In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 april 2018 uitspraak gedaan op het verzet van de opposante, die in Tanzania woont, tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. De rechtbank had op 20 november 2017 het beroep van de opposante niet-ontvankelijk verklaard, omdat zij niet tijdig beroep had ingesteld tegen een besluit van de Belastingdienst / Toeslagen van 5 september 2016. De opposante heeft verzet aangetekend, stellende dat het besluit naar een foutief adres was verzonden.
Tijdens de zitting op 14 maart 2018 hebben de gemachtigden van beide partijen hun standpunten toegelicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst geen verzendadministratie bijhield en dat het besluit niet aangetekend was verzonden. De rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was dat het besluit op de juiste wijze was verzonden, waardoor de opposante niet als te laat met haar beroep kon worden beschouwd. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond en vernietigde de eerdere uitspraak.
Vervolgens heeft de rechtbank het beroep behandeld en vastgesteld dat de Belastingdienst de opposante niet in de gelegenheid had gesteld om de reden voor de termijnoverschrijding aan te voeren. Dit was in strijd met de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de Belastingdienst op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de Belastingdienst veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de opposante, die op € 1.252,50 werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 april 2018.