ECLI:NL:RBMNE:2018:2197

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
22 mei 2018
Zaaknummer
16/705956-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging van hulpverleners in het kader van ondertoezichtstelling van zijn kinderen

Op 22 mei 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 45-jarige man uit Utrecht veroordeeld tot een maand celstraf voor het bedreigen van twee medewerkers van Samen Veilig (Save). De bedreigingen vonden plaats in begin 2017, toen de man vanuit de gevangenis in Dordrecht telefonisch contact opnam met de hulpverleners die belast waren met de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. De man had eerder een veroordeling voor de mishandeling van zijn partner, wat de situatie extra ernstig maakte. Tijdens de gesprekken heeft hij de medewerkers op zeer bedreigende wijze aangesproken, wat een grote impact op hen heeft gehad. De rechtbank heeft bij de strafbepaling afgeweken van het landelijke oriëntatiepunt, dat normaal gesproken een geldboete voor bedreiging voorschrijft. Gezien de ernst van de bedreigingen en de context waarin deze zijn geuit, vond de rechtbank een gevangenisstraf passend. De officier van justitie had een langere straf geëist, maar de rechtbank oordeelde dat er geen redenen waren voor een zwaardere straf dan één maand.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/705956-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 22 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1972] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 8 mei 2018.
Verdachte heeft afstand gedaan van het recht ter zitting te verschijnen, zoals blijkt uit een op 7 mei 2018 door verdachte ondertekende verklaring. De raadsvrouw heeft verklaard dat zij door verdachte bepaaldelijk is gemachtigd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. I.M.F. Graumans en van hetgeen verdachte en mr. P.C. Smit, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
op 9 februari 2017 te Utrecht [slachtoffer 1] , medewerker van [organisatie] , telefonisch heeft bedreigd met de woorden:
“Je moet niet met mij sollen, je weet met wie je te maken hebt, als ik buiten sta zal jij achterom moeten kijken als jij je macht blijf misbruiken, ik zal zorgen dat jij hetzelfde
overkomt als [A] , je zal in je bed gaan plassen van angst”;
Feit 2:
in de periode van 13 februari 2017 tot 24 februari 2017 te Utrecht [slachtoffer 2] , medewerker van [organisatie] , telefonisch heeft bedreigd met de woorden:
"Luister goed naar wat ik zeg. Mocht [organisatie] op het lumineuze idee
komen mijn kinderen uit huis te halen, mogen jullie hopen en luister goed naar
wat ik zeg, mogen jullie hopen dat er levenslang uitgesproken wordt";
en/of
"Je mag hopen, echt waar, je mag hopen op je moeders sterfbed dat ik
levenslang krijg jongen. Dat mag je echt hopen. Mocht er iets gebeuren met
mijn kinderen, mijn ouders waar dan ook in Nederland, waar dan ook in Europa,
ik je najagen, ik zal je afmaken. Ik maak je kapot."

