ECLI:NL:RBMNE:2018:2352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
16/659084-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met mes in Almere tijdens ruzie tussen huisgenoten

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man uit Almere en een 36-jarige vrouw uit Den Haag. Beide verdachten zijn veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden en een werkstraf van 180 uur. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 28 januari 2018, waarbij de verdachten elkaar met een mes hebben gestoken in hun gezamenlijke woning in Almere. Tijdens een ruzie in de woonkamer heeft de vrouw de man met een mes gestoken, waarna hij het mes van haar heeft afgepakt en haar ook heeft gestoken. Beide verdachten deden een beroep op noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat hier geen sprake van was. De vrouw had het mes zelf gepakt en de man had ervoor gekozen om terug te steken nadat hij het mes had afgepakt. De rechtbank legde beide verdachten dezelfde straf op, met als bijzondere voorwaarden een proeftijd van 2 jaar en een contactverbod. De rechtbank oordeelde dat de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen was, maar sprak de verdachten vrij van de primair ten laste gelegde poging tot moord. De benadeelde partij, die ook schadevergoeding vorderde, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, die bij de burgerlijke rechter kan worden ingediend.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/659084-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres]
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
9 mei 2018 en 16 mei 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.M. van Collenburg, van hetgeen mr. W.E.R. Geurts, advocaat te Utrecht, namens verdachte naar voren heeft gebracht en van hetgeen mr. R.G.M. Rijkhof, advocaat te Almere, namens de benadeelde partij naar voren heeft gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
primair:
verdachte op 28 januari 2018 in Almere opzettelijk heeft geprobeerd [benadeelde partij] van het leven te beroven, door hem met een (vlees/keuken)mes, althans met een scherp of puntig voorwerp
  • met kracht in de borst te steken en/of
  • in de hand, de schouder, althans het lichaam te steken of te snijden;
subsidiair:
verdachte op 28 januari 2018 in Almere opzettelijk heeft geprobeerd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem met een (vlees/keuken)mes, althans met een scherp of puntig voorwerp
  • met kracht in de borst te steken en/of
  • in de hand, de schouder, althans het lichaam te steken of te snijden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van het primair ten laste gelegde feit. Zij acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde. Zij heeft daartoe gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat er gestoken is in de borst van [benadeelde partij] en dat er daarom geen sprake is van een aanmerkelijke kans op de dood. Ten aanzien van het steken in de schouder heeft de raadsvrouw ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, aangezien het handelen van verdachte zou moeten worden gekwalificeerd als (putatief) noodweer(exces).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 28 januari 2018 krijgt de politie een melding dat in de woning aan de [adres] te [woonplaats] een incident plaatsgevonden waarbij is gestoken. [2]
[benadeelde partij] verklaart dat verdachte met een mes in de hand een stekende beweging maakte in zijn richting. [3] Hij verklaart een diepe steekwond op zijn linkerschouder te hebben. [4]
Uit de letselrapportage van 29 januari 2018 betreffende [benadeelde partij] volgt dat hij meerdere verwondingen heeft, waaronder een verwonding op zijn linkerschouder met een lengte van 3 centimeter en een breedte van 2mm. ‘
Het beeld kan worden verklaard door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig geweld, zoals wordt opgeleverd door steken of snijden met een scherprandig voorwerp of uitsteeksel, zoals bijvoorbeeld een mes … [5] [benadeelde partij] heeft ook een verwoning aan de borst: ‘
