ECLI:NL:RBMNE:2018:1907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
C/16/370392 / HA ZA 14-444
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade na auto-ongeval met blijvende arbeidsongeschiktheid en schadevergoeding

In deze zaak vordert eiseres, die betrokken was bij een auto-ongeval op 3 december 2006, schadevergoeding van ASR Schadeverzekering N.V. als gevolg van de opgelopen letselschade. Eiseres heeft diverse lichamelijke en psychische klachten, waaronder blijvende beperkingen aan haar rechterpols en een pijnstoornis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aansprakelijkheid van ASR voor het ongeval erkend is en dat eiseres als gevolg van het ongeval volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank heeft deskundigen geraadpleegd, waaronder orthopedisch chirurgen en een psychiater, die de gevolgen van het ongeval voor eiseres hebben beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de klachten van eiseres voldoende zijn aangetoond en dat deze het gevolg zijn van het ongeval. De rechtbank heeft de schadeposten, waaronder ziekenhuisdagen, smartengeld en kosten voor huishoudelijke hulp, beoordeeld en toegewezen. De rechtbank heeft ook het voornemen uitgesproken om een rekenkundige te benoemen voor de verdere schadebegroting en heeft ASR opgedragen om een overzicht van de voorschotbetalingen te overleggen. De zaak is verwezen naar de rol voor verdere behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/370392 / HA ZA 14-444
Vonnis van 11 april 2018
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.M. Neijzen te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. klein Gunnewiek te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiseres] en ASR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de rolbeslissing van 20 november 2017,
  • de indicatie schadeberekening van [eiseres] ,
  • het proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2018,
  • het aanvullend proces-verbaal van comparitie van 8 februari 2018,
  • de brief van ASR naar aanleiding van het aanvullend proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] , geboren op [1979] , is op 3 december 2006 betrokken geweest bij een auto-ongeval. Zij zat als passagier voorin naast de bestuurster van een auto, die met hoge snelheid achterop een andere auto is gereden. [eiseres] zat als gevolg van het ongeval beklemd tussen het dashbord en de stoel van de auto en heeft anderhalf uur in deze positie doorgebracht, voordat zij door de brandweer kon worden bevrijd. Zij is met de traumahelikopter naar het ziekenhuis vervoerd en is opgenomen geweest op de afdeling traumatologie van 3 december 2006 tot en met 8 december 2006. De auto was voor de Wet aansprakelijkheid motorrijtuigen (WAM) verzekerd bij ASR. ASR heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
2.2.
Vóór het ongeval woonde [eiseres] bij haar moeder. Thans woont zij deels bij haar moeder en deels bij een vriendin in Amsterdam.
2.3.
C.M.T. Plasmans, orthopedisch chirurg heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. In zijn rapportage van 29 juni 2009 vermeldt hij de volgende diagnosen:
- status na een costa 2 fractuur (rechtbank: fractuur van de tweede rib) aan de linkerzijde, voorspoedig zonder resthinder genezen
- status bij een processus xiphoideusfractuur (rechtbank: fractuur van het uiterste einde van het borstbeen) eveneens conservatief voorspoedig genezen.
- status bij een distaal diafysaire radiusfractuur (rechtbank: polsfractuur) aan de rechterzijde operatief gereponeerd en gefixeerd. Na consolidatie is het osteosynthesemateriaal in situ gebleven. In relatie tot de verrichte operatie resteren er sensibele stoornissen in het perifere verzorgingsgebied van de nervus radialis superficialis. Tevens bij dit ongeval subluxatie van het distale radio-ulnaire gewricht(rechtbank: het gewricht tussen de ellepijp (ulna) en het spaakbeen (radius)) met een verminderde ulnaire abductiemogelijkheid alsook een verminderde maximale supinatiemogelijkheid in de rechter onderarm, aan de dominante zijde. Tevens beperkingen bij het zwaarder tillen en dragen van voorwerpen evenals het sjorren en duwen aan zwaardere objecten op grond van deze subluxatie in het distale radio-ulnaire gewricht.
- Er is sprake geweest van een fractuur van de processus transversus (rechtbank: dwarsuitsteeksel voor spieraanhechting aan de zijkant van de wervel) aan de linkerzijde op het niveau C7 (rechtbank: onderste halswervel) en Th1 (rechtbank: de bovenste borstwervel) waarvoor een immoblisatie gedurende 4 weken plaatsvond en een langdurige fysiotherapie volgde. Betrokkene ervaart tot op heden een gevoeligheid echter met name aan de rechterzijde thoracocervicaal gelokaliseerd met daarbij een toch vrij forse bewegingsbeperking.
Buiten het orthopedisch vakgebied wordt in de anamnese ook nog melding gemaakt van een mogelijke visusstoornis aan de rechterzijde in relatie tot het onderhavige ongeval.
In het medisch dossier wordt melding gemaakt van een posttraumatisch stressyndroom inzake de verwerking en de herbeleving van het onderhavige ongeval en de late gevolgen. Psychologische hulp maar ook psychiatrische ondersteuning is tot op de dag van heden noodzakelijk.”
In het algemene gedeelte heeft Plasmans voorts opgemerkt dat een laceratie (rechtbank: weefselscheuring) van het boven- en onderooglid lateraal aan de rechterzijde cosmetisch zeer verantwoord is gehecht en goed genezen.
Op de vraag of de klachten en afwijkingen die hij heeft vastgesteld redelijkerwijs een gevolg van het ongeval zijn heeft Plasmans geantwoord:
“Zoals reeds aangegeven onder de samenvatting en de overwegingen bestaat naar de mening van ondergetekende toch een duidelijke relatie tussen de huidige psychische conditie van betrokkene en met name ook de klachten ervaren op de thoracervicale overgang. De gemaakte röntgenfoto’s laten geen duidelijk resterend organisch substraat zien voor de door betrokkene ervaren pijnklachten thoracervicaal aan de rechterzijde en de bewegingsbeperking, een relatie tussen haar huidige psychische conditie en de klachten ervaren op de thoracervicale overgang kan in deze niet worden uitgesloten. Anders is het gesteld met de beperkingen ervaren op polsniveau aan de rechterzijde, waar toch een duidelijk organisch substraat wordt vastgesteld in de vorm van een subluxatie in het distale radio-ulnaire gewricht.”
Over de vraag of sprake is van een eindtoestand heeft Plasmans naar voren gebracht dat het van belang is om met hulp zo spoedig mogelijk tot een verwerking te komen van het ongeval en de gevolgen daarvan. Volgens hem zou dan weer sprake kunnen zijn van een toekomstperspectief, wat ook een gunstige invloed zou kunnen hebben op de hinder die [eiseres] ondervindt op de thoracervicale overgang. Wat betreft de polsklachten zou volgens hem wellicht een oplossing gezocht kunnen worden in een operatieve ingreep, waarbij hij echter heeft opgemerkt dat niet voor een dergelijke operatieve oplossing gekozen moet worden zolang [eiseres] niet in een meer geestelijk stabiel vaarwater is gekomen.
Op de vraag welke beperkingen [eiseres] ondervindt van de door hem vastgestelde ongevalsgevolgen heeft Plasmans naar voren gebracht dat de restende hinder op de thoracervicale overgang met name hinder zal geven bij handelingen boven de macht en bij het gebruik van de rechterarm bij het tillen en dragen van voorwerpen en sjorren en duwen aan objecten. Hij heeft daarbij opgemerkt dat als niet wordt gekozen voor een operatieve correctie van de pols, deze beperkingen van blijvende aard zijn.
2.4.
F.H de Graaf, plastisch chirurg heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. De Graaf heeft zich bij zijn onderzoek gericht op de polsklachten. In zijn rapport van 13 juni 2013 vermeldt hij daarover - kort samengevat:
- op 6 januari 2010 werd een tweede operatie uitgevoerd aan de rechter pols, waarbij een nog immer losliggend stukje van de oorspronkelijk fractuur werd verwijderd en de ulna werd ingekort met ongeveer 3 millimeter en gefixeerd,
- in deze periode werd duidelijk dat [eiseres] ook klachten had aan de linker pols; deze klachten werden beschreven als “midcarpale instabiliteit”
- op 1 december 2010 is het plaatje in de rechter pols verwijderd
- op 24 maart 2011 werd een stabiliserende operatie aan de linker pols uitgevoerd,
- bij een operatie op 9 november 2011 werd het os pisiforme (rechtbank: een extra handwortelbeentje, dat bij een klein deel van de bevolking voorkomt) wegens arthrose aldaar verwijderd.
Als diagnose heeft De Graaf vermeld:
“Behoudens de radiusfractuur rechts, die hier prima is genezen, zijn de klachten het meest terug te voeren op de bandletsels en TFCC ruptuur (rechtbank: triangulair fibrocartilage complex, een ingewikkeld bandsysteem dat het uiteinde van het spaakbeen en de ellepijp ter hoogte van de pols met elkaar verbindt en stabiliseert.) rechts met een ulna-plus variant welke beide zijn gecorrigeerd.
