ECLI:NL:RBMNE:2018:1883

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2018
Publicatiedatum
3 mei 2018
Zaaknummer
16/653317-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben van cocaïne en de bijdrage aan verslaving

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 mei 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het aanwezig hebben van meer dan 250 gram cocaïne. De verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van gebruikers van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 29 dagen en een taakstraf van 80 uur. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en het reclasseringsadvies. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De tenlastelegging omvatte deelname aan een criminele organisatie en het opzettelijk aanwezig hebben van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het eerste feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor een samenwerkingsverband met een zekere duurzaamheid en structuur. Echter, het tweede feit, het aanwezig hebben van cocaïne, werd wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan en de persoon van de verdachte in overweging genomen bij het opleggen van de straf. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het reclasseringsadvies, waaruit bleek dat de verdachte zijn leven op orde heeft en geen recidiverisico vormt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling straf-, familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653317-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van 9 april 2018. Het onderzoek is gesloten op 23 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 mei 2017 te Woerden en/of Uithoorn en/of Harmelen en/of Mijdrecht heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die tot oogmerk had het verhandelen en/of aanwezig hebben van cocaïne;
Feit 2
in de periode van 1 januari 2014 tot en met 17 mei 2017 te Woerden en/of Uithoorn en/of Harmelen en/of Mijdrecht samen met anderen in cocaïne heeft gehandeld en/of cocaïne aanwezig heeft gehad.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 WAARDERING VAN HET BEWIJS
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1 tenlastegelegde. Ten aanzien van
feit 2 heeft de raadsman primair eveneens vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft verklaard dat hij gebruiker was van de garagebox [nummer] en dat hij de garagebox [nummer] had onderverhuurd aan een derde. Het feit dat verdachte huurder was van beide garageboxen wil niet zeggen dat hij ook gebruikmaakte van beide garageboxen.
Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de gehele ten laste gelegde periode en dat alleen de datum van de doorzoeking door de politie, te weten 17 mei 2017, bewezen kan worden verklaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde
De rechtbank acht niet bewezen wat onder 1 is ten laste gelegd, nu onvoldoende gebleken is van een samenwerkingsverband van twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur en een bepaalde organisatiegraad, dat tot doel heeft het plegen van misdrijven. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 2 tenlastegelegde
Bewijsmiddelen [1]
Op 17 mei 2017 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de garageboxen gelegen aan [adres] en [adres] te [woonplaats] waarbij goederen in beslag zijn genomen. [2]
Op 19 mei 2017 is een onderzoek ingesteld naar de partij verdovende middelen die in beslag is genomen op het adres [adres] (
de rechtbank begrijpt: [adres] )te [woonplaats] .
De partij verdovende middelen had onder andere de volgende nummers:
- SIN: AAJY2609NL, Relatie met SIN: AAJY1621NL
- SIN: AAJY2610NL
- SIN: AAJY2611NL, Relatie met SIN: AAJY1613NL [3]
- SIN: AAJY2614NL
- SIN: AAJY2615NL
- SIN: AAJY2617NL
- SIN: AAJY2620NL
- SIN: AAJY2604NL, Relatie met SIN: AAJY1614NL
- SIN: AAJY2605NL [4]
- SIN: AAJY2606NL [5]
Het Nederlands Forensisch Instituut heeft een aantal monsters van de verdovende middelen getest. Uit onderzoek is komen vast te staan dat de monsters met de navolgende
SIN-nummers, cocaïne bevatten: AAJY1621NL, AAJY1614NL, AAJY1613NL, AAJY2610NL, AAJY2614NL, AAJY2615NL, AAJY2617NL, AAJY2620NL, AAJY2605NL en AAJY2606NL. [6] Cocaïne is vermeld op lijst I, behorende bij de Opiumwet. [7]
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij eigenaar is van de garageboxen gevestigd aan het [adres] en [adres] in [woonplaats] en dat hij deze garageboxen verhuurde aan [verdachte] . [8] De aanvang van de huur en het gebruik van [adres] is 28 mei 2015 en de aanvang van de huur en het gebruik van [adres] is omstreeks 1 juli 2015.
