2.5.J.L.M. Schoutrop, psychiater, heeft op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise uitgebracht. In zijn rapport van 23 augustus 2013 vermeldt hij - voor zover hier van belang - onder het kopje “Overwegingen en conclusies”:
“Betrokkene is een vrouw met een beperkte draagkracht. Deze conclusie is gebaseerd op het premorbide functioneren van betrokkene. Er is sprake van een zeer matige intelligentie. Uit informatie in het medisch dossier en uit de anamnese blijkt dat betrokkene als kind leerproblemen had. Ze kon zich op school moeilijk concentreren en kon niet goed leren. Na de lagere school ging ze naar het IVBO en ze is in 1996 zonder diploma te hebben behaald van school gegaan om te gaan werken. Betrokkene had een beperkt leven, waarin werken centraal stond. Ze heeft altijd thuis gewoond en een beperkt sociaal leven gehad. Pas op latere leeftijd heeft ze kortdurend een relatie gehad, die is verbroken na het ongeval.
Het ongeval vormt een breekpunt in het functioneren van betrokkene. Betrokkene heeft bij het ongeval een aantal verwondingen opgelopen en gedurende geruime tijd is er sprake geweest van lichamelijke (pijn)klachten en beperkingen. Het evenwicht in het leven van betrokkene is hierdoor verstoord geraakt. Ze kon niet meer werken, is gaan piekeren en het proces van somatisatie, regressie en attributie is op gang gekomen. De beperkte intellectuele mogelijkheden van betrokkene en de zeer matige coping skills waarover betrokkene beschikt, hebben en rol gespeeld bij het ontstaan en persisteren van de psychische klachten. In de loop van de tijd heeft dit geleid tot het ontstaan van psychische problematiek.
Op dit moment is er sprake van ernstige pijnklachten en daaruit voortkomende beperkingen die het leven van betrokkene bepalen. Betrokkene functioneert op het niveau van een gehandicapte, die sterk zorg afhankelijk is. Ze kan niet zelfstandig functioneren en wordt door haar moeder verzorgd. Zinvolle activiteiten of verantwoordelijkheden heeft zij niet of nauwelijks.
Hoewel er (zoals blijkt uit de orthopedische expertise 2009 en uit de latere stukken in het medisch dossier) wel een aantal somatische factoren objectiveerbaar zijn, is de aard en de ernst van de pijnklachten slechts zeer ten dele terug te voeren op een somatische oorzaak.
Het is zeker zo dat het voor betrokkenen van belang is om haar klachten en beperkingen nadrukkelijk naar voren te brengen in verband met de lopende letselschadeprocedure. Dit is een probleem dat zich eigenlijk altijd voordoet indien er een letselschadeprocedure bestaat. Het is ook de vraag of betrokkene zo ernstig beperkt is als zij tijdens het onderzoek bij mij naar voren brengt: er is sprake van een nadrukkelijke klachtenpresentatie en de klachten worden geaggraveerd.
Tegen bewust voorwenden van klachten pleit dat ook in het medisch dossier gedurende een aantal jaren een consistent beeld wordt gegeven van de pijnklachten en beperkingen van betrokkene. Om die reden acht ik het onwaarschijnlijk dat betrokkene al haar klachten en beperkingen bewust voorwendt en dat het beeld niet afdoende verklaard kan worden door uit te gaan van een nagebootste stoornis of simulatie.
Op de vraag welke diagnose hij stelt op zijn vakgebied heeft Schoutrop geantwoord dat er sprak is van een pijnstoornis ontstaan na het ongeval in december 2006. Voort het ontstaan van de pijnstoornis noemt Schoutrop de volgende factoren:
“
letsels ten gevolge van het ongeval (die hebben geleid tot pijn, beperkingen en somatische behandelingen met uiteindelijk een aantal restverschijnselen) de beperkte draagkracht en coping mogelijkheden van betrokkene, een neiging tot somatisatie en attributie, een gezinssysteem, dat betrokkene is gaan ondersteunen en daarbij taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen waardoor er geen prikkel meer is voor activiteiten of streven naar verbetering. Het beeld wordt daarnaast gekleurd door een sterke klachtenpresentatie en zeer waarschijnlijk is er ook sprake van aggravatie van klachten.”