Links is een sterke laksiteit geconstateerd van het polsgewricht met name door het opgerekte dorsale kapsel.
Na de vele operaties en oefentherapieën is in beide polsen, rechts meer dan links, in elk geval in uiterste standen van beweging en bij kracht zetten, een pijn blijven bestaan die de belastbaarheid vermindert”.
De laksiteit kan volgens De Graaf verband houden met het ongeval. Over de blijvende invaliditeit heeft De Graaf opgemerkt dat het zeer moeilijk is om deze vast te stellen, omdat de bewegingsbeperkingen moeilijk zijn te meten. Bij de beschrijving van de beperkingen baseert De Graaf zich op de door [eiseres] aangegeven pijn bij flexie en extensie. Over de vraag of [eiseres] deze klachten en beperkingen ook zou hebben gehad zonder het ongeval heeft De Graaf vermeld dat er voor het ongeval geen klachten waren van de polsen links en rechts, dat de belastbaarheid flink was en dat hij geen aanwijzingen heeft kunnen vaststellen voor dreigende beschadigingen. De Graaf heeft in een beperkingenlijst de beperkingen aangegeven die [eiseres] ondervindt.
2.5.
J.L.M. Schoutrop, psychiater, heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. In zijn rapport van 23 augustus 2013 vermeldt hij - voor zover hier van belang - onder het kopje “Overwegingen en conclusies”:
“Betrokkene is een vrouw met een beperkte draagkracht. Deze conclusie is gebaseerd op het premorbide functioneren van betrokkene. Er is sprake van een zeer matige intelligentie. Uit informatie in het medisch dossier en uit de anamnese blijkt dat betrokkene als kind leerproblemen had. Ze kon zich op school moeilijk concentreren en kon niet goed leren. Na de lagere school ging ze naar het IVBO en ze is in 1996 zonder diploma te hebben behaald van school gegaan om te gaan werken. Betrokkene had een beperkt leven, waarin werken centraal stond. Ze heeft altijd thuis gewoond en een beperkt sociaal leven gehad. Pas op latere leeftijd heeft ze kortdurend een relatie gehad, die is verbroken na het ongeval.
(…)
Het ongeval vormt een breekpunt in het functioneren van betrokkene. Betrokkene heeft bij het ongeval een aantal verwondingen opgelopen en gedurende geruime tijd is er sprake geweest van lichamelijke (pijn)klachten en beperkingen. Het evenwicht in het leven van betrokkene is hierdoor verstoord geraakt. Ze kon niet meer werken, is gaan piekeren en het proces van somatisatie, regressie en attributie is op gang gekomen. De beperkte intellectuele mogelijkheden van betrokkene en de zeer matige coping skills waarover betrokkene beschikt, hebben en rol gespeeld bij het ontstaan en persisteren van de psychische klachten. In de loop van de tijd heeft dit geleid tot het ontstaan van psychische problematiek.
(…)
Op dit moment is er sprake van ernstige pijnklachten en daaruit voortkomende beperkingen die het leven van betrokkene bepalen. Betrokkene functioneert op het niveau van een gehandicapte, die sterk zorg afhankelijk is. Ze kan niet zelfstandig functioneren en wordt door haar moeder verzorgd. Zinvolle activiteiten of verantwoordelijkheden heeft zij niet of nauwelijks.
Hoewel er (zoals blijkt uit de orthopedische expertise 2009 en uit de latere stukken in het medisch dossier) wel een aantal somatische factoren objectiveerbaar zijn, is de aard en de ernst van de pijnklachten slechts zeer ten dele terug te voeren op een somatische oorzaak.
(…)
Het is zeker zo dat het voor betrokkenen van belang is om haar klachten en beperkingen nadrukkelijk naar voren te brengen in verband met de lopende letselschadeprocedure. Dit is een probleem dat zich eigenlijk altijd voordoet indien er een letselschadeprocedure bestaat. Het is ook de vraag of betrokkene zo ernstig beperkt is als zij tijdens het onderzoek bij mij naar voren brengt: er is sprake van een nadrukkelijke klachtenpresentatie en de klachten worden geaggraveerd.
Tegen bewust voorwenden van klachten pleit dat ook in het medisch dossier gedurende een aantal jaren een consistent beeld wordt gegeven van de pijnklachten en beperkingen van betrokkene. Om die reden acht ik het onwaarschijnlijk dat betrokkene al haar klachten en beperkingen bewust voorwendt en dat het beeld niet afdoende verklaard kan worden door uit te gaan van een nagebootste stoornis of simulatie.
Op de vraag welke diagnose hij stelt op zijn vakgebied heeft Schoutrop geantwoord dat er sprak is van een pijnstoornis ontstaan na het ongeval in december 2006. Voort het ontstaan van de pijnstoornis noemt Schoutrop de volgende factoren:

letsels ten gevolge van het ongeval (die hebben geleid tot pijn, beperkingen en somatische behandelingen met uiteindelijk een aantal restverschijnselen) de beperkte draagkracht en coping mogelijkheden van betrokkene, een neiging tot somatisatie en attributie, een gezinssysteem, dat betrokkene is gaan ondersteunen en daarbij taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen waardoor er geen prikkel meer is voor activiteiten of streven naar verbetering. Het beeld wordt daarnaast gekleurd door een sterke klachtenpresentatie en zeer waarschijnlijk is er ook sprake van aggravatie van klachten.”
Bij de vraag naar het percentage blijvende invaliditeit heeft Schoutrop geantwoord dat voor de groep somatoforme stoornis, waaronder de pijnstoornis valt, volgens de richtlijnen voor Psychiatrische Rapportages geen percentage blijvende invaliditeit mag worden bepaald.
Volgens Schoutrop is [eiseres] “matig beperkt” op het gebied van de activiteiten met betrekking tot het dagelijks leven (ADL) en sociaal functioneren. Daartoe heeft hij overwogen dat er sprake is van een verstoord dag/nachtritme en dat zij door de pijnklachten en het gebrek aan energie geen zinvolle daginvulling heeft en zij zichzelf niet in staat acht tot het verrichten van huishoudelijke taken of andere bezigheden die lichamelijke inspanning of energie vragen. Haar concentratievermogen, snelheid en het vermogen om activiteiten lang vol te houden is volgens Schoutrop eveneens matig beperkt, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat het vermogen van [eiseres] om onder (tijds)druk of spanning te werken vóór het ongeval ook al beperkt was. Verder heeft Schoutrop opgemerkt dat [eiseres] reeds voor het ongeval niet in staat was om te functioneren in complexe situaties. Er was altijd al sprake van een beperkte draagkracht, beperkte intelligentie en een laag scholingsniveau.
Op de vraag of sprake is van een medische eindsituatie heeft Schoutrop geantwoord:
“Ik ben pessimistisch over de mogelijkheid dat het functioneren van betrokkene in de toekomst nog veel zal veranderen. Er is op dit moment sprake van een vrij stabiel evenwicht. Er is geen prikkel voor betrokkene om dingen te gaan ondernemen, mede omdat haar omgeving meegaat in haar klachtenpatroon en alle taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen. Haar klachten bestaan al geruime tijd, er is een sterke somatische fixatie en betrokkene is overtuigd van een strikt lichamelijke oorzaak van haar disfunctioneren. Een gerichte behandeling van de klachten op mijn vakgebied vindt niet plaats en ik heb niet de indruk dat betrokkene daar erg gemotiveerd voor is. Los daarvan heeft ze beperkte mogelijkheden om te kunnen profiteren van een vorm van behandeling.
(…)”
Op de vraag of de klachten en afwijkingen op zijn vakgebied er ook zouden zijn geweest zonder ongeval heeft Schoutrop geantwoord:
“Zoals eerder aangegeven in dit rapport is er bij betrokkene altijd sprake geweest van een vrouw met een beperkte draagkracht en beperkte mogelijkheden met betrekking tot het sociaal functioneren. Zij functioneerde in een beschermde situatie: ze woonde thuis en een aantal belangrijke zaken werden voor haar geregeld. Daarnaast werkte ze en daarmee vervulde ze het grootste deel van haar tijd. Toen dit evenwicht verstoord werd door het ongeval, zijn haar klachten ontstaan omdat ze niet om kon gaan met de veranderde situatie en de klachten die ze door het ongeval ondervond. Een andere verstoring van de bestaande status quo zou waarschijnlijk ook hebben kunnen leiden tot decompensatie en het ontstaan van klachten op mijn vakgebied
Schoutrop heeft verder nog naar voren gebracht dat een behandeling van de klachten van [eiseres] pas mogelijk is als de hulpverlening zich ook richt op de onderhoudende factoren binnen het gezinssysteem. Een dergelijke behandeling zal volgens hem reactiverend en intensief moeten zijn, waarbij gezien de ernst van de klachten een klinische behandeling moet worden overwogen bijvoorbeeld binnen de afdeling Psychosomatiek van [naam instelling 1] . Schoutrop heeft daar echter aan toegevoegd dat hij niet verwacht dat een dergelijke vorm van hulpverlening haalbaar is. Daarom verwacht hij dat er weinig mogelijkheden zijn tot behandeling.
