ECLI:NL:RBMNE:2018:2074

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
14 mei 2018
Zaaknummer
6856591 UV EXPL 18-121
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming gevorderd na sluiting woning vanwege handgranaten, zonder verband met huurders

In deze zaak vorderde de stichting Mitros ontruiming van een woning na sluiting door de burgemeester vanwege ernstige verstoring van de openbare orde door schietincidenten en het aantreffen van handgranaten. De gedaagden, die al 25 jaar in de woning woonden, voerden aan dat zij niets met de incidenten te maken hadden en dat de sluiting onterecht was. De burgemeester had de woning voor drie maanden gesloten op basis van artikel 174a lid 1 van de Gemeentewet, omdat de veiligheid van omwonenden in gevaar was. Mitros ontbond de huurovereenkomst buitengerechtelijk op grond van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek, omdat de gedaagden de woning zonder recht of titel gebruikten na de sluiting.

De kantonrechter oordeelde dat Mitros voldoende spoedeisend belang had bij de ontruiming, maar dat de gedaagden al lange tijd in de woning woonden zonder incidenten. De rechter concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de gedaagden betrokken waren bij de incidenten en dat de sluiting van de woning niet noodzakelijk was voor de veiligheid. De vordering tot ontruiming werd afgewezen, en Mitros werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden. De uitspraak vond plaats op 9 mei 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6856591 UV EXPL 18-121 SW/1581
Kort geding vonnis van 9 mei 2018
inzake
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen Mitros,
eisende partij,
gemachtigde: mr. F.J. Ringnalda,
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen de [gedaagden] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. M.A. Overmars.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 april 2018;
  • de mondelinge behandeling op 3 mei 2018, waarvan aantekening is gehouden door de griffier;
  • de pleitnota van Mitros;
  • de pleitnota van de [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Mitros verhuurt sinds 1 juni 1992 aan de [gedaagden] de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . De [gedaagden] wonen in de woning met hun zoon van 27 en hun dochter van 21.
2.2.
Op 7 februari 2018, rond 3:45 uur in de ochtend, is de woning meerdere keren beschoten met een automatisch wapen.
2.3.
Op 15 februari 2018 rond 5:16 uur is een handgranaat aangetroffen op de deurmat van de woning. Een paar uur later is opnieuw een handgranaat gevonden in de straat. De nabij gelegen basisschool is vervolgens ontruimd.
2.4.
Bij besluit van 16 februari 2018 heeft de burgemeester van Nieuwegein aan Mitros geschreven dat hij de woning voor drie maanden sluit op grond van artikel 174a lid 1 Gemeentewet. In het besluit is opgenomen:
‘(…)
Deze zeer verontrustende incidenten, de dermate ernstige verstoring van de openbare orde die hiervoor is ontstaan, de voortdurende ernstige vrees op een herhaling van een verstoring en om de veiligheid van omwonenden en de omgeving te waarborgen, hebben mij ertoe gebracht dat de woning met de vereiste spoed is gesloten.
De sluiting van de woning is noodzakelijk om definitief een einde te maken aan de rol die de woning aan de [adres] vervult bij de verstoring van de openbare orde, herhaling van de verstoring van de openbare orde alsmede verdere aantasting van het woon- en leefklimaat te voorkomen, de rust in de omgeving te doen wederkeren en de veiligheid en gezondheid van de bewoners en de omgeving te beschermen.
(…)
