In deze zaak verzochten partijen om ontbinding van hun geregistreerd partnerschap, dat op 14 september 2015 te Utrecht was aangegaan. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 2 mei 2018 uitspraak gedaan. Partijen stelden dat hun geregistreerd partnerschap duurzaam was ontwricht, maar gaven ook aan dat zij kort na de ontbinding met elkaar in het huwelijk wilden treden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van duurzame ontwrichting in de zin van de wet, maar dat de specifieke omstandigheden van deze zaak het verzoek tot ontbinding toch toewijsbaar maakten.
De man had voorgenomen werkzaamheden in het buitenland en de rechtbank ontving informatie van de gemeente Utrecht dat een huwelijk dat tot stand is gekomen door omzetting vanuit een geregistreerd partnerschap internationaal niet in alle landen wordt erkend. Dit zou nadelige gevolgen kunnen hebben voor partijen, vooral gezien de internationale werkzaamheden van de man. De rechtbank concludeerde dat partijen een redelijk belang hadden om eerst het geregistreerd partnerschap te beëindigen en daarna te huwen, ondanks dat niet voldaan werd aan het vereiste van duurzame ontwrichting. De rechtbank benadrukte dat partijen het doel van het vereiste, namelijk het niet te lichtvaardig scheiden, in deze situatie niet geweld aan deden.
De rechtbank sprak de ontbinding van het geregistreerd partnerschap uit en bepaalde dat het ouderschapsplan, dat door partijen was opgesteld, deel uitmaakte van de beschikking. De beschikking werd gegeven door mr. A.R. Scharrenborg, rechter en kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. R.C. Kruit als griffier.