2.6.
Bij brief van 29 oktober 2013 heeft het UWV aan [eiseres] meegedeeld dat zij 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd en dat aan haar uitkering “Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten” (hierna: IVA-uitkering) wordt toegekend.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, ASR veroordeelt tot vergoeding van de schade die zij heeft geleden en nog zal lijden als gevolg van het ongeval dat haar op 3 december 2006 is overkomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het ongeval of de vervaldatum van de afzonderlijke bedragen. [eiseres] vordert dat voor de berekening van de hoogte van de schade een rekenkundig bureau wordt ingeschakeld en veroordeling van ASR tot het verstrekken van een belastinggarantie met betrekking tot de schade uit het verlies aan arbeidsvermogen,
met veroordeling van ASR in de kosten van deze procedure.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag - kort samengevat - dat zij als gevolg van het ongeval blijvend volledig arbeidsongeschikt zal zijn en blijvend beperkt zal zijn in de uitoefening van huishoudelijke taken en zelfwerkzaamheid. Zij vordert de kosten voor cosmetische maatregelen in verband met schade aan het ooglid en littekens in haar gezicht. Voorts vordert zij een aantal materiele schadeposten. [eiseres] heeft de schade als volgt gespecificeerd:
Ziekenhuis daggeld € 156,00
Extra telefoonkosten € 500,00
Extra reiskosten € 5.000,00
Rijlessen € 1.296,00
Tatoeage oogleden € 3.000,00
kunstwimpers € 18.220,00
Kosten zonnebank € 23.054,53
Laseren ogen € 900,00
Kosten nieuw bed € 5.933,00
Kosten nieuwe matrassen € 3.000,00
Plastische chirurgie € 3.300,00
Schulden € 10.000,00
Smartengeld € 40.000,00
Voor de berekening van het Verlies aan verdienvermogen heeft zij gesteld dat zij vóór het ongeval € 1.816,48 netto per maand verdiende. Voorts heeft zij uitganspunten geformuleerd voor de berekening van de kosten voor huishoudelijke hulp en het verlies aan zelfwerkzaamheid.
3.3.
ASR betwist dat alle klachten en beperkingen die [eiseres] ervaart aan het ongeval kunnen worden toegerekend en dat [eiseres] als gevolg van haar beperkingen blijvend volledig arbeidsongeschikt zal blijven. Voorts heeft ASR de (hoogte van) de schadeposten gemotiveerd betwist.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het vervolg van de procedure

4.1.
In het kader van deze procedure heeft op 22 januari 2015 een comparitie plaatsgevonden. Op die comparitie zijn afspraken gemaakt tussen partijen en heeft [eiseres] zich er toe verplicht een behandeling te ondergaan die gericht moet zijn op de psychische verwerking van het ongeval. De comparitie is aangehouden in afwachting van de resultaten van deze behandeling. Op 21 januari 2016 is de comparitie voortgezet. Voorafgaand aan deze comparitie heeft [eiseres] een expertiserapport overgelegd van 12 januari 2016, van [A] , register GZ psycholoog. Tijdens de comparitie hebben partijen opnieuw afspraken gemaakt. Op verzoek van partijen zijn deze afspraken niet vastgelegd in het proces-verbaal van de comparitie. Nadat partijen bij akte hebben verzocht om instructies omtrent de wijze van voortprocederen heeft de rechter bij rolbeslissing van 13 juli 2016 geconstateerd dat [eiseres] de op de comparitie van 22 januari 2015 op zich genomen verplichting om een behandeling te ondergaan niet (adequaat) is nagekomen. De rechter heeft overwogen - kort samengevat - dat in de gegeven omstandigheden van [eiseres] verwacht mag worden dat zij een gemotiveerde en serieuze bijdrage levert aan onderzoek naar de mogelijkheden om haar functioneren te verbeteren en dat het ook van haar verwacht mag worden dat zij zich inzet om binnen de grenzen van haar mogelijkheden aan die verbetering te werken. Naar aanleiding van deze rolbeslissing hebben partijen overeenstemming bereikt over een te volgen revalidatietraject bij het [naam instelling 2] te [vestigingsplaats] (hierna: [naam instelling 2] ). Na een multidisciplinair onderzoek bij [naam instelling 2] op 20 december 2016, heeft [naam instelling 2] geconstateerd dat er een contra-indicatie is voor het door haar aangeboden behandelingsprogramma in de vorm van een cognitief gedragsmatige interventie op meerdere vlakken. Dit advies is gebaseerd op een door [naam instelling 2] uitgevoerd medisch specialistisch onderzoek en een psychologisch onderzoek. In het medisch specialistisch onderzoek is geconstateerd:
“De traumatische ervaringen van het ongeluk, PTSS en de slechte slaap hygiëne/ritme staat te veel op de voorgrond.
Cliënte geeft de indruk niet voldoende belastbaar, trainbaar, leerbaar en gemotiveerd te zijn voor deelname aan de behandeling.
Cliënte wordt verwezen naar meer specialistische hulp binnen de GGZ.”
4.2.
Nadat partijen bij akte wederom hebben verzocht om instructies omtrent de wijze van voortprocederen heeft de rechtbank bij rolbeslissing van 20 november 2017 bepaald dat de comparitie wordt voortgezet, waarna de comparitie van 8 februari 2018 heeft plaatsgevonden.

5.De beoordeling

5.1.
[eiseres] stelt zich op het standpunt dat er thans een medische eindtoestand is bereikt en dat haar fysieke en psychische klachten het gevolg zijn van het ongeval en dat zij als gevolg van deze klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Behandeling van de psychische klachten zal volgens haar niet tot verbetering leiden. Zij baseert haar standpunt op de rapportage van Schoutrop, het intakeverslag van [naam instelling 2] en de door haar zelf ingebrachte rapportage van [A] , waaruit volgens haar blijkt dat een behandeling niet zal lukken. Wat betreft de klachten aan haar linker pols stelt [eiseres] dat deze ook het gevolg zijn van het ongeval. Zij wijst er daartoe op dat De Graaf heeft aangegeven dat de klachten aan het ongeval kunnen worden toegerekend.
5.2.
ASR heeft niet betwist dat er thans een medische eindtoestand is. ASR stelt zich op het standpunt dat alleen het letsel aan de rechter pols het gevolg is van het ongeval. Voor de beperkingen die [eiseres] daarvan ondervindt verwijst ASR naar de deskundigenrapportages. Wat betreft de klachten aan de linker pols wijst zij er op dat Plasman beide polsen heeft onderzocht en dat er toen niets aan de hand was met de linker pols. Uit het rapport van De Graaf blijkt volgens ASR niet dat er een breuk was aan de linker pols. Over de psychische component stelt ASR zich op het standpunt dat er een eindsituatie is ontstaan, omdat [eiseres] niet bereid is het advies van [naam instelling 2] op te volgen dat zij zich onder behandeling van de GGZ moet stellen. Dit mag echter niet voor rekening van ASR komen. [eiseres] heeft op dit punt een schadebeperkingsplicht. Onder verwijzing naar het advies van 14 juli 2014 van haar medisch adviseur betoogt ASR dat [eiseres] gelet op haar predispositie, ook zonder het ongeval op enig moment psychisch zou decompenseren. De looptijd van de schade moet daarom volgens ASR worden beperkt. Zij noemt daarbij als einddatum 22 maart 2013 (de datum van het rapport van Schoutrop).
5.3.
Partijen hebben in onderling overleg de deskundigen Plasmans, De Graaf en Schoutrop verzocht een expertise uit te brengen en waren het kennelijk eens over de aan deze deskundigen te stellen vragen. Onder deze omstandigheden komt aan de rapporten die door de deskundigen zijn uitgebracht grote betekenis toe. Dit zou anders zijn indien er steekhoudende en zwaarwegende bezwaren tegen een van deze rapporten rapport zijn, bijvoorbeeld indien de door de deskundige gehanteerde methode van onderzoek niet juist is, of de rapportage niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie en inzichtelijkheid. Daarvan is echter geen sprake.
5.4.
Het voorgaande geldt niet voor het rapport van [A] dat zonder overleg met ASR is uitgebracht en door [eiseres] in het geding is gebracht. De (medisch adviseur van) ASR heeft over dit rapport naar voren gebracht dat dit op onduidelijke wijze en vermoedelijk niet volgens de vigerende psychologische richtlijn tot stand is gekomen.