Gelet op de incidenten, namelijk het plaatsen van explosieven voor de woning aan de [adres] en een schietincident waarbij er schoten zijn gelost op de woning, is er concreet en objectief een verstoring van de openbare orde teweeg gebracht en is de veiligheid en gezondheid van de bewoners en omgeving in gevaar gebracht. De woning aan de [adres] vervult hierin een essentiële rol. De verschillende incidenten hebben kort na elkaar plaatsgevonden. (..) Uit de politie informatie blijkt dat er een voortdurende ernstige vrees is ontstaan en de kans op herhaling/recidive aannemelijk is. Daardoor is de veiligheid en gezondheid van de bewoners, omwonenden en de omgeving nog steeds in het geding, evenals voor de politie-eenheden in de straat die extra surveilleren in dit gebied.
(…)
Het is meer dan aannemelijk dat de incidenten gericht waren op de woning. Als gevolg van het schietincident zijn er kogelinslagen aangetroffen op de begane grond en 1e verdieping van de woning. De explosieven zijn recht voor de deur van de woning neergelegd. Gelet op artikel 174a van de Gemeentewet gaat het om gedragingen in de woning of op het erf. De incidenten hebben plaatsgevonden op het erf van de woning en de openbare orde rond de woning en/of het erf is daarmee verstoord.
(…)
Ik meen dat gelet op de ernst van de situatie het algemeen belang dat is gediend met sluiting van de woning in redelijkheid zwaarder weegt. (…)
Het doel en effect wat de sluiting van de woning sorteert kan mijn inziens niet worden bereikt met een minder ingrijpend middel. De sluiting van de woning is proportioneel en een noodzakelijke maatregel om de veiligheid te kunnen waarborgen. (…)
Ik heb besloten om de woning te sluiten en gesloten te houden voor de duur van 3 maanden. Ik meen dat deze periode noodzakelijk is de veiligheid en gezondheid te waarborgen, herhaling van de verstoring van de openbare orde te voorkomen en de rust in de directe omgeving te doen wederkeren.
(…)
Tegen dit besluit kunt u binnen 6 weken na dagtekening ervan een bezwaarschrift indienen bij burgemeester en wethouders van Nieuwegein (…).’
2.5.
Bij brief van dezelfde datum heeft de burgemeester van Nieuwegein de heer [gedaagde 1] geïnformeerd over zijn besluit om de woning gedurende drie maanden te sluiten. Ook staat in die brief dat de heer [gedaagde 1] een gebiedsontzegging krijgt voor dezelfde duur, omdat aannemelijk is dat de incidenten zich hebben gericht tot hem als hoofdbewoner van de woning.
2.6.
Bij brief van 29 maart 2018 heeft Mitros de huurovereenkomst met de [gedaagden] per direct buitengerechtelijk ontbonden op grond van artikel 7:231 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW).
2.7.
Bij brief van 6 april 2018 heeft de gemachtigde van de [gedaagden] bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de burgemeester om de woning te sluiten en om de heer [gedaagde 1] een gebiedsontzegging op te leggen. Zij heeft in haar brief aangevoerd dat de [gedaagden] niets met de voorgevallen incidenten te maken hebben en dat deze incidenten niet waren gericht op de heer [gedaagde 1] of de woning. De heer [gedaagde 1] kan zich ook niet tegen de genoemde, maar ongespecificeerde informatie van de politie verweren. De [gedaagden] riskeren als gevolg van de sluiting hun woning kwijt te raken, zodat de burgemeester wordt verzocht zijn besluiten te herzien.
2.8.
Op 12 april 2016 heeft de gemachtigde van de [gedaagden] aan Mitros geschreven dat zij niet instemmen met de buitengerechtelijke ontbinding, omdat bezwaar is gemaakt tegen het besluit van de burgemeester, zodat dit mogelijk geen stand houdt. Er is ook geen sprake van gedragingen in het gehuurde waardoor de openbare orde is verstoord, omdat de incidenten op de openbare weg hebben plaatsgevonden. Mitros heeft bovendien de belangen van de [gedaagden] niet meegewogen en Mitros heeft geen belang bij de ontbinding, omdat de huur gewoon wordt betaald. Daarnaast is de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Tot slot kan de woning niet worden ontruimd zolang deze is gesloten.
2.9.
Op 25 april 2018 heeft de burgemeester een beslissing op het bezwaar genomen, inhoudende dat het bezwaar niet-ontvankelijk is, omdat de bezwaartermijn is verstreken op 31 maart 2018 en van een verschoonbare termijnoverschrijding geen sprake was.

