ECLI:NL:RBMNE:2018:1928
Rechtbank Midden-Nederland
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot vaststelling van een som ineens in het kader van de nalatenschap en afwijzing van het verzoek tot opheffing van conservatoir beslag
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een som ineens op basis van artikel 4:36 van het Burgerlijk Wetboek. Het verzoek is ingediend door [verzoekster], vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.G. Hees, tegen [verweerster], vertegenwoordigd door mr. T.A.D. Luijten. Het verzoek betreft de nalatenschap van erflater, die op 5 november 1986 en 27 oktober 2011 testamentair beschikte over zijn nalatenschap. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoekster] als kind van erflater aanspraak maakt op een billijke vergoeding voor de zorg die zij aan erflater heeft verleend, maar heeft geoordeeld dat niet is aangetoond dat haar verdiencapaciteit door deze zorg is aangetast. De kantonrechter heeft het verzoek om de som ineens vast te stellen afgewezen, evenals het verzoek tot opheffing van het conservatoire beslag dat door [verzoekster] was gelegd. De kantonrechter heeft [verzoekster] in de proceskosten veroordeeld, aangezien zij de in het ongelijk gestelde partij was. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.