5.5.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank bij de beoordeling de hiervoor genoemde rapporten van Plasmans, De Graaf en Schoutrop als uitgangspunt nemen.
Het causaal verband
5.6.
Bij de beoordeling van het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten heeft het volgende te gelden. Het gaat hier om een in het verkeer gepleegde onrechtmatige daad waarbij letselschade is toegebracht. Dan geldt een ruime toerekening. Ook als een specifieke, medisch aantoonbare verklaring voor klachten ontbreekt kan van het bestaan van klachten worden uitgegaan, indien kan worden vastgesteld dat het klachtenpatroon plausibel is, wat doorgaans het geval zal zijn bij een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Voor de vraag of de klachten het gevolg zijn van het ongeval moet worden beoordeeld of de klachten zonder het ongeval niet zouden bestaan (de vraag of het ongeval “condicio sine qua non” is voor de klachten).
5.7.
Naar het oordeel van de rechtbank bieden deze rapporten van Plasmans, De Graaf en Schoutrop, in hun onderlinge samenhang bezien voldoende aanknopingspunten om causaal verband aan te kunnen nemen tussen het ongeval en de klachten aan de rechterpols en de psychische toestand waarin [eiseres] zich thans bevindt.
5.8.
Vaststaat dat [eiseres] bij het ongeval letsel aan haar rechter pols heeft opgelopen. Plasmans geeft aan dat zij als gevolg van dit letsel beperkingen heeft bij het tillen en dragen van voorwerpen en sjorren en duwen aan objecten. Uit zijn rapport blijkt dat hij veronderstelt dat een operatieve correctie op dit punt wel tot verbetering zou kunnen leiden, althans dat als deze operatie niet wordt uitgevoerd deze beperkingen van blijvende aard zijn.
5.9.
Naast de beperkingen aan de rechterpols heeft Plasmans ook geconstateerd dat [eiseres] “thoracervicaal” pijn ervaart aan de rechterzijde met een forse bewegingsbeperking tot gevolg. Plasmans merkt daarbij op dat de gemaakte röntgenfoto’s geen duidelijk resterend organisch substraat laten zien die deze pijnklachten kunnen verklaren, maar hij veronderstelt dat er een verband bestaat tussen de psychische conditie van [eiseres] en deze klachten. Bij de opsomming van de aan het ongeval gerelateerde beperkingen noemt Plasmans dat de bewegingsbeperking hinder zal geven bij handelingen boven de macht en bij het gebruik van de rechterarm.
5.10.
Voor de klachten aan de rechterpols is niet in geschil dat deze het gevolg zijn van het ongeval. Uit het rapport van De Graaf blijkt dat er na de expertise door Plasmans een aantal operaties zijn verricht (zie hiervoor in 2.4). Hoewel hij het moeilijk vindt om de beperkingen goed te meten heeft De Graaf wel geconstateerd dat [eiseres] nog steeds beperkingen ondervindt bij het gebruik van de rechterpols.
5.11.
De Graaf neemt geen duidelijk en overtuigend standpunt in over de vraag of de klachten aan de linker pols het gevolg zijn van het ongeval. Dat sprake was van een breuk aan de linker pols, zoals [eiseres] stelt blijkt niet uit dit rapport. De Graaf spreekt over laksiteit die operatief is behandeld. Volgens de Graaf kan de laksiteit “mogelijk” verband houden met het ongeval. Tegen het aannemen van causaal verband tussen de linker pols klachten en het ongeval pleit dat de klachten in 2010 voor het eerst zijn benoemd en dat Plasmans uitdrukkelijk vermeldt dat hij beide polsen heeft onderzocht, maar in zijn rapport met geen woord rept over mogelijke problemen met de linker pols. De rechtbank zal de vraag over het causaal verband tussen het ongeval en de linker polsklachten in het midden laten, omdat dit gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen voor de beoordeling niet van doorslaggevend belang is.
5.12.
Schoutrop heeft geconstateerd dat er sprake van ernstige pijnklachten en dat uit die pijnklachten beperkingen voortkomen die het leven van [eiseres] bepalen. Hij heeft de diagnose pijnstoornis gesteld. Schoutrop verklaart hoe het proces van somatisatie op gang is gekomen: zij kon niet meer werken en is gaan piekeren. De rechtbank acht dit plausibel, waarbij in aanmerking is genomen dat [eiseres] als gevolg van het ongeval fors letsel heeft opgelopen, zodat het buiten iedere twijfel is dat voor de pijn en de beperkingen die zij na het ongeval ondervond een medisch aantoonbare oorzaak bestaat. Volgens Schoutrop hebben haar beperkte intellectuele mogelijkheden en haar beperkte mogelijkheden om met de (pijn)klachten en beperkingen om te gaan (door Schoutrop aangeduid als “scoping skills”) een rol gespeeld bij het ontstaan van de psychische klachten en het blijven bestaan daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Schoutrop hiermee een objectieve verklaring gegeven voor de omstandigheid dat [eiseres] , ondanks het feit dat zij fysiek redelijk is hersteld, nog altijd ernstige pijnklachten heeft. Schoutrop vermeldt weliswaar ook dat [eiseres] de klachten ernstiger presenteert (aggravatie) maar dat wil niet zeggen dat deze pijnklachten niet in aanmerking kunnen worden genomen. Relevant is wat het karakter (opzettelijk of onbewust, ingegeven door psychische factoren of niet) en de omvang is van de aggravatie. Schoutrop komt niet tot de conclusie dat zij de klachten bewust voorwendt en hij wijst erop dat ook uit het medisch dossier blijkt dat al jaren een consistent beeld wordt gegeven van de pijnklachten en beperkingen. Uit het rapport van Schoutrop leidt de rechtbank af dat ook dit aggraveren verband houd met de beperkte mogelijkheden van [eiseres] om te kunnen omgaan met de gevolgen van het haar overkomen ongeval en het daarbij opgelopen letsel. Gelet op de bevindingen van Schoutrop passen ook de door Plasmans geconstateerde thoracervicale klachten in het pijnsyndroom.
5.13.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [eiseres] het bestaan van haar klachten voldoende heeft aangetoond.
5.14.
Voor de vraag of deze klachten het gevolg zijn van het ongeval dient beoordeeld te worden of [eiseres] ook zonder het ongeval deze klachten zou hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het rapport van Schoutrop dat dit - naast de eerder genoemde klachten aan de rechterpols- ook voor het pijnsyndroom en de daaruit voortvloeiende psychische problematiek het geval is. Schoutrop legt een directe relatie tussen het ongeval en het pijnsyndroom dat daarna is ontstaan. Dat in de persoonlijkheid en in de persoonlijke omstandigheden van [eiseres] gelegen factoren (predispositie) haar extra kwetsbaar maken voor de gevolgen van het ongeval moet bij de beoordeling van het causaal verband in beginsel buiten beschouwing te blijven. De aansprakelijke partij moet het slachtoffer nemen zoals het is. Er is geen aanknopingspunt om te veronderstellen dat vóór het ongeval sprake was van psychische problematiek zoals die door Schoutrop in zijn rapport is beschreven. [eiseres] was weliswaar beperkt in de aard van haar bezigheden en haar sociale contacten, maar zij was in balans. Zoals Schoutrop heeft vermeld is die balans verstoord juist doordat zij niet kon werken als gevolg van het bij het ongeval opgelopen letsel.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van de medische rapportages worden aangenomen dat [eiseres] vanwege haar psychisch toestand (het pijnsyndroom) in combinatie met de beperkingen aan haar rechterpols volledig arbeidsongeschikt is. Voor een nader onderzoek door een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige voor het nauwkeurig in kaart brengen van de beperkingen ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden onvoldoende grond.
5.16.
Voor de vraag of arbeidsongeschiktheid duurzaam zal zijn en zo ja of de daaruit voorvloeiende schade volledig aan ASR kan worden toegerekend is het volgende van belang. Volgens de jurisprudentie geldt dat als bij een onrechtmatige daad waarbij letsel is veroorzaakt, het in de normale lijn van de verwachtingen liggende herstel geheel of gedeeltelijk uitblijft als gevolg van de persoonlijkheidsstructuur van het slachtoffer, dit uitblijven van herstel niettemin als gevolg van de onrechtmatige daad aan de dader moet worden toegerekend. Voor een gehele dan wel gedeeltelijke toerekening van deze omstandigheden aan het slachtoffer zelf is slechts plaats onder bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld indien het slachtoffer van zijn kant zich onvoldoende heeft ingespannen om een bijdrage te leveren aan het herstelproces.
5.17.
