4.3Het oordeel van de rechtbank
Verklaringen aangever [slachtoffer] betrouwbaar
De raadsman heeft naar voren gebracht dat aangever [slachtoffer] drie verklaringen heeft afgelegd en dat hij in die verklaringen drie verschillende versies geeft van wat hem zou zijn aangedaan. Uit het bij aangever geconstateerde letsel mag duidelijk zijn dat hij bij geweld betrokken is geweest, maar dat het is gebeurd op de manier zoals hij verklaart, vindt geen steun in het dossier. De verklaringen van aangever zijn aldus niet betrouwbaar.
De rechtbank overweegt op dit punt het volgende.
De politie gaat na de melding dat er een man ontvoerd zou zijn geweest op 23 december 2016 naar de woning van aangever. Aangever vertelt dan in het kort aan de agenten wat hem is overkomen, hetgeen door de politie is opgenomen in een proces-verbaal van bevindingen. Uit dat proces-verbaal blijkt bij dat gesprek geen bijstand door een tolk in de Poolse taal te zijn verleend. Daarna legt aangever op 24 december 2016 en 4 januari 2017 op het politiebureau uitgebreide verklaringen af. Hij wordt bij deze verhoren telefonisch wel bijgestaan door een tolk. De verklaringen van aangever op 24 december 2016 en 4 januari 2017 zijn consistent en vinden steun in andere bewijsmiddelen in het dossier. Ook wat betreft de ontvoering blijft zijn verklaring in essentie hetzelfde, namelijk dat hij op het parkeerterrein een klap op zijn hoofd kreeg, hij in de auto is gezet en hij weer bij bewustzijn kwam toen hij al op de achterbank van de auto zat op weg naar de woning. Verschillen die in de verklaringen bestaan over bepaalde details of onderdelen kunnen zijn ontstaan doordat aangever in het eerste gesprek met de politie op 23 december 2016 zonder tolk heeft gesproken, terwijl hij bij zijn aangifte verklaart niet in staat te zijn om in het Nederlands te communiceren. De verschillen in de verklaringen maken gelet hierop niet dat zijn verklaringen niet betrouwbaar zijn. Daar komt bij dat aangever op punten ook ontlastend heeft verklaard, bijvoorbeeld dat de medeverdachte verdachte tegenhield toen hij aangever met een mes wilde steken, en verdachte en de medeverdachte geen enkele reden hebben gegeven waarom aangever op deze belastende wijze over hen zou willen verklaren, terwijl er volgens hen niets gebeurd is. De rechtbank heeft gelet hierop geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever te twijfelen en is van oordeel dat deze voor het bewijs gebruikt kunnen worden. De rechtbank laat daarbij de verklaring op 23 december 2016 waar deze ziet op het slaan met de stok op de parkeerplaats buiten beschouwing, omdat aangever hier zelf in zijn latere verklaring op terugkomt en aangeeft zich niet meer te kunnen herinneren of er sprake was van een stok.
Bewijsmiddelen feit 1, feit 2 en feit 3
Aangever [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft verklaard dat hij op de avond van 22 december 2016 in de gang van het polenhotel in [vestigingsplaats] twee mannen zag staan. De mannen waren opgefokt. [slachtoffer] liep naar buiten en hoorde iemand achter hem aan lopen. Hij voelde een hand om zijn schouder en zag dat het de kale man was die net in de gang stond. Hij liep met de man mee de parkeerplaats op. De man stond recht tegenover hem en sloeg hem met een vuist op zijn borst. De tweede man kwam uit de richting van de voordeur van het hotel rennen. Hij had zijn rechterhand tot vuist gebald en sloeg in de richting van het hoofd van [slachtoffer] . [slachtoffer] voelde een harde klap en pijn op zijn achterhoofd. Hij werd opgetild. Het volgende moment werd hij wakker en zat hij in een auto.De kale man zat op de passagiersstoel en de andere man zat achter het stuur. Hij vroeg waar ze naar toe gingen en ze zeiden ‘je komt er achter als we daar zijn’. Er werd geparkeerd en de mannen stapten uit. De kale man pakte hem bij zijn trui en trok hem uit de auto. Hij werd onder zijn armen beetgepakt en meegenomen naar de woning. Hij moest in een woonkamer op een stoel gaan zitten. Er was ook een man zonder voortand in de woning aanwezig. De bestuurder van de auto zei tegen hem ‘jullie hebben mij geslagen, nu ga ik wraak nemen’.De bestuurder kwam achter hem staan en hij voelde dat hij op zijn hoofd werd geslagen.De naam van de kale man is [bijnaam van medeverdachte] .