ECLI:NL:RBMNE:2018:2046

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 april 2018
Publicatiedatum
11 mei 2018
Zaaknummer
455712 / HA RK 18-76
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak met betrekking tot onpartijdigheid

Op 3 april 2018 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker tegen mr. drs. E. van den Brink, de behandelend politierechter in een strafzaak. Het wrakingsverzoek was gebaseerd op de stelling dat de rechter herhaaldelijk geen antwoord gaf op de vraag of zij zich zou houden aan de voorschriften van artikel 162 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in het geval er zich problemen zouden voordoen bij het Openbaar Ministerie. Verzoeker stelde dat dit leidde tot een gebrek aan een eerlijk proces.

Tijdens de mondelinge behandeling op 20 maart 2018 heeft mr. drs. E. van den Brink haar verweer gepresenteerd. Zij gaf aan dat verzoeker een duidelijke visie had over het verloop van de zitting en dat hij de leiding over de zitting probeerde te nemen. De rechter probeerde verzoeker te informeren over het doel van de strafzitting, maar werd herhaaldelijk onderbroken. Verzoeker wraakte de rechter toen hij geen antwoord kreeg op zijn vraag over artikel 162 Sv.

De wrakingskamer heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het niet beantwoorden van verzoekers vraag geen aanwijzing biedt voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. De rechtbank oordeelde dat de feiten en omstandigheden die verzoeker naar voren had gebracht, onvoldoende grond vormden voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard. De zaak van verzoeker met het kenmerk 16/155565-17 zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 455712 / HA RK 18-76
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
3 april 2018
op het verzoek in de zin van artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (verder: Sv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 22 februari 2018;
  • een schriftelijke reactie van 28 februari 2018 van mr. drs. E. van den Brink.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 20 maart 2018 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling is mr. drs. E. van den Brink verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. drs. E. van den Brink als behandelend politierechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het kenmerk
16/155565-17.
2.2.
Verzoeker heeft – zakelijk weergegeven – aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter herhaaldelijk geen antwoord wilde geven op de vraag of zij zich conform de voorschriften zal gedragen als iets zich zal voordoen waarop artikel 162 Sv van toepassing zou zijn. Hierdoor is geen sprake van een eerlijk proces.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie heeft zij – zakelijk weergegeven – naar voren gebracht dat verzoeker een duidelijke visie had hoe de zitting diende te verlopen en dat hij, teneinde een dergelijk verloop te bewerkstelligen, ook de leiding over de zitting trachtte te nemen. Verzoeker wilde van de rechter zekerheid of zij zou optreden op grond van artikel 162 Sv als zou blijken dat er dingen mis gingen bij het Openbaar Ministerie. Terwijl de rechter verzoeker het doel van de strafzitting probeerde uit te leggen en over wilde gaan tot het bespreken van de tenlastelegging, bleef verdachte haar onderbreken. Toen verdachte merkte dat de rechter geen antwoord gaf op zijn vraag over artikel 162 Sv wraakte hij de rechter.
3. De beoordeling
3.1.
Artikel 512 Sv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De rechtbank onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De rechtbank zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer oordeelt dat het niet beantwoorden van de vraag van verzoeker of de rechter zich conform de voorschriften van artikel 162 Sv zal gedragen mocht zich een situatie voordoen waarop dit wetsartikel van toepassing is, geen aanwijzing oplevert voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Voorts levert de stelling dat geen sprake is van een eerlijk proces, wat daar verder ook van zij, zonder nadere onderbouwing evenmin een aanwijzing op voor (de schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter.
3.4.
Aldus leveren de feiten en omstandigheden die verzoeker ter onderbouwing van het verzoek naar voren heeft gebracht, geen grond op voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden en vormen derhalve geen grond voor wraking.
3.5.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, familie- en jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de zaak van verzoeker met het kenmerk 16/155565-17 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. H.A. Brouwer als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. N. Kruijswijk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.