In dit geval is sprake van een predispositie die er mede toe heeft bijgedragen dat herstel is uitgebleven. Uit het rapport van Schoutrop kan worden afgeleid dat herstel ook niet is te verwachten. Hij noemt weliswaar de mogelijkheid van een intensieve therapie, maar hij verwacht daar weinig resultaten van, onder meer vanwege de beperkte mogelijkheden van [eiseres] om te kunnen profiteren van een vorm van behandeling. Ook
[naam instelling 2] benoemt in het intakerapport dat [eiseres] niet voldoende belastbaar, trainbaar en leerbaar is. Dat zowel Schoutrop als [naam instelling 2] vermelden dat [eiseres] ook niet erg gemotiveerd is voor een behandeling doet aan het voorgaande niet af. Voorop staat dat zij volgens de deskundigen op dit gebied kennelijk de capaciteiten mist om een behandeling effectief te laten zijn. Ook [A] vermeldt in zijn rapport dat de behandelingsprognose ongunstig is. De redenen hiervoor zijn volgens hem haar lage intelligentieniveau (onder andere verbaal) en, zoals ook Schoutrop en [naam instelling 2] vermelden, haar zeer beperkte zelfinzicht en zelfreflectievermogen. Hoewel zoals hiervoor is overwogen het rapport van [A] niet voldoet aan de aan een deskundigenexpertise te stellen eisen, is er geen reden om volledig aan de bevindingen van [A] voorbij te gaan. Op grond van de bevindingen van deze verschillende deskundigen, is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende reden is om het uitblijven van herstel aan [eiseres] toe te rekenen.
5.18.
Het voorgaande leidt er toe dat bij de berekening van de schade als uitgangspunt heeft te gelden dat [eiseres] volledig arbeidsongeschikt is en dat zij duurzaam arbeidsongeschikt zal blijven. Een beperking van de looptijd van de schade is niet aan de orde.
De schade
Ziekenhuisdagen
5.19.
[eiseres] vordert een bedrag van € 156,00 voor opname in het ziekenhuis gedurende zes dagen. Ter zitting heeft [eiseres] erkend dat zij bij deze berekening is uitgegaan van een te hoge norm. ASR heeft deze schadepost niet bewist. De rechtbank zal een bedrag van € 150,00 toewijzen, conform de toepasselijke norm van de richtlijnen van de Letselschaderaad van € 25,00 per dag.
Extra telefoonkosten
5.20.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eiseres] extra telefoonkosten heeft moeten maken voor afspraken met behandelaars en overleg met haar advocaten. ASR heeft in de conclusie van antwoord naar voren heeft gebracht dat zij, hoewel [eiseres] deze post niet heeft onderbouwd, bereid is het gevorderde bedrag van € 500,00 te vergoeden. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
Extra reiskosten
5.21.
[eiseres] vordert een bedrag van € 5.000,00 voor extra reiskosten naar haar behandelaars en advocaten. Ter onderbouwing van deze vordering stelt zij dat zij zelf geen rijbewijs heeft en niet in staat is dit te halen en dat het voor haar niet mogelijk is om van het openbaar vervoer gebruik te maken. Daarom wordt zij vaak vervoerd door kennissen die zij daarvoor een vergoeding geeft. Hoewel het aannemelijk is dat [eiseres] kosten heeft gemaakt, heeft zij deze schadepost - zoals ASR naar voren heeft gebracht - niet gespecificeerd of met stukken onderbouwd. Naar aanleiding van dit reeds in de conclusie van antwoord vermelde verweer had het op de weg van [eiseres] gelegen haar vordering nader te onderbouwen. Zij heeft dit niet gedaan. De rechtbank zal deze vordering daarom afwijzen.
Rijlessen
5.22.
[eiseres] stelt dat zij vóór het ongeval autorijles heeft gehad, maar dat zij daar niets meer aan heeft omdat zij niet meer durft auto te rijden. De rechtbank zal deze vordering van € 720,00 afwijzen. Nog afgezien van de vraag of deze vóór het ongeval gemaakte kosten als schade aan het ongeval kunnen worden toegerekend, heeft [eiseres] deze kosten niet onderbouwd. De enkele verklaring van de rijschoolhouder is daarvoor onvoldoende. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat betalingen voor rijlessen eenvoudig zouden zijn aan te tonen door het overleggen van betalingsbewijzen.
Kosten tatoeages ooglid, kunstwimpers en plastische chirurgie
5.23.
[eiseres] vordert een bedrag van € 3.000,00 voor het tatoeëren van haar oogleden met permanente make-up. Zij stelt dat zij niet meer in staat is haar ogen zelf op te maken omdat ze haar rechter arm en -pols niet goed kan heffen en omdat het ooglid niet meer egaal is. Zij wil kunstwimpers laten aanbrengen, om het ontbrekende deel van de wimpers aan te vullen. Om de wimpers gelijk te laten zijn moeten deze op beide ogen worden aangebracht. Dit moet elke twee weken worden herhaald. Voor de kosten daarvan vordert zij een gekapitaliseerd bedrag van € 18.220,00. Voorts vordert zij een bedrag van € 3.300,00 als kosten voor plastische chirurgie om het ooglid dat thans “hangt” te corrigeren. Ter onderbouwing van die vordering heeft [eiseres] een brief overgelegd van [B] , plastisch chirurg bij [naam kliniek] . Daarin wordt vermeld dat “een litteken zichtbaar is op het bovenooglid rechts met een onregelmatige huidplooi als gevolg.” Volgens deze plastisch chirurg is een littekencorrectie rechts mogelijk. Deze brief vermeldt voorts dat er geen indicatie is voor een ooglidcorrectie via de zorgverzekeraar.
5.24.
De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van de plastische chirurgie toewijzen als gevorderd. Anders dan ASR betoogt betekent het feit dat de medische noodzaak voor deze cosmetische correctie ontbreekt, op zichzelf niet dat deze behandeling niet voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Het uitgangspunt van schadevergoeding bij onrechtmatige daad is dat het slachtoffer zo veel mogelijk wordt gebracht in de omstandigheden van voor het ongeval. De informatie van de plastisch chirurg [B] , naast de gestelde diagnose, dat de littekencorrectie mogelijk is, vindt de rechtbank voldoende om te oordelen dat [eiseres] de gelegenheid moet worden geboden deze correctie te laten uitvoeren.
5.25.
De vordering tot vergoeding van de kosten voor het tatoeëren van de oogleden zal worden afgewezen. De rechtbank is met ASR van oordeel dat aan de bij de rapportage van De Graaf gevoegde beperkingentabel geen doorslaggevend belang toekomt, aangezien niet duidelijk is op welke gegevens deze tabel is gebaseerd, maar zelfs indien wel van deze tabel zou worden uitgegaan, zoals [eiseres] wenst, kan niet worden gezegd dat het gebruik van de arm- en pols dusdanig beperkt is dat zij niet meer in staat zou zijn haar ogen zelf op te maken. De tabel vermeldt dat zij voor de activiteit “met de handen boven schouderhoogte werken” licht beperkt is.
5.26.
De vordering tot vergoeding van de kosten voor de kunstwimpers zal eveneens worden afgewezen. [eiseres] heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij dit niet meer doet, omdat haar ogen geïrriteerd raken door het aanbrengen daarvan. Bij toewijzing van deze vordering heeft [eiseres] daarom geen belang.
Kosten voor de zonnebank
5.27.
[eiseres] vordert over de periode 2007 tot en met juni 2012 een bedrag van € 5.460,00 vanwege wekelijkse bezoeken aan de zonnebank. Voor de rest van de looptijd vordert zij een gekapitaliseerd bedrag van € 17.594,53. Zij betoogt dat zij wekelijks onder de zonnebank gaat om de littekens in haar gezicht te camoufleren.
5.28.
Deze vordering zal worden afgewezen. Op de kleurenfoto’s die [eiseres] heeft overgelegd zijn de littekens in haar gezicht nauwelijks zichtbaar. Daar komt bij dat ASR erop heeft gewezen dat haar medisch adviseur in een rapport van 3 november 2006 naar voren heeft gebracht dat het regelmatig gebruik van een zonnebank schadelijk kan zijn voor de huid en zeker geen correctie geeft ten aanzien van een litteken. [eiseres] is hierop niet ingegaan.
Kosten voor het laseren van de ogen
5.29.
[eiseres] vordert een bedrag van € 900,00 voor het laseren van haar ogen.
5.30.
Deze vordering zal worden afgewezen. [eiseres] heeft haar stelling dat na het ongeval minder goed is gaan zien niet onderbouwd met informatie van een opticien of een oogarts.
Kosten nieuw bed en nieuwe matras
5.31.
[eiseres] vordert een bedrag van € 5.933,00 voor de aanschaf van een nieuwe bed en een bedrag van € 3.000,00, voor het met enige regelmaat aanschaffen van een nieuwe matras.
5.32.
Deze post zal worden afgewezen wegens het ontbreken van een onderbouwing door middel van objectieve gegevens, zoals van een op dit gebied deskundige arts. De enkele stelling van [eiseres] dat een goed bed en een goed matras haar klachten verminderen is onvoldoende.