[bijnaam van medeverdachte] zei dat de man zonder voortand de bezem moest halen en de andere man zei dat hij het mes moest halen. De man zonder voortand bracht wat hem werd gevraagd.Die andere man, de vriend van [bijnaam van medeverdachte] , heeft hem eerst een klap op zijn hoofd gegeven met een vuist. Hij probeerde los te komen en toen kwam [bijnaam van medeverdachte] naar hen toe en pakte zijn handen. Die vriend van [bijnaam van medeverdachte] gaf weer een klap op zijn hoofd. Vervolgens deed [bijnaam van medeverdachte] de handen van [slachtoffer] tussen zijn benen en hield met zijn knieën de knieën van [slachtoffer] vast, zodat hij zijn handen niet kon bewegen.De bestuurder pakte vervolgens de bezem en sloeg hem op zijn hoofd. [slachtoffer] voelde veel pijn op zijn achterhoofd. Hij zag dat de bestuurder hem met het mes wilde steken. [slachtoffer] heeft zijn been weggetrokken, waardoor het mes in de stoel werd gestoken. [slachtoffer] wilde weg. Hij stond op en liep richting de deur. De man kwam achter hem aanlopen en duwde hem, waardoor hij viel. Hij werd omhoog getrokken. [slachtoffer] liep naar de voordeur. Hij werd door een van de mannen bij zijn broek vastgepakt. De man zonder voortand kwam er ook bij. De man die eerder het mes had pakte hem vast bij zijn armen en zei dat de man zonder voortand hem in zijn gezicht moest slaan. De man deed dat ook en sloeg hem met zijn vuist op zijn linkerslaap ter hoogte van zijn oog. De man die hem vasthield pakte zijn telefoon van het merk Alcatel pixie 3 one touch uit zijn broekzak en hij deed vervolgens de deur open. [slachtoffer] is snel naar buiten gelopen. Toen hij buiten stond schopte de man hem in zijn buik. [slachtoffer] boog voorover en werd geschopt op zijn kont.Hij is weggerend. Hij keek op zijn horloge en zag dat het 22.30 uur was.
Verbalisanten gaan na de melding op 23 december 2016 naar [slachtoffer] toe en zien dat hij een verdikte neus, gezwollen jukbeen, snee op zijn hoofd en een grote blauwe plek op zijn schouder heeft.
Op de camerabeelden van het polenhotel van de avond van 22 december 2016 is te zien dat de man met de capuchon steeds gebaren maakt en zich kennelijk erg druk blijft maken om iets.Om 21.09.40 uur is te zien dat de man met de capuchon en de man met het kale hoofd beiden tegen de deur van de woning van beheerder aanduwen. De man met de capuchon lijkt te schreeuwen en hij geeft twee trappen tegen de deur van de woning van de beheerder.
Verdachte herkent zichzelf op de print van de camerabeelden van het polenhotel als de man met de capuchon.Medeverdachte [medeverdachte] herkent zichzelf op de prints van camerabeelden van het polenhotel als de kale man.De rechtbank stelt op grond van de camerabeelden vast dat verdachte en de medeverdachte opgefokt waren, zoals aangever ook verklaart.
Het vest van [slachtoffer] is voor onderzoek in beslag genomen. Op het vest met het SIN-nummer AAKI4859NL#01 tot en met #03 worden sporen van speeksel gevonden, waaronder op het rugpand ter hoogte van de linkerschouder.Onderzoek wijst uit dat in het speeksel #01 en
#02 het DNA-profiel van verdachte [verdachte] zit en dat in het speeksel #03 een afgeleid DNA-hoofdprofiel van verdachte [verdachte] zit. De kans dat het DNA-profiel van een andere persoon matcht met het in het speeksel aangetroffen DNA is berekend op een kans kleiner dan één op één miljard.
Van de weggenomen mobiele telefoon van [slachtoffer] zijn de historische gegevens opgevraagd. Uit deze gegevens blijkt dat kort na de ontvoering een ander telefoonnummer in het toestel van [slachtoffer] was geplaatst op 22 december 2016 om 22.47 uur, zijnde het nummer [telefoonnummer] .Dit telefoonnummer was in gebruik bij verdachte [verdachte] .
Er is vertrouwelijke communicatie opgenomen tussen verdachte en een persoon, die door verdachte in het gesprek [bijnaam van medeverdachte] wordt genoemd. Gelet op de genoemde verklaring van [slachtoffer] en hetgeen besproken wordt, stelt de rechtbank vast dat [bijnaam van medeverdachte] medeverdachte [medeverdachte] is.
Gesprek op 8 maart 2017:
[medeverdachte] : je hebt jezelf verlinkt, je hebt de sim-kaart in de telefoon gestopt;
[verdachte] : ja, weet ik…ik heb mijzelf verlinkt, weet ik.
[verdachte] : maar er waren nog sporen van mijn tanden, man. Heb je gezien hoe gebeten hij was?
[medeverdachte] : ja, heb ik gezien. Maar hoe weten ze dat ze van jou waren?
[verdachte] : ze hebben DNA daar gevonden.
