ECLI:NL:RBMNE:2018:2097

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
C/16/458436 / FA RK 18-2079
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot voortgezet verblijf in het kader van de Wet BOPZ

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2018 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene, die lijdt aan een stoornis door gebruik van middelen. De officier van justitie had op 12 april 2018 verzocht om deze machtiging, omdat de betrokkene niet in staat was om zelfstandig te wonen en er geen geschikte behandelplek beschikbaar was. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een verklaring van de geneesheer-directeur en het behandelingsplan. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de raadsvrouw van de betrokkene, die pleitte voor afwijzing van het verzoek. De behandelaars gaven aan dat er geen vooruitgang was geboekt en dat de betrokkene een groot risico op terugval had in middelengebruik.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet zonder gedwongen hulp en begeleiding in de maatschappij kan terugkeren, gezien zijn verleden van verslaving en gewelddadig gedrag. De rechtbank oordeelde dat de situatie in de kliniek veiliger is dan de situatie buiten de kliniek, en dat de Wet BOPZ een opnamewet is die bedoeld is om gevaar af te wenden. Ondanks de constatering dat behandeling in Nederland niet mogelijk is, heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf voor een jaar te verlenen, met ingang van 8 mei 2018. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en is genomen in het belang van de betrokkene en de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/458436 / FA RK 18-2079
Machtiging tot voortgezet verblijf

Beschikking van 8 mei 2018

op het verzoek van de officier van justitie van 12 april 2018 tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf van:

[betrokkene] ,

geboren op [1986] ,
wonende en verblijvende in de [verblijfplaats] te [woonplaats] .
De rechtbank heeft kennisgenomen van de bij het verzoek overgelegde stukken, waaronder de op 5 april 2018 ondertekende en met redenen omklede verklaring van de geneesheer-directeur van het genoemde ziekenhuis, alsmede het behandelingsplan, de stand van uitvoering daarvan en de in artikel 37a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) bedoelde aantekeningen.
De rechtbank heeft gehoord:
- de betrokkene,
- mr. E.E. Weiland, raadsvrouw van de betrokkene,
- mevrouw [A] , geneesheer-directeur,
- mevrouw [B] , hoofd behandeling (hierna: de behandelaar),
- mevrouw [C] , groepsleiding.
Door het horen van de hierboven genoemde personen, in samenhang met de overgelegde stukken, acht de rechtbank zich in voldoende mate voorgelicht.
De raadsvrouw van de betrokkene heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De betrokkene wil graag vrijheden en zelfstandig wonen. Er is geen reden om daar op te wachten.
De geneesheer-directeur en de behandelaar hebben naar voren gebracht dat de stand van zaken sinds de vorige zitting niet wezenlijk is veranderd. Er is nog steeds sprake van een enorme patstelling. De behandelaar heeft met diverse regionale en landelijke organisaties contact gehad om een goede passende plek voor de betrokkene te vinden. Een dergelijke plek is niet gevonden. Ook het CCE heeft geen concrete suggestie voor verdere behandeling of begeleiding. De betrokkene kan niet met verlof omdat het risico zeer groot is dat hij dan weer GHB gaat gebruiken en dan kan hij vervolgens niet worden binnengelaten in de kliniek. Binnen de kliniek kan hij niet afkicken. Binnen de kliniek bestaat echter ook gevaar op heimelijk gebruik van GHB. De behandelaren achten het niet wenselijk dat de betrokkene levenslang zonder enig verlof binnen de [verblijfplaats] kan verblijven. Om de terugkeer in de maatschappij enigszins gecontroleerd te laten plaatsvinden is het nodig dat de betrokkene woonruimte heeft. Hij heeft nog een uitkering. Er is een vrijwilligster die goed op de hoogte is van de problematiek en de betrokkene kan helpen aan hulp als hij dat wil. De behandelaar en de geneesheer-directeur hebben daarom aangegeven dat zij een machtiging tot voortgezet verblijf voor de duur van drie maanden wenselijk vinden. Begeleiding in een voorwaardelijk kader door een FACT-team is niet haalbaar, de veiligheid van de medewerkers kan niet voldoende geborgd worden.
De rechtbank is op grond van de overgelegde stukken en de door haar gehouden verhoren en verkregen inlichtingen tot de overtuiging gekomen dat de stoornis van de geestvermogens van de betrokkene, te weten een stoornis door gebruik van middelen, ook na afloop van de geldigheidsduur van de lopende machtiging aanwezig zal zijn. De rechtbank is van oordeel dat deze stoornis ook dan gevaar zal doen veroorzaken en dat het gevaar, met name het gevaar dat de betrokkene een ander ernstig letsel zal toebrengen, niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten het ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank zal de machtiging tot voortgezet verblijf voor een langere periode toewijzen dan door de behandelaren bepleit en doet dat om de volgende redenen. In de geneeskundige verklaring is opgenomen dat buiten de instelling de verslaving en het gevaar niet te beteugelen zijn. De betrokkene heeft in het verleden een patroon laten zien van grotere angsten, meer drugsgebruik, psychotische wanen en zich vervolgens bewapenen. Hij is in oktober 2017 nog dreigend geweest naar hulpverleners die bij hem betrokken waren in het kader van een voorwaardelijke machtiging. In de daarop volgende detentie heeft hij brand gesticht. Binnen de verslavingszorg kan aan de verslavingsproblematiek niet goed gewerkt worden, omdat er weinig eigen verantwoordelijkheid bij de betrokkene gelegd kan worden gezien de snel oplopende risico’s voor zichzelf en anderen. De rechtbank is van mening dat de behandelaren binnen het huidige stelsel hun uiterste best hebben gedaan een goede behandelplek te vinden. Kennelijk bestaat een dergelijke plek in Nederland niet. De rechtbank moet daarom de situatie van langer verblijf zonder behandeling in de [verblijfplaats] afwegen tegen de situatie dat de betrokkene zonder enige gedwongen hulp, begeleiding en vroeg signalering in de maatschappij terugkeert. Bij deze afweging stelt de rechtbank voorop dat de Wet BOPZ een opnamewet is om gevaar vanuit een psychiatrische stoornis af te wenden. Het streven binnen deze opname is behandeling zodat het gedwongen verblijf zo kort mogelijk is en dat het gevaar anders afgewend kan worden. De constatering dat de zorg in Nederland zo geregeld is dat behandeling voor de betrokkene kennelijk niet mogelijk is, maakt niet dat een langdurige machtiging niet verleend kan worden. De rechtbank is van oordeel dat het gevaar binnen de kliniek aanzienlijk minder groot is dan het gevaar buiten de kliniek gelet op het hiervoor beschreven patroon. De rechtbank is van oordeel dat aan alle vereisten van een machtiging tot voortgezet verblijf op grond van de Wet BOPZ is voldaan en dat niet te verwachten is dat het gevaar op kortere termijn dan de op grond van de wet maximaal toelaatbare termijn zal zijn verminderd of zijn verdwenen. De rechtbank zal een machtiging tot voortgezet verblijf verlenen voor de duur van een jaar.
De rechtbank
verleenteen machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in de [verblijfplaats] te [woonplaats] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, met ingang van
8 mei 2018 tot en met 8 mei 2019.
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, rechter, in bijzijn van D.B.T. Koster als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 mei 2018.