Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
- 2009: € 2.785,75 bruto
- 2010: € 1.086,44 bruto
- 2011: € 2.601,36 bruto
- 2012: € 3.919,58 bruto
- 2013: € 7.721,26 bruto
- 2014: € 9.790,77 bruto
- 2015: € 6.920,64 bruto.
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een loonvordering van een werknemer tegen zijn werkgever, EBN B.V. De werknemer, die sinds 2009 in dienst was, vorderde onder andere een transitievergoeding, achterstallig vakantieloon en vergoeding voor ingehouden vakantiedagen. De werknemer stelde dat bij de berekening van zijn vakantieloon niet alleen de vakantietoeslag, maar ook de gemiddelde bonus en het werkgeversdeel van de pensioenpremie in aanmerking genomen dienden te worden. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever bij de berekening van de transitievergoeding aanvankelijk onjuiste bedragen had gehanteerd, en dat de werknemer recht had op een bedrag van € 2.182,76 bruto. Daarnaast werd vastgesteld dat de werknemer recht had op een aanvullende uitbetaling van € 615,67 bruto voor de bij de eindafrekening uitgekeerde vakantiedagen, en € 318,42 bruto voor bovenwettelijke vakantiedagen over de jaren 2012, 2013 en 2014. De vordering van de werknemer voor de uitbetaling van ingehouden vakantiedagen over juli en augustus 2017 werd toegewezen tot een bedrag van € 5.516,40 bruto. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet kon aantonen dat de werknemer in een nadeliger positie was gekomen door het niet meenemen van het werkgeversdeel van de pensioenpremie in de berekening van het vakantieloon. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij beide partijen hun eigen kosten droegen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.