Bij de vraag naar het percentage blijvende invaliditeit heeft Schoutrop geantwoord dat voor de groep somatoforme stoornis, waaronder de pijnstoornis valt, volgens de richtlijnen voor Psychiatrische Rapportages geen percentage blijvende invaliditeit mag worden bepaald.
Volgens Schoutrop is [eiseres] “matig beperkt” op het gebied van de activiteiten met betrekking tot het dagelijks leven (ADL) en sociaal functioneren. Daartoe heeft hij overwogen dat er sprake is van een verstoord dag/nachtritme en dat zij door de pijnklachten en het gebrek aan energie geen zinvolle daginvulling heeft en zij zichzelf niet in staat acht tot het verrichten van huishoudelijke taken of andere bezigheden die lichamelijke inspanning of energie vragen. Haar concentratievermogen, snelheid en het vermogen om activiteiten lang vol te houden is volgens Schoutrop eveneens matig beperkt, maar hij heeft daaraan toegevoegd dat het vermogen van [eiseres] om onder (tijds)druk of spanning te werken vóór het ongeval ook al beperkt was. Verder heeft Schoutrop opgemerkt dat [eiseres] reeds voor het ongeval niet in staat was om te functioneren in complexe situaties. Er was altijd al sprake van een beperkte draagkracht, beperkte intelligentie en een laag scholingsniveau.
Op de vraag of sprake is van een medische eindsituatie heeft Schoutrop geantwoord:
“Ik ben pessimistisch over de mogelijkheid dat het functioneren van betrokkene in de toekomst nog veel zal veranderen. Er is op dit moment sprake van een vrij stabiel evenwicht. Er is geen prikkel voor betrokkene om dingen te gaan ondernemen, mede omdat haar omgeving meegaat in haar klachtenpatroon en alle taken en verantwoordelijkheden van haar heeft overgenomen. Haar klachten bestaan al geruime tijd, er is een sterke somatische fixatie en betrokkene is overtuigd van een strikt lichamelijke oorzaak van haar disfunctioneren. Een gerichte behandeling van de klachten op mijn vakgebied vindt niet plaats en ik heb niet de indruk dat betrokkene daar erg gemotiveerd voor is. Los daarvan heeft ze beperkte mogelijkheden om te kunnen profiteren van een vorm van behandeling.
(…)”
Op de vraag of de klachten en afwijkingen op zijn vakgebied er ook zouden zijn geweest zonder ongeval heeft Schoutrop geantwoord:
“Zoals eerder aangegeven in dit rapport is er bij betrokkene altijd sprake geweest van een vrouw met een beperkte draagkracht en beperkte mogelijkheden met betrekking tot het sociaal functioneren. Zij functioneerde in een beschermde situatie: ze woonde thuis en een aantal belangrijke zaken werden voor haar geregeld. Daarnaast werkte ze en daarmee vervulde ze het grootste deel van haar tijd. Toen dit evenwicht verstoord werd door het ongeval, zijn haar klachten ontstaan omdat ze niet om kon gaan met de veranderde situatie en de klachten die ze door het ongeval ondervond. Een andere verstoring van de bestaande status quo zou waarschijnlijk ook hebben kunnen leiden tot decompensatie en het ontstaan van klachten op mijn vakgebied”
Schoutrop heeft verder nog naar voren gebracht dat een behandeling van de klachten van [eiseres] pas mogelijk is als de hulpverlening zich ook richt op de onderhoudende factoren binnen het gezinssysteem. Een dergelijke behandeling zal volgens hem reactiverend en intensief moeten zijn, waarbij gezien de ernst van de klachten een klinische behandeling moet worden overwogen bijvoorbeeld binnen de afdeling Psychosomatiek van [naam instelling 1] . Schoutrop heeft daar echter aan toegevoegd dat hij niet verwacht dat een dergelijke vorm van hulpverlening haalbaar is. Daarom verwacht hij dat er weinig mogelijkheden zijn tot behandeling.