Schulden
5.33.
Ter zitting heeft [eiseres] haar vordering tot vergoeding van een bedrag van € 10.000,00 aan schulden die als gevolg van het ongeval zijn ontstaan ingetrokken
Smartengeld
5.34.
[eiseres] vordert een bedrag van € 40.000,00 wegens smartengeld. ASR is van mening dat een bedrag van € 15.000,00 in voldoende mate recht doet aan de zaak. Beide partijen hebben gewezen op naar hun mening relevante uitspraken die zijn gepubliceerd in de smartengeldgids ANWB (hierna: de Smartengeldgids).
5.35.
Het ongeval heeft bij [eiseres] letsel veroorzaakt, te weten een ribfractuur, een fractuur van het borstbeen, een polsfractuur, een scheuring van het ooglid en een verwonding in het gezicht. Vanwege het polsletsel is zij meerdere keren geopereerd en ondervindt zij blijvend beperkingen. Zij heeft na het ongeval gedurende lange tijd bekneld gezeten. Verder is zij als gevolg van de door het fysieke letsel veroorzaakte pijn, waardoor zij niet meer kon werken, in een negatieve spiraal beland hetgeen heeft geresulteerd in een pijnsyndroom. Daardoor ervaart zij nog altijd beperkingen in haar dagelijkse leven. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een vergoeding van een bedrag van € 20.000,00 voor smartengeld passend is. Dit bedrag zal worden toegewezen.
De wettelijke rente over de hiervoor genoemde schadeposten
5.36.
[eiseres] vordert de wettelijke rente over de schadeposten met ingang van de datum van het ongeval, dan wel de vervaldatum van de afzonderlijke bedragen. ASR heeft betwist dat zij wettelijke rente verschuldigd is, aangezien zij met enige regelmaat voorschotten heeft betaald op de schade, zodat zij niet in verzuim is.
5.37.
ASR heeft tot op heden in totaal een bedrag van € 83.786,60 bij wijze van voorschot betaald. Het smartengeld is verschuldigd vanaf de datum van het ongeval, waarop deze schade is aangevangen. Niet in geschil is dat de voorschotbetalingen onder algemene titel zijn gedaan, zodat niet gezegd kan worden dat het smartengeld reeds is voldaan. De vordering tor vergoeding van de wettelijke rente over het smartengeld zal daarom worden toegewezen als gevorderd met ingang van 3 december 2006.
5.38.
De rente over de toegewezen schadeposten ziekenhuisdagen en de extra telefoonkosten zal worden afgewezen. Gelet op het verweer van ASR dat zij gelet op de reeds betaalde voorschotten niet in verzuim is, had het op de weg van [eiseres] gelegen om een overzicht te geven van de door haar ontvangen voorschotten en waarvoor zij deze betalingen heeft gebruikt. Zij is echter niet ingegaan op dit verweer van ASR. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat ASR niet in verzuim is met betaling van deze schade.
Verlies arbeidsvermogen
5.39.
De vraag of [eiseres] als gevolg van het ongeval schade heeft geleden en zal lijden door verlies van arbeidsvermogen, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Hierbij komt het aan op de redelijke verwachting van de rechtbank omtrent toekomstige ontwikkelingen. Het in geld uitgedrukte verschil tussen de situaties met en zonder het ongeval is het verlies arbeidsvermogen.
De feitelijke situatie voorafgaand aan het ongeval
5.40.
Voor de situatie voorafgaand aan het ongeval moet volgens [eiseres] worden uitgegaan van
- een dienstverband van 32 uur bij [naam instelling 3] in de functie van thuishulp A. Dit dienstverband is geëindigd op 17 september 2009, wegens arbeidsongeschiktheid van langer dan twee jaar. Ter onderbouwing van dit dienstverband heeft [eiseres] salarisstroken overgelegd over de jaren 2005 tot en met 2007 en de jaaropgaven over de jaren 2006 tot en met 2009;
- een dienstverband van 15 uur bij [bedrijfsnaam] (hierna: [bedrijfsnaam] ) voor 15 uur per week (3 uur in de avonduren). Het dienstverband bij [naam instelling 3] is geëindigd omdat [eiseres] twee maanden na het ongeval haar dienstverband heeft opgezegd. Ter onderbouwing van deze dienstverbanden heeft [eiseres] de salarisstroken over de jaren 2005 tot en met 2007 overgelegd. [bedrijfsnaam] is per 2 april 2013 failliet gegaan.
- [eiseres] stelt dat zij naast deze twee dienstverbanden zwarte inkomsten had uit schoonmaakwerkzaamheden bij particulieren,
[eiseres] heeft als einddatum voor haar werkzaamheden de leeftijd van zevenenzestig jaar aangenomen.
5.41.
ASR wijst erop dat [eiseres] - gezien de uitkomst van de psychiatrische expertise - vóór het ongeval ook al beperkt was. Daarom is er volgens ASR aanleiding om te bezien of er voor het ongeval sprake was van verzuim. Over de werkzaamheden bij [bedrijfsnaam] stelt ASR dat niet duidelijk is of [eiseres] deze werkzaamheden zelf heeft verricht, aangezien uit een bespreking met de voormalige belangenbehartiger van [eiseres] is gebleken dat zij en haar zus de werkzaamheden gezamenlijk verrichtten en de inkomsten deelden. Verder is ASR van mening dat [eiseres] als gevolg van haar ontslagname bij [bedrijfsnaam] geen recht meer had op loondoorbetaling wegens ziekte en een eventuele arbeidsongeschiktheidsuitkering voor deze uren. Dit nadeel moet volgens ASR voor rekening van [eiseres] komen. De zwarte inkomsten moeten volgens ASR bij de schadeberekening buiten beschouwing blijven, omdat [eiseres] deze inkomsten niet heeft aangetoond.
5.42.
De rechtbank overweegt als volgt. De (hoogte van de) inkomsten bij [naam instelling 3] zijn geen punt van geschil. Deze inkomsten zoals deze blijken uit de loonstroken en de jaaropgaven kunnen daarom bij de schadeberekening worden betrokken.
5.43.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat [eiseres] geen dienstverband zou hebben gehad met [bedrijfsnaam] . De loonstroken staan op haar naam. ASR heeft ter onderbouwing van haar standpunt een gedeelte uit een brief geciteerd van een de voormalige belangenbehartiger van [eiseres] . [eiseres] heeft de in deze brief geschetste situatie betwist. Voorts ziet de rechtbank in het rapport van Schoutrop voldoende aanknopingspunten om te oordelen dat de opzegging van haar dienstverband bij [bedrijfsnaam] direct verband houdt met het ongeval. Voor zover uit die opzegging schade voortvloeit kan deze aan het ongeval worden toegerekend. Daarbij merkt de rechtbank op dat deze schade beperkter is dan ASR betoogt. Uit de hoogte van de IVA-uitkering die in 2013 bruto € 1.566,82 (inclusief vakantiegeld) bedroeg (zie de brief van 29 oktober 2013 van het UWV, productie 22 van [eiseres] ) leidt de rechtbank af dat het UWV bij de bepaling van de hoogte van de WIA- en IVA-uitkering is uitgegaan van meer inkomsten dan alleen het inkomen dat [eiseres] op grond van haar dienstverband bij [naam instelling 3] ontving, zodat het aannemelijk is dat ook het UWV is uitgegaan van een dienstverband bij [bedrijfsnaam] . De rechtbank is van oordeel dat bij de schadeberekening ook de inkomsten bij [bedrijfsnaam] moeten worden betrokken zoals deze blijken uit de loonstroken. Weliswaar had het faillissement van [bedrijfsnaam] in 2013 tot gevolg gehad dat de werkzaamheden van [eiseres] bij dit bedrijf zouden zijn geëindigd, maar het is voldoende aannemelijk dat zij in dat geval de zelfde werkzaamheden bij een andere werkgever had kunnen doen.
5.44.
Uit het rapport van Schoutrop blijkt weliswaar dat [eiseres] een beperkte draagkracht heeft, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat dit zich voor het ongeval zou hebben vertaald in een verminderde belastbaarheid voor haar eigen werkzaamheden. Naar aanleiding van het verweer van ASR heeft [eiseres] voorafgaand aan de comparitie op 22 januari 2015 een uitdraai van het overzicht van het ziekteverzuim bij [naam instelling 3] overgelegd (productie 26 van [eiseres] ). ASR is hierop niet ingegaan. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank onvoldoende reden voor een nader onderzoek naar het verzuim van [eiseres] in het verleden, zoals door ASR gewenst.
de hypothetische situatie zonder ongeval
5.45.
