ECLI:NL:RBMNE:2018:1891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
C/16/406222 / HA ZA 15-1019
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbehoorlijke taakvervulling door penningmeester van vereniging met schadevergoeding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen een vereniging en haar penningmeester. De rechtbank heeft op 28 maart 2018 een vonnis gewezen in de zaak met zaaknummer C/16/406222 / HA ZA 15-1019. De eiseres, een vereniging gevestigd te [vestigingsplaats], heeft de penningmeester, [gedaagde], aangeklaagd wegens onbehoorlijke taakvervulling. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 27 oktober 2017 al een eindbeslissing genomen over de vorderingen in conventie. In het vonnis van 28 maart 2018 heeft de rechtbank geoordeeld dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan onbehoorlijke taakvervulling zoals bedoeld in artikel 2:9 BW. De rechtbank heeft [gedaagde] veroordeeld tot schadevergoeding aan de vereniging, die in totaal € 97.637,- bedraagt, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 april 2009. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van de eiseres, die zijn begroot op € 3.793,16.

In reconventie heeft [gedaagde] vorderingen ingesteld tegen de vereniging, maar deze zijn afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de vorderingen van [gedaagde] zijn verjaard, omdat hij niet tijdig heeft gereageerd op de vorderingen van de vereniging. Ook in reconventie is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op € 894,00. Het vonnis is openbaar uitgesproken door mr. H.A. Brouwer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/406222 / HA ZA 15-1019
Vonnis van 28 maart 2018
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. H. Versluis te Enschede,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. Witvoet te De Bilt.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 27 oktober 2017
  • het rolbericht waaruit blijkt dat [gedaagde] afziet van het nemen van een akte.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 25 oktober 2017 op alle punten in conventie een eindbeslissing genomen en blijft daarbij. Dit betekent dat de vorderingen in conventie als volgt worden toegewezen:
  • de rechtbank wijst de verklaring voor recht toe dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling tegenover [eiseres] als bedoeld in artikel 2:9 BW en dat [gedaagde] de als gevolg hiervan door [eiseres] geleden schade en de nog te lijden schade aan [eiseres] dient te vergoeden (zie overweging 4.11 van het tussenvonnis). De rechtbank heeft in 4.11 overwogen dat ook de verwijzing naar de schadestaat wordt toegewezen, maar dat is een kennelijke vergissing van de rechtbank. [eiseres] heeft immers geen verwijzing naar de schadestaatprocedure gevorderd en de rechtbank kan dat dan ook niet toewijzen.
  • De rechtbank wijst de volgende bedragen als schadevergoeding toe:
€ 50.000,- (post B, overweging 4.12 van het tussenvonnis)
€ 12.150,- (post F, overweging 4.14 van het tussenvonnis)
€ 26.365,- (post E, overweging 4.16 van het tussenvonnis)
€ 7.122,- (post I, overweging 4.16 van het tussenvonnis)
€ 2.000,-(post I, overweging 4.16 van het tussenvonnis)
€ 97.637,- totaal, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 april 2009.
De rechtbank wijst erop dat in overweging 4.15 en 4.16 niet expliciet is benoemd dat deze overwegingen ook gaan over de tweede post I (€ 2.000,-), maar dat deze overwegingen ook voor die post opgaan. [gedaagde] heeft immers voor posten E en I hetzelfde verweer gevoerd en dat verweer is door de rechtbank in die overwegingen verworpen.
2.2.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 96,16
- griffierecht 1.909,00
- salaris advocaat
1.788,00(2,0 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.793,16
in reconventie
2.3.
[eiseres] heeft verweer gevoerd tegen de (resterende) vorderingen in reconventie (zie 4.21 van het tussenvonnis). In het tussenvonnis heeft de rechtbank [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verweer, waarna [eiseres] een antwoordakte zou mogen nemen. [gedaagde] heeft echter geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de verweren van [eiseres] . De rechtbank zal de vorderingen in reconventie tegen die achtergrond beoordelen.
2.4.
[gedaagde] stelt dat [eiseres] hem een bedrag van € 5.670,15 en € 33.430,90 moet betalen. Die bedragen hebben [naam vereniging] respectievelijk SNB tegoed uit hoofde van onbetaalde facturen (van 28 december 2003 tot en met 31 december 2009) en deze rechtspersonen hebben hun vordering op [eiseres] aan [gedaagde] gecedeerd. [eiseres] heeft onder andere als verweer gevoerd dat de vorderingen zijn verjaard (artikel 3:307 BW) omdat stuiting van de verjaring niet heeft plaatsgevonden binnen vijf jaar nadat deze opeisbaar zijn geworden. Immers, tot aan het instellen van de vordering in reconventie (7 december 2016) heeft [gedaagde] (of [naam vereniging] respectievelijk SNB) [eiseres] niet aangesproken tot betaling van deze facturen, aldus [eiseres] . De rechtbank constateert dat [gedaagde] deze stelling en de feiten waarop deze is gebaseerd, niet heeft weersproken. Dat betekent dat de rechtbank aanneemt dat [gedaagde] (dan wel [naam vereniging] of SNB) de verjaring van de vorderingen niet heeft gestuit binnen vijf jaar nadat deze opeisbaar waren. De vorderingen van [gedaagde] moeten dan ook worden afgewezen.
2.5.
[gedaagde] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- salaris advocaat
894,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00)
Totaal € 894,00

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan een onbehoorlijke taakvervulling tegenover [eiseres] als bedoeld in artikel 2:9 BW en dat [gedaagde] de als gevolg hiervan door [eiseres] geleden en nog te lijden schade aan [eiseres] moet vergoeden,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 97.637,00 (zevennegentigduizend zeshonderdzevenendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 29 april 2009 tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 3.793,16,
3.4.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
3.5.
wijst de vorderingen af,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 894,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 28 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: HAB (4727)