ECLI:NL:RBMNE:2018:2123

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 mei 2018
Publicatiedatum
17 mei 2018
Zaaknummer
458641 / HA RK 18-128
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek in civiele procedure

Op 17 mei 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van een verzoekster. Het verzoek tot wraking was gericht tegen de rechters mr. drs. S.M. van Lieshout, mr. G. Perrick en mr. drs. R. in ’t Veld, die betrokken waren bij een andere zaak (zaaknummer 458082 / HA RK 18-117). De verzoekster had haar wrakingsverzoek ingediend op 16 april 2018, en de behandeling vond plaats op 3 mei 2018. Tijdens de mondelinge behandeling was verzoekster aanwezig, terwijl de gewraakte rechters afwezig waren. De wrakingskamer heeft de zaak gezamenlijk behandeld met een ander wrakingsverzoek van verzoekster.

De verzoekster betwistte de objectiviteit en betrouwbaarheid van de gewraakte rechters en de wrakingskamer, en vroeg om behandeling door een andere rechtbank. De rechters hebben in hun schriftelijke reactie aangegeven dat het wrakingsverzoek grotendeels gericht was op de rechter tegen wie de aanvankelijke wraking was gericht, en dat verzoekster niet had onderbouwd waarom de wrakingskamer onbetrouwbaar zou zijn.

De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er feiten of omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid van de rechters objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer concludeerde dat er geen aanwijzingen waren voor persoonlijke vooringenomenheid van de rechters en dat het enkele feit dat de rechters van de wrakingskamer bij dezelfde rechtbank werken als de gewraakte rechters niet voldoende was om de vrees voor partijdigheid te rechtvaardigen. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Almere
Zaaknummer/rekestnummer: 458641 / HA RK 18-128
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
17 mei 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
(verder te noemen: verzoekster).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • een e-mailbericht van verzoekster van 16 april 2018 waarin verzoekster een verzoek tot wraking heeft ingediend;
  • een schriftelijke reactie van 26 april 2018 van mr. drs. S.M. van Lieshout, mr. G. Perrick en mr. drs. R. in ’t Veld.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 3 mei 2018 behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is verzoekster verschenen. De gewraakte rechters zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De heer [A] is verschenen namens belanghebbende Stichting Groenwest. Verzoekster heeft ermee ingestemd dat haar verzoek tot wraking gelijktijdig wordt behandeld met haar verzoek tot wraking van mrs. S.C. Hagedoorn, G.J.J.M. Essink en R.M. Berendsen (zaaknummer/rekestnummer: 458082 / HA RK 18-117) en dat de wrakingskamer in beide zaken een beslissing geeft.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. drs. S.M. van Lieshout, mr. G. Perrick en mr. drs. R. in ’t Veld, als behandelend rechters (hierna te noemen: de rechters), in de zaak met het nummer 458082 / HA RK 18-117 betreffende de wraking door verzoekster van de wrakingskamer bestaande uit de mrs. S.C. Hagedoorn, G.J.J.M. Essink en R.M. Berendsen.
2.2.
Verzoekster heeft het volgende ten grondslag gelegd aan haar wrakingsverzoek. Het verslag van de zitting van 19 februari 2018 is niet conform de waarheid. Naar aanleiding van het contact met de rechtbank in Utrecht, en in het verlengde daarvan de rechtbank in Lelystad, heeft zij begrepen dat er een vaste wrakingskamer is. Verzoekster betwist de objectiviteit en betrouwbaarheid. Zij wraakt daarom de wrakingskamer en verzoekt een wrakingskamer van een andere rechtbank dan in Utrecht of in Lelystad.
2.3.
De rechters hebben niet berust in de wraking. In hun schriftelijke reactie stellen zij dat het wrakingsverzoek grotendeels is gericht op het handelen van de rechter tegen wie de aanvankelijke wraking was gericht. Het handelen van die rechter kan niet bijdragen aan het oordeel dat sprake zou zijn van (gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid van de leden van de wrakingskamer. Aangaande de betwisting van verzoekster van de objectiviteit en de betrouwbaarheid van de vaste wrakingskamer van de rechtbank Midden-Nederland en het verzoek om het wrakingsverzoek door een andere rechtbank te laten behandelen stellen de rechters dat verzoekster niet heeft onderbouwd op grond waarvan zij de wrakingskamer onbetrouwbaar en niet objectief vindt.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat er geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld dan wel gebleken op grond waarvan thans geoordeeld dient te worden dat er sprake is van persoonlijke vooringenomenheid van de rechters jegens verzoekster. Uitgangspunt daarbij is dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn.
3.4.
Vervolgens moet onderzocht worden of de aangevoerde of overigens naar voren gekomen omstandigheden, voor zover aannemelijk geworden, niettemin een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de bij verzoekster bestaande vrees dat er sprake is van partijdigheid - objectief - gerechtvaardigd is. De wrakingskamer overweegt daartoe dat het enkele feit dat de rechters van de wrakingskamer bij dezelfde rechtbank werken als de gewraakte rechters niet voldoende is om de vrees van partijdigheid objectief te rechtvaardigen.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civielrecht en Bestuursrecht en aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaak van verzoekster met het nummer 458082 / HA RK 18-117 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mrs. A. van Dijk en
H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.A.M. Derksen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.