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van beide ten laste gelegde feiten. Aangevoerd is dat uit het dossier onvoldoende duidelijk blijkt dat verdachte de persoon is die heeft gebeld en bedreigingen heeft geuit. Verder is er ruimte voor twijfel door wie de aangiftes zijn gedaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Feit 1:
In de aangifte van 17 maart 2017 die is gedaan namens [slachtoffer 1] wordt het volgende vermeld:
“Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Ik werk bij een organisatie genaamd [organisatie] aan de [adres] te [woonplaats] . Ik ben [organisatie] medewerker. Ik vervul diverse taken zoals: voogd, vrijwillig hulpverlener. [2]
Op donderdag 9 februari 2017 belde [verdachte] mij op. Ik herkende duidelijk de stem van hem. Ik hoorde aan de stem van [verdachte] dat hij boos was. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij zei: “Je moet niet met mij sollen, je weet met wie je te maken hebt, als ik buiten sta zal jij achterom moeten kijken al jij je macht blijft misbruiken, ik zal zorgen dat jij hetzelfde overkomt als [A] , je zal in je bed gaan plassen van angst”. Naar aanleiding van de bedreiging werd ik bang en ik voelde mij bedreigd. Ik denk dat [verdachte] ertoe in staat is zijn bedreiging tot uitvoer te brengen. [verdachte] is op 26 augustus 2016 veroordeeld voor dood door mishandeling op zijn vrouw [A] . Daarom ben ik bang voor hem.” [3]
In een proces-verbaal van aangifte van 17 maart 2017 vermeldt [slachtoffer 2] het volgende over de aangifte van [slachtoffer 1] :
“Naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 1] kan ik u vertellen dat ik daar getuige van ben geweest. Ik zat ten tijde van de bedreiging tegenover [slachtoffer 1] . Ik hoorde dat [slachtoffer 1] tot 3 keer toe de woorden: “Ik accepteer geen bedreiging”. [4]
Feit 2:
In de aangifte van 17 maart 2017 die is gedaan namens [slachtoffer 2] wordt het volgende vermeld:
“Ik werk bij [organisatie] , gelegen aan [adres] te [woonplaats] . Ik ben [organisatie] manager en eindverantwoordelijk voor de [organisatie] medewerkers. Op 13 februari werd ik gebeld door verdachte. Ik hoorde dat hij zich voorstelde als verdachte. Ik hoorde de verdachte mij vertellen dat wij dingen hadden gedaan zonder het met hem te overleggen. Ik hoorde dat als wij de kinderen waar het nu goed mee gaat uit huis gaan plaatsen, dat mogen wij hopen dat hij levenslang krijgt.
Naar aanleiding van deze bedreiging werd ik bang. Ik weet dat verdachte eerder [slachtoffer 1] had bedreigd en dat hij mij nu bedreigde maakte mij angstig. Ik vertelde de verdachte dat ik dit als een bedreiging zag.
Op donderdag 23 februari 2017 werd ik door verdachte gebeld. Ik hoorde dat verdachte buitengewoon agressief was. Ik hoorde dit aan zijn stem. [5]
Ik hoorde dat de verdachte mij vertelde: “Je mag hopen dat ik levenslang krijg, ik zweer het op het graf van mijn moeder. Ook al ga je door heel Europa, ik zal je na jagen. Ik zal je kapot maken en ik zal je afmaken”.
Ik voelde mij ernstig bedreigd. Ik weet dat verdachte vast zit omdat hij zijn vrouw heeft vermoord. Daarom ben ik bang voor hem.” [6]
Uit de woordelijke uitwerking van de geluidsopnames van gesprekken tussen beller met het telefoonnummer [telefoonnummer] en gebelde met het telefoonnummer [telefoonnummer] blijkt onder meer het volgende:
“ [verdachte] zegt nogmaals: ”luister goed naar wat ik zeg. Mocht [organisatie] op het lumineuze idee komen mijn kinderen uit huis te halen, mogen jullie hopen en luister goed naar wat ik zeg, [7] mogen jullie hopen dat er levenslang uitgesproken wordt.” [8]
“Je mag hopen, echt waar, je mag hopen op je moeders sterfbed dat ik levenslang krijg jongen. Dat mag je echt hopen. Mocht er iets gebeuren met mijn kinderen, mijn ouders waar dan ook in Nederland, waar dan ook in Europa, ik je najagen, ik zal je afmaken. Ik maak je kapot.” [9]
Bewijsoverwegingen
De rechtbank verwerpt het verweer dat onvoldoende is komen vast te staan dat het verdachte is geweest die de telefoongesprekken met [organisatie] heeft gevoerd.