midden op de borst een diagonaal (van rechts boven naar links onder) verlopende lineaire onderbreking/verwonding van de huis met een lengte van 1 cm en een breedte van 1 mm. Diepte niet goed te beoordelen […] soort: Snijwond’. [6]
Tijdens het sporenonderzoek werd op de tafel in de woonkamer een geelkleurig mes met een totale lengte van 33 centimeter aangetroffen. Het lemmet was ongeveer twintig centimeter lang en was bedekt met een vettige substantie en met bloed. [7]
Verdachte verklaart dat zij [benadeelde partij] heeft gestoken. [8] Het mes was heel erg scherp. [9] Verdachte verklaart: ‘
Enige wat ik dacht was dat ik hem in zijn arm moest steken … ik schrok er echt van hoe diep het mes ging. [10]
Bewijsoverweging
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het (met kracht) steken in de borst van [benadeelde partij]. Voor de verklaring van [benadeelde partij] dat verdachte hem in de borst heeft gestoken is in het dossier geen steunbewijs voorhanden, ook niet in de letselbeschrijving betreffende [benadeelde partij].
Tevens is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het steken en/of snijden in de hand van [benadeelde partij]. Op basis van het dossier is het meer aannemelijk dat de verwondingen aan de hand van [benadeelde partij] zijn ontstaan tijdens de worsteling om het mes te bemachtigen.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte heeft gepoogd [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een vlees/keukenmes in zijn schouder te steken. Door [benadeelde partij] met een scherp vlees/keukenmes diep in zijn schouder te steken heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet op de letselverklaring betreffende [benadeelde partij], heeft hij uiteindelijk geen zwaar lichamelijk letsel opgelopen, waardoor de rechtbank een poging tot zwaar lichamelijk letsel wettig en overtuigend bewezen acht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
subsidiair
verdachte op 28 januari 2018 te Almere, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (vlees/keuken)mes, éénmaal met kracht heeft gestoken in de schouder van die [benadeelde partij], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte met succes een beroep kan doen op noodweer. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte en [benadeelde partij] waren verwikkeld in een ruzie. Na de ruzie beneden in de woning is verdachte naar haar kamer op de tweede etage gerend, waarbij zij merkte dat [benadeelde partij] achter haar aan rende. Verdachte heeft haar kamerdeur dichtgedaan en [benadeelde partij] heeft deze weer opengetrokken en is agressief de kamer binnengekomen. Verdachte was zo bang dat zij een mes heeft gepakt. Zij heeft in eerste instantie getracht [benadeelde partij] af te schrikken door het mes te tonen, maar [benadeelde partij] verliet de kamer niet en blokkeerde de uitgang. Verdediging was daarom noodzakelijk.
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweer allereerst dient te worden vastgesteld dat sprake is (geweest) van een noodweersituatie die maakte dat verdachte zich moest verdedigen.
Naar het oordeel van de rechtbank is in de door verdachte beschreven omstandigheden geen sprake geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanval van haar lijf waartegen zij zich noodzakelijk heeft moeten verdedigen. Immers blijkt uit de verklaringen van verdachte en van [benadeelde partij] dat op het moment dat verdachte heeft gestoken, geen sprake was van een daadwerkelijke aanval door [benadeelde partij]. Ook niet is gebleken van een fysieke dreiging door [benadeelde partij]. Verdachte is degene geweest die het mes na het binnenkomen van [benadeelde partij] achterin de kamer heeft gepakt, vervolgens zelf richting [benadeelde partij] is gelopen en hem in de schouder heeft gestoken ‘om hem minder sterk te maken.’ Van een noodweersituatie was op dat moment dan ook geen sprake.
Gelet op het hiervoor overwogene komt verdachte geen geslaagd beroep toe op noodweer nu naar het oordeel van de rechtbank geen sprake was van een noodweersituatie. Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Poging tot zware mishandeling