3.Het geschil

3.1.
Mitros vordert bij vonnis in kort geding, kort gezegd, ontruiming van de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] binnen 7 dagen na betekening van dit vonnis en hoofdelijke veroordeling van de [gedaagden] tot betaling van de proceskosten en de nakosten.
3.2.
Aan haar vordering legt Mitros ten grondslag dat zij de huurovereenkomst bij brief van 29 maart 2018 op de voet van artikel 7:231 lid 2 BW, gelezen in samenhang met artikel 6:267 BW, buitengerechtelijk heeft ontbonden, omdat de woning bij besluit van de burgemeester van 15 februari 2018 gesloten is op grond van artikel 174a van de Gemeentewet, vanwege verstoring van de openbare orde. Daardoor gebruiken de [gedaagden] de woning thans zonder recht of titel. De [gedaagden] dienen de woning te ontruimen en leeg op te leveren.
3.3.
De [gedaagden] voeren verweer. Zij voeren aan dat zij niets te maken hebben met de incidenten en dat er mogelijk sprake is van een vergissing. Er zijn geen aanwijzingen dat de incidenten iets met hen te maken hebben, zij worden niet afgeperst of bedreigd. Zij hebben om herziening van het besluit van de burgemeester verzocht en verwachten dat het besluit alsnog zal worden ingetrokken. Er is geen sprake van gedragingen ‘in het gehuurde’, nu de incidenten op de openbare weg hebben plaatsgevonden. De [gedaagden] wonen al meer dan 25 jaar in de woning en hebben nooit overlast veroorzaakt. De incidenten hadden ook niets met hen te maken. Subsidiair geldt dat de ontbinding door Mitros naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, omdat er geen sprake is van een huurachterstand en omdat nog steeds onduidelijk is waarom er is geschoten op de woning en er granaten zijn neergelegd. De [gedaagden] gaan ervan uit dat deze incidenten niet tegen hen waren gericht, maar dat er sprake was van een misverstand. Meer subsidiair wordt aangevoerd dat Mitros misbruik maakt van recht door de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, omdat hiermee inbreuk wordt gemaakt op het door artikel 8 EVRM beschermde recht op respect voor de woning van [gedaagden] . Dit geldt in ieder geval jegens mevrouw [gedaagde 2] , nu het besluit van de burgemeester niet aan haar is gericht. Meest subsidiair geldt dat Mitros bij haar beslissing om de huurovereenkomst te ontbinden ten onrechte de belangen van de [gedaagden] niet heeft meegewogen. De [gedaagden] stellen voorts dat bij de gevorderde ontruimingstermijn geen rekening wordt gehouden met de tijd dat de woning nog gesloten is, zodat de [gedaagden] niet in de woning kunnen. Een langere ontruimingstermijn is ook noodzakelijk om een vervangende woonruimte te vinden, indien de vordering wordt toegewezen.

