ECLI:NL:RBMNE:2018:2084
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Besluit tot herziening van kinderopvangtoeslag en niet-ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 16 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2013 en 2014. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Belastingdienst/Toeslagen, die het voorschot kinderopvangtoeslag voor 2013 en 2014 op nihil had vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht had gesteld dat eiseres niet voldoende bewijs had geleverd van de gewerkte uren van haar toeslagpartner in 2013, wat noodzakelijk is voor het recht op kinderopvangtoeslag. Eiseres had weliswaar documenten overgelegd, maar deze waren niet voldoende om aan te tonen dat er recht op toeslag bestond. De rechtbank concludeerde dat het beroep met zaaknummer UTR 16/4981 ongegrond was.
Wat betreft het jaar 2014, oordeelde de rechtbank dat het bezwaar van eiseres tegen de stopzetting van de kinderopvangtoeslag niet-ontvankelijk was, omdat dit te laat was ingediend. Eiseres had geen verschoonbare reden gegeven voor de termijnoverschrijding. De rechtbank benadrukte dat het de verantwoordelijkheid van eiseres was om tijdig bezwaar te maken en dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift een fatale termijn is. Hierdoor kwam de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het recht op kinderopvangtoeslag over 2014. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.