Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2018;
- een schriftelijke reactie van 28 februari 2018 van mr. drs. E. van den Brink.
Rechtbank Midden-Nederland
Op 3 april 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. drs. E. van den Brink, de behandelend politierechter in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter herhaaldelijk geen antwoord gaf op de vraag of zij zich zou houden aan de voorschriften van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het geval er zich problemen zouden voordoen bij het Openbaar Ministerie. Verzoeker stelde dat dit leidde tot een gebrek aan een eerlijk proces.
Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 heeft mr. drs. E. van den Brink haar verweer gepresenteerd. Zij gaf aan dat verzoeker een duidelijke visie had over het verloop van de zitting en dat hij de leiding over de zitting probeerde te nemen. De rechter probeerde verzoeker te informeren over het doel van de strafzitting, maar werd herhaaldelijk onderbroken. Verzoeker wraakte de rechter toen hij geen antwoord kreeg op zijn vraag over artikel 162 Sv.
De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het niet beantwoorden van verzoekers vraag geen aanwijzing biedt voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker naar voren had gebracht, onvoldoende grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/155565-17 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.