4.De beoordeling

4.1.
In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening als gevorderd.
4.2.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft Mitros voldoende spoedeisend belang om haar vordering tot ontruiming van het gehuurde in deze kort gedingprocedure aanhangig te maken. Mitros heeft een spoedeisend belang bij haar vordering omdat de sluitingstermijn van de woning afloopt op 15 mei 2018. Mitros kan dan ook in haar vordering worden ontvangen.
4.3.
Vaststaat dat het gehuurde voor een periode van drie maanden is gesloten vanwege een ernstige aantasting van de openbare orde. Er is hiermee voldaan aan de criteria van artikel 7:231 lid 2 BW, te weten dat sprake is dat door een gedraging in het gehuurde de openbare orde is verstoord en het gehuurde daarom op grond van een verordening als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet is gesloten. Niet ter toetsing ligt voor de vraag of dit besluit terecht is genomen, nu daarvoor een bestuursrechtelijke rechtsgang bestaat.
4.4.
Blijkens de wetsgeschiedenis is artikel 7:231 lid 2 BW vooral opgenomen om de verhuurder een ontbindingsbevoegdheid te geven na sluiting van overlast gevende drugspanden, maar - zoals uit vaste jurisprudentie volgt - betekent dit niet dat dit artikel slechts in die situatie van toepassing is, zoals de [gedaagden] lijken te stellen.
4.5.
Nu aan de criteria van artikel 7:231 lid 2 BW is voldaan, is dit artikel ook op de huidige situatie van toepassing en dit brengt mee dat Mitros de huurovereenkomst in beginsel buitengerechtelijk kon ontbinden. Mitros hoeft hiervoor niet aan te tonen dat de incidenten verband houden met gedragingen van, of toe te rekenen aan, de [gedaagden] of dat sprake is van een tekortkoming zijdens de [gedaagden] . Evenmin is vereist dat het bevel tot sluiting onherroepelijk is, zodat een (mogelijk) lopende herziening, bezwaar of beroep aan ontbinding niet in de weg staat.
4.6.
Bij de beoordeling van de zaak stelt de kantonrechter voorts voorop dat een ontruiming van woonruimte een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en de daarmee verbonden huurbescherming van de huurder en in de praktijk vaak een definitief karakter zal hebben. Weliswaar is de huurovereenkomst in het onderhavige geval reeds buitengerechtelijk ontbonden, maar in een bodemprocedure zal de vraag dienen te worden beantwoord of het beroep van Mitros op de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar moet worden geacht.
Een onverwijlde ontruiming in kort geding zal dan ook slechts gerechtvaardigd zijn, als met grote mate van waarschijnlijkheid valt te verwachten dat in een bodemprocedure de ontbinding stand houdt, terwijl bovendien sprake moet zijn van een situatie die zodanig ernstig of acuut is dat van de verhuurder niet kan worden gevergd dat hij de beslissing in de bodemzaak afwacht.
Bij de beoordeling daarvan spelen de navolgende omstandigheden een rol.
4.7.
Het belang van Mitros bij ontbinding en ontruiming is daarin gelegen dat zij zorg dient te dragen voor de leefbaarheid en veiligheid in de wijk. Wanneer de burgemeester over gaat tot sluiting van een woning spreekt het voor zich dat die in het geding is. Daar staat tegenover dat de [gedaagden] het gehuurde al sinds 1992 huren en dat zich gedurende deze lange periode tot februari 2018 geen incidenten hebben voorgedaan. De huur van het gehuurde is kennelijk altijd, ook gedurende de sluiting van het gehuurde, voldaan. De blijkens de wetsgeschiedenis op artikel 7:231 lid 2 BW voorziene impasse dat de huurder tijdens de sluiting van het gehuurde zijn huur niet betaalt, doet zich derhalve thans niet voor. De [gedaagden] hebben vanzelfsprekend belang bij voortzetting van de huurovereenkomst.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter is niet onaannemelijk te achten dat de bodemrechter het beroep van Mitros op de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten. Daartoe wordt overwogen dat er volstrekt geen duidelijkheid bestaat over de resultaten van het politieonderzoek en dat niet is gebleken dat sprake is van een verband tussen de incidenten en een van de bewoners van de woning. De enkele verwijzing door de burgemeester naar ‘politie informatie’ is niet voldoende om een dergelijk verband aan te nemen, zeker nu door de [gedaagden] onweersproken is gesteld dat er sinds hun vertrek uit de woning geen enkele bedreiging in hun richting is geweest, terwijl hun verblijfplaats niet geheim is. Vast staat verder dat in de woning geen enkele aanwijzing is gevonden voor enig verband met activiteiten van de bewoners en dat van strafbare feiten aan de zijde van de bewoners geen sprake is.
4.9.
Nu voorts door Mitros niet aannemelijk is gemaakt dat, teneinde de doelstellingen van veiligheid en leefbaarheid van de wijk te bereiken, niet volstaan kan worden met het gedurende het politieonderzoek langer gesloten houden van de woning of alleen mevrouw [gedaagde 1] en de kinderen tot de woning toe te laten, met eventueel een verlengd gebiedsverbod voor de heer [gedaagde 2] , ziet de kantonrechter geen aanleiding voor de thans gevorderde ordemaatregel. Door middel van dergelijke maatregelen kan immers een zo verregaande maatregel als ontruiming, die veelal definitief is, zonder hernieuwd gevaar voor de omgeving worden uitgesteld tot dat door het politieonderzoek meer duidelijkheid is verkregen over de betrokkenheid van de bewoners van de woning bij de incidenten en de risico’s bij hun terugkeer.
4.10.
De door Mitros gevorderde ontruiming zal op grond van het voorgaande worden afgewezen.
4.11.
Mitros zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de [gedaagden] . Deze kosten worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter,
rechtdoende in kort geding:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt Mitros tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de [gedaagden] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Charbon, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.