Op 17 mei 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. drs. S.M. van Lieshout, mr. G. Perrick en mr. drs. R. in ’t Veld, die betrokken waren bij een andere zaak (zaaknummer 458082 / HA RK 18-117). De verzoekster had haar wrakingsverzoek ingediend op 16 april 2018, en de behandeling vond plaats op 3 mei 2018. Tijdens de mondelinge behandeling was verzoekster aanwezig, terwijl de gewraakte rechters afwezig waren. De wrakingskamer heeft de zaak gezamenlijk behandeld met een ander wrakingsverzoek van verzoekster.
De verzoekster betwistte de objectiviteit en betrouwbaarheid van de gewraakte rechters en de wrakingskamer, en vroeg om behandeling door een andere rechtbank. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek grotendeels gericht was op de rechter tegen wie de aanvankelijke wraking was gericht, en dat verzoekster niet had onderbouwd waarom de wrakingskamer onbetrouwbaar zou zijn.
De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van de rechters en dat het enkele feit dat de rechters van de wrakingskamer bij dezelfde rechtbank werken als de gewraakte rechters niet voldoende was om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.