Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van verhoor verdachte (toetsing inverzekeringstelling en inbewaringstelling) van 9 maart 2018;
- een schriftelijke reactie van 13 maart 2018 van mr. M.A.A.T. Engbers.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 3 april 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. M.A.A.T. Engbers, de behandelend rechter-commissaris. De verzoeker en zijn raadsman, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, stelden dat zij niet de mogelijkheid hadden gekregen om vertrouwelijk overleg te voeren zonder toezicht van de parketpolitie, wat volgens hen een schending van het recht op een eerlijk proces inhield, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 werd het wrakingsverzoek besproken, waarbij de raadsman zijn gronden uiteenzette.
De rechter-commissaris, mr. M.A.A.T. Engbers, verweerde zich door te stellen dat de raadsman geen wrakingsgronden had opgegeven en dat zij had gehandeld conform het beleid van de rechtbank, dat gericht is op de veiligheid van de betrokkenen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de wijze van bejegening door de rechter-commissaris, waardoor deze gronden niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen, geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverden.
Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De zaak van de verzoeker met het kenmerk 16/705131-18 diende voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.