Daarbij is van betekenis dat de beller zich tijdens het telefoongesprek heeft bekend gemaakt met de naam van verdachte (zie pagina 28 en 33 van het dossier waar achter de naam [verdachte] wordt vermeld “nwg” - een afkorting voor “naam wordt genoemd” -), dat de telefoongesprekken inhoudelijk gaan over de uitvoering van de ondertoezichtstelling van de kinderen van verdachte door [organisatie] (afgekort als: [organisatie] ) en dat tijdens de telefoongesprekken wordt gerefereerd aan wederzijdse correspondentie. De telefoongesprekken zijn gevoerd met de gezinsvoogd [slachtoffer 1] en met haar manager ( [slachtoffer 2] ) die meermaals contact met verdachte hebben gehad over deze kwestie en die beiden hebben verklaard dat zij verdachte aan zijn stem herkennen (zie pagina 7 en pagina 10 van het dossier). De rechtbank is er dan ook van overtuigd dat het verdachte is geweest die de bewuste bedreigingen heeft geuit en er is verder geen enkel aanknopingspunt dat een ander persoon zich als verdachte zou hebben voorgedaan.
De rechtbank verwerpt verder het verweer dat onvoldoende duidelijk is wie aangifte hebben gedaan. Uit het aanvullend proces-verbaal van 11 januari 2018 van verbalisant [verbalisant] volgt dat de aangiftes zijn opgenomen op grond van de inhoudelijke verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Om het contact van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] met hun cliënten te waarborgen en uit veiligheidsoverwegingen zijn de aangiftes op naam gesteld van hun leidinggevende [B] , die deze aangiftes heeft gedaan namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 09 februari 2017 te Utrecht, [slachtoffer 1] (medewerker van [organisatie] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 1] telefonisch vanuit de penitentiaire inrichting dreigend de woorden toe te voegen
"Je moet niet met mij sollen, je weet met wie je te maken hebt, als ik buiten sta zal jij achterom moeten kijken als jij je macht blijf misbruiken, ik zal zorgen dat jij hetzelfde
overkomt als [A] , je zal in je bed gaan plassen van angst";
Feit 2:
op meer tijdstippen in de periode van 13 februari 2017 tot 24 februari 2017 te Utrecht,
[slachtoffer 2] (medewerker van [organisatie] ) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door die [slachtoffer 2] telefonisch vanuit de penitentiaire inrichting dreigend de woorden toe te voegen
- " Luister goed naar wat ik zeg. Mocht [organisatie] op het lumineuze idee
komen mijn kinderen uit huis te halen, mogen jullie hopen en luister goed naar
wat ik zeg, mogen jullie hopen dat er levenslang uitgesproken wordt."
en
- " Je mag hopen, echt waar, je mag hopen op je moeders sterfbed dat ik
levenslang krijg jongen. Dat mag je echt hopen. Mocht er iets gebeuren met
mijn kinderen, mijn ouders waar dan ook in Nederland, waar dan ook in Europa,
ik je najagen, ik zal je afmaken. Ik maak je kapot.".
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 9 maanden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte zit gedetineerd naar aanleiding van een veroordelend vonnis waarbij hij zijn partner dusdanig zwaar heeft mishandeld dat zij is overleden. [organisatie] is belast met de ondertoezichtstelling van zijn kinderen. De beide aangevers zijn namens [organisatie] de contactpersonen van verdachte. Zij treden dus op als hulpverleners en trachten daarbij zo goed mogelijk de belangen van de kinderen van verdachte te waarborgen en het contact hierover met verdachte zo goed mogelijk te laten verlopen. Ondanks dat de aangevers zich dus inzetten voor de belangen van verdachte, heeft verdachte tot driemaal toe zeer ernstige bedreigingen geuit tegenover deze personen. Daarbij heeft verdachte, kennelijk om te onderstrepen waartoe hij in staat is, nadrukkelijk en herhaaldelijk verwezen naar het eerder door hem gepleegde strafbare feit, te weten de zware mishandeling die tot de dood van de moeder van de kinderen heeft geleid. De hulpverleners waren van deze veroordeling op de hoogte.
De rechtbank is van oordeel dat de woorden die verdachte heeft gebruikt, mede bezien tegen de achtergrond van het eerder door hem begane strafbare feit, zeer heftig en bedreigend zijn en dat dit een enorme impact op de hulpverleners heeft gehad.
