ECLI:NL:RBMNE:2018:198

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
22 januari 2018
Zaaknummer
6149804 UC EXPL 17-9475
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de kantonrechter in een franchiseovereenkomst en huurovereenkomst

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht, betreft het een geschil tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde] B.V. over een franchiseovereenkomst en de daarbij behorende huurovereenkomst. [eiseres sub 1] had de intentie om een winkel van de franchiseketen [naam franchiseketen] te exploiteren in [plaatsnaam 2], waarvoor hij een pand huurde van [gedaagde]. De kern van het geschil draait om de vraag welke rechter bevoegd is om van de vordering kennis te nemen, gezien het gevorderde bedrag van ruim € 160.000, waarvoor de kantonrechter mogelijk niet bevoegd zou zijn. In het tussenvonnis werd de kantonrechter door partijen de gelegenheid gegeven om hierop te reageren.

De kantonrechter oordeelt dat in zaken betreffende een huurovereenkomst de kantonrechter bevoegd is, ongeacht het gevorderde bedrag, mits er voldoende samenhang is tussen de vorderingen. Dit blijkt uit artikel 93 en 94 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De kantonrechter concludeert dat de samenhang aanwezig is en dat de zaak dus door de kantonrechter moet worden beoordeeld.

Echter, er ontstaat een complicatie met betrekking tot de relatieve bevoegdheid. De kantonrechter moet ambtshalve beoordelen of hij bevoegd is, en in dit geval is de rechtbank Den Haag de juiste instantie, aangezien de huurovereenkomst betrekking heeft op een pand in die jurisdictie. De griffier heeft partijen hierover per e-mail geïnformeerd, en [eiseres sub 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verwijzing naar Den Haag. De kantonrechter besluit daarom de zaak te verwijzen naar de kantonrechter in Den Haag, waarbij de kosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

De beslissing van de kantonrechter is dat hij zich onbevoegd verklaart om van de vordering kennis te nemen, de kosten compenseert en de zaak verwijst naar de rolzitting van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, op 21 februari 2018 om 10:00 uur. Dit vonnis is uitgesproken op 24 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6149804 UC EXPL 17-9475 nig/1449
Vonnis van 24 januari 2018
inzake
1. de vennootschap onder firma
[eiseres sub 1],
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
2.
[eiser sub 2]
en
3.
[eiseres sub 3] ,
firmanten van eiser 1,
wonend in [woonplaats] ,
verder samen te noemen [eiseres sub 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.H. Kolenbrander,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] en kantoorhoudend in [plaatsnaam 1] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.B.C.R. Heemskerk.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord met eis in reconventie;
  • het tussenvonnis van 20 september 2017;
  • de akte uitlating van [eiseres sub 1] ;
  • de antwoordakte van [gedaagde] ;
  • de e-mail van de griffier aan beide advocaten van 12 januari 2018 en de reactie van mr. Kolenbrander van diezelfde datum.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Deze zaak gaat over een franchiseovereenkomst. [gedaagde] exploiteert de franchiseketen [naam franchiseketen] . [eiseres sub 1] zou in [plaatsnaam 2] een winkel van die keten gaan exploiteren. Het pand daarvoor huurde hij van [gedaagde] .
2.2.
Nu is de vraag gerezen welke rechter bevoegd is. [eiseres sub 1] vordert onder meer betaling van ruim € 160.000, een bedrag waarvoor de kantonrechter niet bevoegd zou zijn. In het tussenvonnis heeft de kantonrechter partijen de gelegenheid gegeven om daarop te reageren. Daarop heeft [eiseres sub 1] zich beroepen op de huurovereenkomst, die nauw met de franchiseovereenkomst samenhangt.
2.3.
In zaken betreffende een huurovereenkomst is de kantonrechter bevoegd, ongeacht het gevorderde bedrag, zo is bepaald in artikel 93 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Als een zaak meer vorderingen betreft, zoals hier, en tenminste één daarvan is (bijvoorbeeld) een huurvordering, dan is de kantonrechter voor alle onderdelen bevoegd, mits er voldoende samenhang is (artikel 94 lid 2 Rv). Die samenhang is hier wel aanwezig. [eiseres sub 1] heeft dus gelijk; de zaak moet inderdaad door de kantonrechter worden beoordeeld en niet door de handelskamer.
2.4.
Daarbij duikt echter een tweede complicatie op, en dat is de relatieve bevoegdheid. Bij huurzaken als deze is de rechter van de plaats waar het gehuurde staat als enige bevoegd (artikel 103 Rv). De kantonrechter moet dat ambtshalve beoordelen (dus ook als er geen verweer op gevoerd is). In dit geval is dus niet deze rechtbank bevoegd, maar de rechtbank Den Haag . Om onnodig tijdverlies te voorkomen heeft de griffier partijen daarover per e-mail ingelicht. [eiseres sub 1] heeft geen bezwaar gemaakt tegen verwijzing naar Den Haag . [gedaagde] heeft niet gereageerd (en ook geen bezwaar gemaakt tegen het horen per e-mail).
2.5.
De zaak zal daarom worden verwezen naar de kantonrechter in Den Haag . Voor voortzetting van deze procedure moet één van partijen de anderen met een exploot oproepen tegen een nieuwe roldatum (artikel 74 lid 1 Rv). Na verwijzing zal opnieuw hetzelfde griffierecht worden geheven, maar hierop wordt het eerder geheven griffierecht in mindering gebracht. Het nieuwe griffierecht moet binnen vier weken na de nieuwe roldatum zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank Den Haag .
2.6.
Omdat het gaat om een ambtshalve toetsing en [gedaagde] zich beperkt heeft tot een referte, zullen de kosten gecompenseerd worden, zodat ieder de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen;
3.2.
compenseert de kosten van dit bevoegdheidsincident, zodat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.3.
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rolzitting van de rechtbank Den Haag , afdeling civiel recht, kantonrechter, locatie Den Haag , op woensdag 21 februari 2018 om 10:00 uur.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2018.