Wat betreft de redelijke verwachting omtrent de toekomst overweegt de rechtbank het volgende. Schoutrop heeft in zijn rapportage opgemerkt dat zonder het ongeval een andere verstoring van de bestaande status quo waarschijnlijk ook zou hebben kunnen leiden tot een psychische decompensatie en het ontstaan van klachten. Het is niet goed mogelijk om een gefundeerde beslissing te nemen over de vraag of en zo ja op welk moment en als gevolg van welke gebeurtenis een dergelijke verstoring in de toekomst zou kunnen plaatsvinden. De rechtbank acht het niet redelijk deze eventuele onzekere toekomstige gebeurtenis voor risico van [eiseres] te laten komen. Daarbij is in aanmerking genomen dat juist het kunnen werken een belangrijke en stabiele factor was in het leven van [eiseres] en dat, zoals hiervoor reeds is overwogen, de disbalans juist is ontstaan doordat zij niet meer kon werken. Dit volgt uit het rapport van Schoutrop.
5.46.
Wat betreft de loonontwikkeling van [eiseres] in de toekomst overweegt de rechtbank dat [eiseres] in een eenvoudige functie werkzaam was. Gelet op haar persoonlijkheid is het niet aannemelijk dat zij een ontwikkeling zou hebben doorgemaakt naar een functie met een hogere beloning. De rechtbank acht het daarom redelijk om het inkomen van [eiseres] in december 2006 door te rekenen tot aan haar zevenenzestigste jaar, waarbij slechts rekening wordt gehouden met de ontwikkelingen in de voor de betreffende werkzaamheden toepasselijke Cao’s en indexering op de gebruikelijke wijze.
De situatie met ongeval
5.47.
Voor de situatie met het ongeval moet voor de verschenen schade worden uitgegaan van het inkomen dat [eiseres] feitelijk heeft ontvangen op grond van:
- haar dienstverband bij [naam instelling 3] ,
- haar dienstverband bij [bedrijfsnaam] en
- de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen.
Voor de toekomstige schade moet er van worden uitgegaan dat [eiseres] tot haar zevenenzestigste levensjaar een arbeidsongeschiktheidsuitkering wegens blijvende volledige arbeidsongeschiktheid (zoals thans de IVA-uitkering) ontvangt die op de gebruikelijke wijze wordt geïndexeerd.
5.48.
[eiseres] heeft in de dagvaarding geen pensioenschade gevorderd. Evenmin heeft zij deze schadepost genoemd in de indicatie schadeberekening die zij op verzoek van de rechtbank voorafgaand aan de comparitie van 8 februari 2018 heeft opgesteld. Deze schadepost heeft zij slechts ter zitting genoemd in reactie op een concreet voorstel van ASR in het kader van het gesprek over de mogelijkheden tot een minnelijke regeling. Zij heeft haar eis ter zitting of kort daarna echter niet vermeerderd met deze schadepost. Het eventueel alsnog naar aanleiding van dit vonnis indienen van een vermeerdering van eis acht de rechtbank te laat en in strijd met de goede procesorde. In de schadebegroting zal de rechtbank daarom geen rekening houden met eventuele pensioenschade.
Huishoudelijke hulp
5.49.
[eiseres] vordert voor de eerste 18 weken na het ongeval een bedrag van in totaal € 1.440,00 voor huishoudelijke hulp. ASR heeft dit bedrag niet betwist, zodat dit zal worden toegewezen als gevorderd.
5.50.
Voor de daarop volgende periode tot en met september 2015 vordert [eiseres] een bedrag van in totaal € 20.500,00. En voor de periode daarna tot haar vijfenzeventigjarige leeftijd een gekapitaliseerd bedrag van € 77.314,30. Zij legt aan haar vordering ten grondslag dat zij voor het ongeval een groot deel van de huishoudelijke werkzaamheden voor haar rekening nam, omdat haar moeder ernstig beperkt is. Omdat [eiseres] als gevolg van het ongeval deze huishoudelijke taken niet meer kon uitvoeren, is haar zus dagelijks komen helpen. De kosten van deze hulp of (voor de toekomst) van een andere huishoudelijke hulp, bedragen volgens [eiseres] € 45,00 per week (drie uur ad € 15,00 per uur).
5.51.
ASR betwist dat [eiseres] de gestelde behoefte heeft aan huishoudelijke hulp. Zij wijst erop dat indien de moeder van [eiseres] zo beperkt is als [eiseres] stelt, het gezin in aanmerking zou komen voor thuiszorg. Voorts is volgens ASR het uurtarief te hoog en is niet aangetoond dat de kosten werkelijk zijn gemaakt. Zij heeft erop gewezen dat het gaat om mantelzorg waarvoor in de richtlijn van de Letselschaderaad een uurtarief van € 9,00 wordt gehanteerd.
5.52.
De rechtbank acht het voldoende aannemelijk dat [eiseres] vóór het ongeval het huishouden grotendeels voor haar rekening nam. Voorts is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, aannemelijk dat zij als gevolg van het ongeval niet meer in staat is alle huishoudelijke werkzaamheden te verrichten. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van ASR dat zij niet aansprakelijk is voor de gevolgen van het wegvallen van deze werkzaamheden in het huishouden omdat de moeder van [eiseres] in aanmerking zou kunnen komen voor thuiszorg. Uitgangspunt is dat [eiseres] met de schadevergoeding zoveel mogelijk in dezelfde omstandigheden wordt gebracht als voor het ongeval. Kennelijk was het de keuze van [eiseres] om de zorg voor het huishouden van haar moeder op zich te nemen zonder een beroep te doen op de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Dat [eiseres] als gevolg van het ongeval tot geen enkele bijdrage in het huishouden in staat is, kan echter niet worden aangenomen. In de beperkingentabel bij het rapport van De Graaf, waarvan volgens [eiseres] moet worden uitgegaan, is aangegeven dat zij op een aantal punten voor het gebruik van de hand- en de vingers matig beperkt is. Uit de rapportage van De Graaf blijkt dat deze beperkingen niet zijn gelegen in een feitelijke beperking van de bewegingsmogelijkheden, maar hun oorzaak vinden in de door [eiseres] ervaren pijn. Het is niet goed denkbaar dat deze matige beperkingen haar dermate belemmeren dat het verrichten van de wat lichtere huishoudelijke werkzaamheden niet mogelijk zou zijn. Dat het UWV haar vanwege haar beperkingen in het hand- en vingergebruik volledig arbeidsongeschikt heeft geacht, zoals blijkt uit de rapportage van de arbeidskundige van 16 oktober 2013, kan daar niet aan af doen. In de beoordeling van het UWV wordt, naast de medische beperkingen, bezien welke loonvormende arbeid kan worden verricht. Beroepswerkzaamheden vergen vaak meerdere uren achtereen dezelfde (belastende) werkzaamheden, terwijl het bij werkzaamheden in het eigen huishouden gaat om werkzaamheden van verschillende aard, die kunnen worden afgewisseld. Deze werkzaamheden kunnen over het algemeen worden gedaan op een zelf gekozen moment en in eigen tempo. Het voorgaande geldt op dezelfde wijze voor de psychische beperkingen die voor [eiseres] een belemmering vormen voor betaalde werkzaamheden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het redelijk dat voor de zwaardere huishoudelijke werkzaamheden twee uur per week worden vergoed.
5.53.
Wat betreft de hoogte van de vergoeding is de rechtbank van oordeel dat het op de weg van [eiseres] had gelegen om aan te tonen welke betalingen zij aan haar zuster heeft gedaan vanwege huishoudelijke werkzaamheden. Hoewel ASR reeds in de conclusie van antwoord heeft gewezen op het ontbreken van een onderbouwing van deze kosten heeft [eiseres] geen stukken in het geding gebracht, of op een andere wijze aannemelijk gemaakt dat zij de gestelde bedragen heeft betaald. Wat betreft het toekomstige uurtarief acht de rechtbank een uurtarief van € 15,00 voor zwaardere huishoudelijke werkzaamheden redelijk.
Kosten in verband met zelfstandig wonen in de toekomst
5.54.
[eiseres] stelt dat zij voor het ongeval het voornemen had om op zichzelf te gaan wonen. Zij is van plan na afronding van de schadezaak alsnog op zichzelf te gaan wonen. Vanaf dat moment tot aan de leeftijd van vijfenzeventig jaar vordert zij voor die situatie zes uur huishoudelijke hulp per week. Bovendien zullen volgens [eiseres] , als zij zelfstandig woont, de kosten van het verlies aan zelfwerkzaamheid vergoed moeten worden. [eiseres] begroot laatstgenoemde kosten op een bedrag van € 250,00 per jaar. ASR heeft deze schadeposten gemotiveerd betwist.
5.55.
