In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 29 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) Samen Veilig Midden-Nederland. Het betreft een beschikking waarin de GI verzoekt om een dwangmiddel op te leggen aan de vader van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], in het kader van de naleving van een schriftelijke aanwijzing die eerder was gegeven. De ouders hebben het ouderlijk gezag over de kinderen, en de GI heeft de zorg voor hun welzijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing, die op 20 juni 2017 was gegeven, niet door de vader werd nageleefd, ondanks de bekrachtiging van deze aanwijzing op 21 september 2017. De GI heeft aangegeven dat de vader onvoldoende zijn verplichtingen nakomt, met name wat betreft de overdrachten van informatie over de kinderen.
Tijdens de zitting op 15 mei 2018 is de zaak met gesloten deuren behandeld. De moeder heeft verweer gevoerd tegen de oplegging van een dwangsom aan haar, maar is het eens met de GI dat de vader een dwangsom moet krijgen. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling aangegeven dat de GI ook na de bekrachtiging van de schriftelijke aanwijzing nog een dwangmiddel kan verzoeken. Dit is in lijn met artikel 1:263, derde lid, BW, dat stelt dat een dwangmiddel gelijktijdig met de bekrachtiging kan worden verzocht, maar niet uitsluit dat dit ook later kan gebeuren.
De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de vader, ondanks de eerdere bekrachtiging, enkele malen heeft nagelaten om de noodzakelijke overdrachten te doen. Om de naleving van de schriftelijke aanwijzing te waarborgen, heeft de kinderrechter besloten om een dwangsom op te leggen van € 25,-- voor iedere keer dat de vader niet voldoet aan de verplichting tot het doen van overdracht, met een maximum van € 500,--. Deze beslissing is genomen met het oog op het belang van de kinderen en de noodzaak van goede communicatie tussen de ouders.