ECLI:NL:RBMNE:2018:2047

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
11 mei 2018
Zaaknummer
456483 / HA RK 18-86
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter-commissaris in strafzaak wegens schending van het recht op een eerlijk proces

Op 3 april 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door een verzoeker in een strafzaak. Het verzoek was gericht tegen mr. M.A.A.T. Engbers, de behandelend rechter-commissaris. De verzoeker en zijn raadsman, mr. J.H.E.M. Kersemaekers, stelden dat zij niet de mogelijkheid hadden gekregen om vertrouwelijk overleg te voeren zonder toezicht van de parketpolitie, wat volgens hen een schending van het recht op een eerlijk proces inhield, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 werd het wrakingsverzoek besproken, waarbij de raadsman zijn gronden uiteenzette.

De rechter-commissaris, mr. M.A.A.T. Engbers, verweerde zich door te stellen dat de raadsman geen wrakingsgronden had opgegeven en dat zij had gehandeld conform het beleid van de rechtbank, dat gericht is op de veiligheid van de betrokkenen. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet tijdig had gereageerd op de wijze van bejegening door de rechter-commissaris, waardoor deze gronden niet in de beoordeling konden worden meegenomen. De wrakingskamer concludeerde dat de feiten en omstandigheden die aan het wrakingsverzoek ten grondslag lagen, geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid opleverden.

Uiteindelijk verklaarde de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak. De zaak van de verzoeker met het kenmerk 16/705131-18 diende voortgezet te worden in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing door het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 456483 / HA RK 18-86
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
3 april 2018
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van verhoor verdachte (toetsing inverzekeringstelling en inbewaringstelling) van 9 maart 2018;
  • een schriftelijke reactie van 13 maart 2018 van mr. M.A.A.T. Engbers.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 maart 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en diens raadsman,
mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda, verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M.A.A.T. Engbers als behandelend rechter-commissaris (hierna te noemen: de rechter-commissaris), in de zaak met het kenmerk
16/705131-18.
2.2.
Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt dat aan het wrakingsverzoek vooraf is gegaan dat verzoeker en diens raadsman, na aanvang van de voorgeleiding, niet de mogelijkheid kregen tot het voeren van overleg zonder toezicht van de parketpolitie. De raadsman heeft tijdens genoemde voorgeleiding niet expliciet wrakingsgronden kenbaar gemaakt. Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft de raadsman naar voren gebracht dat hij hiertoe niet de gelegenheid kreeg van de rechter-commissaris. De raadsman heeft tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de schijn van vooringenomenheid van de rechter-commissaris is gewekt doordat zij niet toestond dat hij vertrouwelijk kon overleggen met zijn cliënt, in samenhang bezien met de wijze van bejegening van de rechter-commissaris van hem en zijn cliënt. Door het niet mogelijk maken van een vertrouwelijk gesprek tussen een raadsman en diens cliënt is het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM geschonden.
2.3.
De rechter-commissaris heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft zij – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat de raadsman haar geen wrakingsgronden heeft opgegeven en dat zij uit het verloop van de voorgeleiding heeft opgemaakt dat de wraking is gebaseerd op het ontbreken van de mogelijkheid tot (nader) overleg tussen verzoeker en diens raadsman zonder toezicht van de parketpolitie. Door de mogelijkheid te bieden tot het voeren van overleg op de kamer van de rechter-commissaris (met de parketpolitie erbij) heeft zij conform het beleid van de rechtbank Midden-Nederland gehandeld. De rechter-commissaris ziet niet hoe uit dit handelen (de schijn van) vooringenomenheid kan blijken.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
Ingevolge het bepaalde in artikel 513 Sv wordt een verzoek tot wraking gedaan zodra de feiten of omstandigheden die aan de wraking ten grondslag liggen, aan verzoeker bekend zijn geworden. Uitgangspunt is dat het wrakingsverzoek schriftelijk geschiedt en ook gemotiveerd is, terwijl tijdens een terechtzitting het verzoek ook mondeling kan geschieden. Voorts geldt dat alle feiten of omstandigheden tegelijk moeten worden voorgedragen. De wrakingskamer overweegt dat uit het voorgaande blijkt dat de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het wrakingsverzoek gelijktijdig met het verzoek kenbaar dienen te worden gemaakt en dat dit bovendien tijdig na kennisname van die feiten en omstandigheden moet gebeuren.
3.4.
In deze zaak is de rechter-commissaris op 9 maart 2018 gewraakt. Namens verzoeker is bij de voorgeleiding, gelet op het verhandelde in het proces-verbaal van verhoor, aan het wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat aan hem en zijn cliënt het recht is ontzegd om vertrouwelijk te overleggen buiten aanwezigheid van de parketpolitie. Pas tijdens de mondelinge behandeling van 20 maart 2018 heeft verzoeker daaraan toegevoegd dat ook de wijze van bejegening door de rechter-commissaris van hem en zijn cliënt (en dan vooral in combinatie met het ontzeggen van vertrouwelijk overleg) een grond tot wraking vormt. De wrakingskamer is van oordeel dat deze tweede component van de wrakingsgrond gelet op het bepaalde in artikel 513 Sv niet tijdig is voorgedragen. Het had op de weg van de raadsman van verzoeker gelegen om, als hij van de rechter-commissaris niet de gelegenheid kreeg zijn gronden tijdens de voorgeleiding kenbaar te maken, deze gronden zo spoedig mogelijk na deze voorgeleiding alsnog kenbaar te maken, bijvoorbeeld per brief of e-mail. Dat heeft hij echter niet gedaan. De wrakingskamer gaat aldus voorbij aan de feiten en omstandigheden die de raadsman heeft gesteld over de wijze van bejegening door de rechter-commissaris.
3.5.
De wrakingskamer komt nu toe aan de inhoudelijke beoordeling van de wrakingsgrond. Uit het proces-verbaal van verhoor kan de wrakingskamer opmaken dat het niet kunnen plaatsvinden van overleg tussen verzoeker en diens raadsman zonder toezicht van de parketpolitie vooraf is gegaan aan het verzoek tot wraking. In verband met de orde ter zitting heeft de rechter-commissaris, volgens de wet, te allen tijde de bevoegdheid tot het stellen van regels. De beslissing tot het niet toestaan van overleg tussen verzoeker en diens raadsman zonder toezicht van de parketpolitie is zo’n regel van orde. In geval van wraking ligt het op de weg van de verzoeker om omstandigheden aan te voeren waaruit de vooringenomenheid van de rechter blijkt. In de onderhavige zaak zijn dergelijke omstandigheden naar het oordeel van de wrakingskamer niet aangevoerd. De gewraakte rechter-commissaris heeft beslist conform het beleid van de rechtbank Midden-Nederland, welk beleid bestaat ten behoeve van de veiligheid van raadslieden. Uit de beslissing van de rechter-commissaris en de motivering daarvan is naar het oordeel van de wrakingskamer niet af te leiden dat deze beslissing is ingegeven door vooringenomenheid.
3.6.
Aldus leveren de feiten en omstandigheden die ten grondslag liggen aan het verzoek geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en dus vormt dit geen grond voor wraking.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk 16/705131-18 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.