De rechtbank zal deze schadeposten afwijzen. In het voorgaande is als uitgangspunt genomen dat [eiseres] blijvend arbeidsongeschikt is als gevolg van - onder meer - haar psychische situatie. Zoals Schoutrop heeft verwoord op pagina 12 en 13 van zijn rapport:
“Betrokken heeft een zeer laag activiteitenniveau. Ze onderneemt vrijwel geen initiatieven. Er is weinig doorzettingsvermogen en weinig zelfdiscipline. Betrokkene voelt en gedraagt zich als iemand die gehandicapt is. Ze kan niet zelfstandig functioneren en is vrijwel volledig afhankelijk van de hulp van anderen. Ze laat zich in de thuissituatie door haar moeder en andere familieleden verzorgen.
Betrokkene heeft moeite met het aangaan van contacten met anderen en heeft geen personen met wie ze een intieme band heeft opgebouwd.
Het functioneren van betrokkene wordt gekenmerkt door somatisatie, attributie en regressie. Betrokkene hanteert op dit moment uitsluitend passieve copingstrategieën. Ze reageert passief, wacht af, zoekt steun, vermijdt”
Het is moeilijk voorstelbaar dat [eiseres] zolang zij in deze psychische omstandigheden verkeert tot zelfstandig wonen in staat zal zijn. In het kader van de schadebegroting is aanvaard dat deze situatie van blijvende aard is, omdat [eiseres] vanwege haar persoonlijke omstandigheden niet in staat is om een therapie te volgen die daarin verbetering zal brengen. Onder deze omstandigheden is het niet redelijk om - de goede en de kwade kansen wegend - schade aan te nemen die is gebaseerd op de niet realistische veronderstelling dat [eiseres] op enig moment in de toekomst zelfstandig een huishouding zal voeren.
Belastinggarantie
5.56.
ASR heeft geen bezwaar gemaakt tegen de verzochte belastinggarantie voor zover deze niet ziet op de schade die het gevolg is van het inkomen dat zwart is verdiend. Aangezien bij de berekening van het verlies aan arbeidsvermogen de zwarte inkomsten buiten beschouwing zijn gelaten, zal de rechtbank deze vordering toewijzen en bepalen dat ASR gehouden is tot vergoeding van eventuele heffing inkomstenbelasting en/of premies die [eiseres] - zo nodig na bezwaar en beroep - verschuldigd zal blijken te zijn over de uitgekeerde schade wegens verlies arbeidsvermogen.
Rekenrente
5.57.
[eiseres] is van mening dat gelet op de huidige lage rentestand een rekenrente moet worden gehanteerd van 2%. ASR heeft naar voren gebracht dat er geen reden is om af te wijken van de in de jurisprudentie gehanteerde rekenrente van 3%.
5.58.
Bij de begroting van de toekomstige schade als gevolg van het verlies van arbeidsvermogen moet gedurende de gehele looptijd rekening worden gehouden met fluctuaties in het te behalen rendement en inflatie. Het gaat in dit geval om een schade met een lange looptijd tot 2046, het jaar waarin [eiseres] de zevenenzestigjarige leeftijd bereikt. De rechtbank ziet in de huidige economische situatie geen reden om af te wijken van het tot op heden algemeen gebruikelijke uitgangspunt dat rekening wordt gehouden met een rekenrente van 3% (rendement van 6% en een inflatie van 3%).
Voornemen benoeming deskundige
5.59.
De rechtbank heeft het voornemen om voor de begroting van het verlies aan arbeidsvermogen en voor het kapitaliseren van de kosten van huishoudelijke hulp een rekenkundige te benoemen. De rekenkundige zal ook worden gevraagd de wettelijke rente te berekenen over het smartengeld en - rekening houdend met de reeds betaalde voorschotten - over de verschenen schade als gevolg van het verlies aan arbeidsvermogen en de kosten van huishoudelijke hulp. De rechtbank heeft het voornemen daartoe de volgende vragen te stellen:
1. Wilt u de schade als gevolg van verlies aan arbeidsvermogen berekenen? U wordt verzocht daarbij de volgende uitgangspunten in acht te nemen:
Voor het feitelijke inkomen moet worden uitgegaan van:
- het salaris dat [eiseres] tot het einde van haar dienstverband per 17 september 2009 ontving bij [naam instelling 3] in de functie van thuishulp A;
- het salaris dat [eiseres] tot het einde van haar dienstverband per 1 maart 2007 ontving bij [bedrijfsnaam] ;
- het inkomen dat zij heeft ontvangen op grond van de WIA en de IVA.
Voor het inkomen in de toekomst moet er van worden uitgegaan dat [eiseres] een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt vanwege blijvende volledige arbeidsongeschiktheid (thans IVA), die op de gebruikelijke wijze wordt geïndexeerd
Bij de berekening van het inkomen dat [eiseres] had kunnen verwerven in de hypothetische situatie zonder ongeval moet er van worden uitgegaan dat zij haar werkzaamheden bij [naam instelling 3] en [bedrijfsnaam] op dezelfde wijze had gecontinueerd in vergelijkbare dienstverbanden bij soortgelijke werkgevers. Bij deze berekening dient op de gebruikelijke wijze te worden geïndexeerd en dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingen in de toepasselijke CAO van de betreffende werkzaamheden.
Bij de berekening moet rekening te worden gehouden met de gebruikelijke heffingskortingen (zorg)toeslagen en andere toeslagen.
De looptijd van deze schadepost eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 67 jaar
2. Ik verzoek u de kosten voor huishoudelijke hulp te berekenen. U wordt verzocht daarbij de volgende uitgangspunten in acht te nemen:
Voor de feitelijke situatie:
- voor de periode van 18 weken, gerekend vanaf 13 december 2006 ( de eerste dag na afloop van de ziekenhuis opname van zes dagen) is de schade € 1.440,00 ;
Voor de daarop volgende periode tot heden: twee uur per week en een uurtarief van € 15,00 per uur
Voor de toekomstige periode: eveneens 2 uur per week en een uurtarief van € 15,00
De looptijd van deze schadepost eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 75 jaar
3. De kapitalisatiedatum is de datum van de rapportage en U dient uit te gaan van een rente van 6% en een inflatie van 3% over de gehele looptijd van de schade.
4. Wilt u het bedrag van de verschenen rente voor de schadeposten verlies arbeidsvermogen en kosten huishoudelijke hulp berekenen. U dient daarbij rekening te houden met de reeds betaalde voorschotten.
5. wilt u de wettelijke rente berekenen met ingang van 7 december 2006 over een bedrag van € 20.000,00 wegens immateriële schade?
6. Heeft u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
5.60.
Voor de beantwoording van vraag 4 is een overzicht van de betaalde voorschotten noodzakelijk. In de conclusie van antwoord heeft ASR het volgende overzicht gegeven:
april 2007 € 2.500,00
januari 2008 € 1.500,00
februari 2008 € 3.500,00
april 2008 € 2.500,00
september 2008 € 2.000,00
oktober 2009 € 5.000,00
mei 2010 € 1.000,00
januari 2011 € 5.000,00
juni 2012 € 10.000,00
maart 2013 € 5.000,00
augustus 2013 € 3.000,00
Niet in geschil is dat in de loop van de procedure nog een bedrag van € 3.500,00, € 2.786,60 en van € 5.000,00 is betaald. De rechtbank verzoekt ASR de data mee te delen waarop deze betalingen zijn gedaan. Aangezien [eiseres] ter zitting desgevraagd heeft meegedeeld dat zij niet weet wanneer ASR aan haar betalingen heeft gedaan, heeft het door ASR verstrekte overzicht als uitgangspunt te gelden, waarbij de rechtbank er gemakshalve vanuit gaat dat de betalingen steeds zijn gedaan op de eerste van de maand.
5.61.
Gelet op de aansprakelijkheid moet het voorschot op de kosten van de rekenkundige door ASR worden gedeponeerd. De rechtbank zal de beslissing over het voorschot ambtshalve uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
5.62.
De rechtbank stelt partijen in de gelegenheid zich uit te laten over de hiervoor geformuleerde vragen. De rechtbank heeft het voornemen het rekenkundig bureau NRL als deskundige te benoemen, indien deze bereid is de opdracht te aanvaarden. Indien één van beiden partijen zich niet kan vinden in benoeming van het NRL verzoekt de rechtbank partijen met elkaar in overleg te treden en een gezamenlijk voorstel te doen voor de persoon van een andere rekenkundige of een ander rekenkundig bureau.
5.63.
Nu de rechtbank in dit vonnis op een aantal essentiële punten een oordeel heeft uitgesproken, geeft zij partijen in overweging te trachten op basis van deze uitgangspunten in gezamenlijk overleg tot afwikkeling van de schade te komen.

6.De beslissing

De rechtbank,
6.1.
verwijst de zaak naar de rol van 9 mei 2018 voor
- het overleggen door ASR van een overzicht van de voorschotbetalingen
- het uitlaten door partijen over het voornemen tot benoeming van een rekenkundige
Dit vonnis is gewezen door mr. A.S. Penders en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: SM/4183