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

De raadsvrouw heeft eveneens betoogd dat aan verdachte een geslaagd beroep op noodweerexces toekomt omdat verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging te buiten ging. Dat verdachte de grenzen van de noodzakelijk verdediging te buiten ging werd veroorzaakt door een hevige gemoedsbeweging die door de aanval van [benadeelde partij] was veroorzaakt. Voor het geval de rechtbank dit niet volgt, heeft de raadsvrouw een beroep op putatief noodweer gedaan. De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte [benadeelde partij] heeft gestoken in de gerechtvaardigde veronderstelling dat die gedraging noodzakelijk was ter verdediging tegen de ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [benadeelde partij].
Uit hetgeen de rechtbank onder punt 6 heeft overwogen volgt dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie. Evenmin kan vervolgens sprake zijn geweest van overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging als gevolg van een hevige gemoedsbeweging aan de zijde van verdachte. Hoewel verdachte zich door het plotseling verschijnen van [benadeelde partij] in haar deuropening wellicht bedreigd of zelfs onveilig kan hebben gevoeld, was er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een zodanig bedreigende situatie dat verdachte met recht heeft kunnen menen zich te moeten verdedigen en dat haar in deze geen enkel redelijk verwijt te maken valt.
Gelet op het hiervoor overwogene wordt het beroep op noodweerexces, dan wel putatief noodweer verworpen.
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte houdt de rechtbank voorts rekening met een psychologisch rapport van 27 maart 2018, uitgebracht door M. de Klerk, GZ-psycholoog. Uit dit rapport volgt dat verdachte toerekeningsvatbaar wordt geacht. De rechtbank neemt deze conclusie over.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest, met een proeftijd van twee jaren,
- een taakstraf van 180 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 90 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Zij heeft er onder meer op gewezen dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest en dat zij heeft meegewerkt aan het Pro Justitia onderzoek. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat het recidivegevaar laag wordt ingeschat. Verder heeft de raadsvrouw aangegeven dat verdachte bereid is mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling. Dit heeft bij [benadeelde partij] geleid tot nare gevolgen in de vorm van fysiek letsel aan zijn linkerschouder. Verdachte had zich moeten realiseren dat zij nooit op deze wijze tot [benadeelde partij] had mogen aanvallen, kennelijk om hem haar kamer uit te krijgen. De rechtbank houdt daarbij wel rekening met de omstandigheid dat [benadeelde partij] achter verdachte is aangerend naar boven en haar kamer is binnengegaan, terwijl hij daar niets had te zoeken. Aldus heeft ook hij bijgedragen aan het ontstaan en het escaleren van de situatie.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft bij de beslissing rekening gehouden met:
  • een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van 30 januari 2018, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een (soortgelijk) strafbaar feit;
  • een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 7 mei 2018, opgesteld door [recalsseringswerker], reclasseringswerker, waarin wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de volgende bijzondere voorwaarden: meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling bij De Waag of soortgelijke instelling en een contactverbod met [benadeelde partij];
  • een Pro Justitia psychologisch rapport van 27 maart 2018, opgesteld door GZ-psycholoog M. de Klerk, waaruit volgt dat verdachte niet lijdt aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens en het herhalingsgevaar laag moet worden ingeschat;
  • een behandelvoorstel van Splinter Den Haag van 3 mei 2018, opgesteld door GZ-psycholoog Y. Tjoa, waaruit volgt dat verdachte kampt met een posttraumatische stressstoornis en haar wordt geadviseerd een EMDR-behandeling gericht op traumaverwerking te ondergaan.
De straf
Alles overwegende acht de rechtbank oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Als bijzondere voorwaarden legt de rechtbank verdachte de voorwaarden op overeenkomstig het hetgeen de reclassering heeft geadviseerd, waaronder ook een contactverbod met [benadeelde partij]. De rechtbank ziet geen aanleiding naast de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering tevens een EMDR-behandeling op te leggen.
Tevens legt de rechtbank verdachte een taakstraf op voor de duur van 180 uren met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, te weten 12 dagen. Anders dan de officier van justitie heeft voorgesteld zal de rechtbank de tijd die verdachte in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering brengen op de onvoorwaardelijk op te leggen taakstraf.

9.BENADEELDE PARTIJ

[benadeelde partij] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 4.421,18. Dit bedrag bestaat uit € 1.421,18 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen voor het deel dat ziet op de trui en broek van de benadeelde partij, alsmede de kosten van het eigen risico van de ziektekostenverzekering. Met betrekking tot de andere gevorderde schade heeft de officier van justitie verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering, en subsidiair om de vordering sterk te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte en de benadeelde partij hebben over en weer een vordering tegen elkaar ingediend wegens materiele en immateriële schade die zij zouden hebben geleden als gevolg van de ruzie op 28 januari 2018. Over en weer hebben zij zich beroepen op eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank kan niet verzekeren dat partijen in voldoende mate in de gelegenheid zijn geweest om naar voren te brengen hetgeen zij ter staving van de vorderingen en het verweer tegen de vorderingen kunnen aanvoeren en, voor zover nodig en mogelijk, daarvan bewijs te leveren.
Gelet op alle omstandigheden en het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank van oordeel dat de behandeling van de vorderingen van de benadeelde partijen een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, en zal de rechtbank bepalen dat zij deze vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
twee maanden;
- bepaalt dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast
- stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd:
* op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [benadeelde partij], zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich op de door de reclassering aan te geven dagen en tijdstippen zal melden bij Reclassering Nederland op het adres aan de Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag, en zich zal blijven melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorginstelling op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
180 uren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 90 dagen hechtenis;
Benadeelde partij
- verklaart [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mrs. N.E.M. Kranenbroek en H.B.W. Beekman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. O.S. Salet, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 mei 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
zij op of omstreeks 28 januari 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een (vlees/keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
- met kracht heeft gestoken in de borst(streek) van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met kracht heeft gestoken en/of gesneden in de hand en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
zij op of omstreeks 28 januari 2018 te Almere, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een (vlees/keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp,
- met kracht heeft gestoken in de borst(streek) van die [benadeelde partij] en/of
- meermalen, althans éénmaal, met kracht heeft gestoken en/of gesneden in de hand en/of de schouder, althans het lichaam van die [benadeelde partij],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 10 april 2018, genummerd 2018028649, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 9 tot en met 1105. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1000
3.Pagina 115
4.Pagina 117
5.Pagina 1049
6.Pagina 1050.
7.Pagina 1053.
8.Pagina 213
9.Pagina 212
10.Pagina 213