[verdachte] : luister [bijnaam van medeverdachte] , ik heb mijzelf met de klote telefoon verraden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op de avond van 22 december 2016 bij het polenhotel was. Hij was met [medeverdachte] met de auto naar de woning gegaan en [slachtoffer] was er ook bij. Er waren vier of vijf mannen in de woning, waaronder een man zonder voortand. In de woning was er ruzie geweest en hij heeft [slachtoffer] de woning uit gezet. Het kan mogelijk gebeurd zijn dat hij [slachtoffer] heeft gebeten. Het klopt dat zijn telefoonnummer in de mobiele telefoon van die man zat. Dat had verdachte zelf gedaan.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij op 22 december 2016 bij het polenhotel was en samen met [verdachte] met de auto naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] was gereden. [slachtoffer] was er ook bij. In de woning waren meer mannen aanwezig, waaronder een man die één van zijn voortanden miste.
Feit 1
De rechtbank stelt op grond van voornoemd bewijs vast dat:
- [slachtoffer] , verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte] op 22 december 2016 in de avond bij het polenhotel in [vestigingsplaats] waren;
- [medeverdachte] [slachtoffer] op de parkeerplaats bij de auto een stomp op zijn borst heeft gegeven;
- [verdachte] daarna een klap op het achterhoofd van [slachtoffer] heeft gegeven;
- [verdachte] en [medeverdachte] [slachtoffer] hebben opgetild en in de auto hebben gezet;
- zij onderweg tegen [slachtoffer] gezegd hebben ‘je komt er achter als we daar zijn’;
- [medeverdachte] de kale man is en [verdachte] de bestuurder van de auto;
- zij naar de woning aan de [adres] in [woonplaats] zijn gereden, [medeverdachte] [slachtoffer] uit de auto heeft getrokken, ze hem hebben vastgepakt en in de woning op een stoel hebben gezet;
- [verdachte] tegen [slachtoffer] heeft gezegd ‘jullie hebben mij geslagen, nu ga ik wraak nemen’;
- [slachtoffer] door [verdachte] tegen zijn hoofd is gestompt, in zijn schouder is gebeten en met een bezem tegen zijn hoofd is geslagen;
- [medeverdachte] de handen van [slachtoffer] tussen zijn benen vasthield, zodat [slachtoffer] zijn handen niet kon gebruiken;
- [verdachte] een mes in zijn hand had en [slachtoffer] heeft geprobeerd te steken;
- [slachtoffer] uit de woning weg wilde, maar niet weg kon doordat [verdachte] hem vastpakte.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich samen met de medeverdachte met deze handelingen schuldig heeft gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] in die zin dat ze hem van zijn vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden. De rechtbank acht aldus het medeplegen van het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
De rechtbank stelt voorts op grond van voornoemd bewijs vast dat:
- [verdachte] [slachtoffer] aan zijn armen heeft vastgehouden;
- de man zonder voortand [slachtoffer] op aangeven van [verdachte] in zijn gezicht heeft gestompt;
- [verdachte] vervolgens de mobiele telefoon uit de broekzak van [slachtoffer] heeft gepakt;
- [verdachte] [slachtoffer] in zijn buik en tegen zijn billen heeft geschopt toen [slachtoffer] weg wilde rennen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met deze handelingen schuldig heeft gemaakt aan diefstal vergezeld van geweld van de mobiele telefoon van [slachtoffer] en verdachte dit feit samen met een ander heeft gepleegd. De rechtbank acht daarmee het onder feit 2 tenlastegelegde in die zin wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank stelt op grond van voornoemd bewijs vast dat:
- [medeverdachte] op 22 december 2016 [slachtoffer] tegen zijn lichaam heeft gestompt;
- [verdachte] tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft gestompt en [verdachte] toen [slachtoffer] in de stoel zat hem met een bezem tegen zijn hoofd heeft geslagen;
- de man zonder voortand de bezem op aangeven van [medeverdachte] heeft gepakt;
- [verdachte] in de schouder van [slachtoffer] heeft gebeten;
- [medeverdachte] de handen van [slachtoffer] vasthield toen [slachtoffer] met de bezem werd geslagen en werd gebeten, zodat hij zijn handen niet kon gebruiken;
- [verdachte] [slachtoffer] heeft geduwd;
- de man zonder voortand [slachtoffer] op aangeven van [verdachte] in zijn gezicht heeft gestompt;
- [verdachte] [slachtoffer] in zijn buik en tegen zijn billen heeft geschopt.
De rechtbank overweegt dat het hoofd en het gezicht zeer kwetsbare onderdelen van het lichaam zijn. Met een vuist stompen tegen het hoofd of in het gezicht en met een hard voorwerp als een bezem slaan tegen het hoofd kunnen zeer wel leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Dit geldt in deze zaak des te meer nu blijkens het door [slachtoffer] opgelopen letsel hard is geslagen. De rechtbank kwalificeert deze voornoemde handelingen daarom als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte heeft bij deze handelingen nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] en de man zonder voortand.
Door het stompen tegen het lichaam, het bijten in de schouder en het schoppen in de buik en tegen de billen heeft [slachtoffer] pijn gehad en letsel opgelopen. De rechtbank kwalificeert deze handelingen als een mishandeling. Verdachte heeft bij deze handelingen nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich met deze handelingen samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling en samen met een ander aan een mishandeling. De rechtbank acht in die zin het onder feit 3 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.