Alle hierboven weergegeven omstandigheden van de onderhavige zaak overwegende, is de rechtbank van oordeel dat het oriëntatiepunt voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud (LOVS) voor een bedreiging, zijnde een geldboete, niet van toepassing is op deze zaak. Gelet op de aard van de bedreigingen en de context waarin deze bedreigingen zijn geuit, is een straf die vrijheidsbeneming met zich brengt op zijn plaats. De rechtbank houdt er daarbij ten nadele van verdachte rekening mee dat verdachte professionele hulpverleners heeft bedreigd, en dat hij daarmee is doorgegaan, ook nadat de hulpverleners hem voor de gevolgen daarvan hebben gewaarschuwd. Verder is een strafverzwarende omstandigheid dat verdachte een strafblad heeft waarbij hij veroordeeld is voor de dood van zijn partner. In tegenstelling tot wat de officier van justitie heeft bepleit, gaat de rechtbank niet uit van recidive van verdachte voor wat betreft bedreigingen.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Er zijn geen aanknopingspunten een dermate lange gevangenisstraf op te leggen als door de officier van justitie is geëist.
De rechtbank acht een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand passend en geboden.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde onder 1 en 2 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder rubriek 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 1 (één) maand.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.P.H.M. Severeijns, voorzitter, mrs. J. Ebbens en
R.L.M. van Opstal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 22 mei 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 09 februari 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, [slachtoffer 1] (medewerker van [organisatie] )
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, door die [slachtoffer 1] (telefonisch vanuit de penitentiaire
inrichting) dreigend de woorden toe te voegen "Je moet niet met mij sollen, je
weet met wie je te maken hebt, als ik buiten sta zal jij achterom moeten
kijken als jij je macht blijf misbruiken, ik zal zorgen dat jij hetzelfde
overkomt als [A] , je zal in je bed gaan plassen van angst", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 13 februari 2017 tot 24
februari 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 2]
(medewerker van [organisatie] ) heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, door die
[slachtoffer 2] (telefonisch vanuit de penitentiaire inrichting) dreigend de woorden toe
te voegen
- " Luister goed naar wat ik zeg. Mocht [organisatie] op het lumineuze idee
komen mijn kinderen uit huis te halen, mogen jullie hopen en luister goed naar
wat ik zeg, mogen jullie hopen dat er levenslang uitgesproken wordt." en/of
- " Je mag hopen, echt waar, je mag hopen op je moeders sterfbed dat ik
levenslang krijg jongen. Dat mag je echt hopen. Mocht er iets gebeuren met
mijn kinderen, mijn ouders waar dan ook in Nederland, waar dan ook in Europa,
ik je najagen, ik zal je afmaken. Ik maak je kapot.",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 6 september 2017, genummerd 2017080505, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 64. Het dossier bevat tevens een los proces-verbaal van bevindingen van 11 januari 2018 van verbalisant [verbalisant] . Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van 28 maart 2018 van aangifte op 17 maart 2017 door [B] namens benadeelden [organisatie] en [slachtoffer 1] , pagina 6.
3.Het proces-verbaal van 28 maart 2018 van aangifte op 17 maart 2017 door [B] namens benadeelden [organisatie] en [slachtoffer 1] , pagina 7.
4.Het proces-verbaal van 17 maart 2017 van aangifte op 17 maart 2017 door [B] namens benadeelden [organisatie] en [slachtoffer 2] , pagina 10.
5.Het proces-verbaal van 17 maart 2017 van aangifte op 17 maart 2017 door [B] namens benadeelden [organisatie] en [slachtoffer 2] , pagina 10.
6.Het proces-verbaal van 17 maart 2017 van aangifte op 17 maart 2017 door [B] namens benadeelden [organisatie] en [slachtoffer 2] , pagina 11.
7.Een geschrift, te weten de woordelijke uitwerking van tapgesprekken, betreft het gesprek op 13 februari 2017, pagina 29.
8.Een geschrift, te weten de woordelijke uitwerking van tapgesprekken, betreft het gesprek van 13 februari 2017, pagina 30.
9.Een geschrift, te weten de woordelijke uitwerking van tapgesprekken, betreft het gesprek van 23 februari 2017, pagina 35.