Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Beschikking van 8 mei 2018
[betrokkene] ,
verleenteen machtiging tot voortgezet verblijf van de betrokkene in de [verblijfplaats] te [woonplaats] of in een ander psychiatrisch ziekenhuis, met ingang van
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 mei 2018 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot machtiging tot voortgezet verblijf van een betrokkene, die lijdt aan een stoornis door gebruik van middelen. De officier van justitie had op 12 april 2018 verzocht om deze machtiging, omdat de betrokkene niet in staat was om zelfstandig te wonen en er geen geschikte behandelplek beschikbaar was. De rechtbank heeft kennisgenomen van de overgelegde stukken, waaronder een verklaring van de geneesheer-directeur en het behandelingsplan. Tijdens de zitting zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de raadsvrouw van de betrokkene, die pleitte voor afwijzing van het verzoek. De behandelaars gaven aan dat er geen vooruitgang was geboekt en dat de betrokkene een groot risico op terugval had in middelengebruik.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet zonder gedwongen hulp en begeleiding in de maatschappij kan terugkeren, gezien zijn verleden van verslaving en gewelddadig gedrag. De rechtbank oordeelde dat de situatie in de kliniek veiliger is dan de situatie buiten de kliniek, en dat de Wet BOPZ een opnamewet is die bedoeld is om gevaar af te wenden. Ondanks de constatering dat behandeling in Nederland niet mogelijk is, heeft de rechtbank besloten om de machtiging tot voortgezet verblijf voor een jaar te verlenen, met ingang van 8 mei 2018. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en is genomen in het belang van de betrokkene en de maatschappij.