Op 17 mei 2017 heeft een buurtonderzoek plaatsgevonden op het [plein] . Bewoonster [getuige 2] verklaarde dat zij een Turkse man had gesproken die daar twee garageboxen had. De Turkse man had verteld dat hij in kleding handelde. [getuige 2] heeft verklaard dat de Turkse man stiekem deed, omdat hij zijn garagedeur telkens op een kier deed wanneer er mensen bij hem kwamen en dan weer snel de garagedeur dichtdeed. De man reed in een grijze, kleine auto.
[getuige 2] heeft verklaard dat zij op de dag van de inval door de politie zag dat de Turkse man in zijn grijze auto aan kwam rijden en dat hij er snel vandoor ging toen hij de politie bij de garageboxen zag. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij huurder is van de garageboxen en dat hij op de dag van de inval in de buurt van de garageboxen is geweest. Verdachte heeft voorts ter zitting verklaard dat hij af en toe gebruik maakte van de zilvergrijze auto van zijn vader
(de rechtbank begrijpt de Volkswagen Polo met kenteken [kenteken] )en dat hij handelt in kleding. [10]
Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hij op 17 mei 2017 aanwezig was op het [plein] te [woonplaats] in verband met een doorzoeking van twee garageboxen. Verbalisant werd aangesproken door een onbekend gebleven persoon die hij persoon 1 noemt. Persoon 1 verklaarde dat zij in de directe omgeving van de garageboxen woonde. Verbalisant hoorde deze persoon zeggen dat de garageboxen waar de politie onderzoek deed, behoorde bij één en dezelfde man. Dit was een man van buitenlandse afkomst, met een baardje. Persoon 1 heeft verklaard dat ze deze man gemiddeld één à twee keer per dag ziet bij de garageboxen en dat de man dit ongeveer anderhalf jaar doet. De man gaat het vaakst naar de rechter garagebox. De man gaat de garagebox via de garagedeur naar binnen en doet deze deur altijd direct achter zich dicht. Persoon 1 heeft verklaard dat ze deze man in de ochtend had gezien op het [plein] en dat de man bij het zien van de politie direct weer is weggereden.
Verbalisant [verbalisant] heeft verklaard dat hij werd aangesproken door persoon 2.
Persoon 2 verklaarde dat zij in de directe omgeving van de garageboxen woont. [11] Persoon 2 heeft verklaard dat vrijwel altijd dezelfde persoon bij de garageboxen komt waar de politie
onderzoek deed. Dit was een gezette man met een baardje en deze man rijdt in een grijze Volkswagen Polo. Deze man komt al meer dan één jaar bij de garageboxen en persoon 2 heeft hem meerdere keren per dag bij de boxen gezien. Zij had de man het vaakst naar de linker garagebox zien gaan en ze had hem kleding zien uitladen bij de rechter garagebox. Persoon 2 heeft gezien dat deze man naar binnenging bij de garagebox en daarna de garagebox direct achter zich sloot. [12]
Bewijsoverweging
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 17 mei 2018 een hoeveelheid cocaïne aanwezig heeft gehad. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat verdachte huurder was van de garageboxen gelegen aan het [adres] en [adres] in [woonplaats] waar op 17 mei 2017 door de politie een inval is gedaan. In garagebox [nummer] is onder andere een hoeveelheid cocaïne aangetroffen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 9 april 2018 voor het eerst verklaard dat hij de garagebox, gelegen aan het [adres] , had onderverhuurd aan een derde en dat hij geen gebruiker was van deze garagebox. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte niet aannemelijk, nu verdachte zich zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris en in de raadkamer heeft beroepen op zijn zwijgrecht en pas ter terechtzitting een verklaring heeft afgelegd, die niet voldoende concreet of specifiek is, aangezien verdachte heeft aangegeven dat hij de naam van de persoon, aan wie hij de garagebox [plein] zou hebben onderverhuurd, niet wil noemen. Daarnaast beschikt verdachte niet over documentatie/ stukken waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat verdachte de garagebox [nummer] onderverhuurde aan een derde.
De rechtbank merkt daarbij op dat op basis van het dossier geen concrete aanknopingspunten kunnen worden gevonden dat een ander dan verdachte, structureel gebruikmaakte van de garagebox [nummer] gelegen aan het [plein] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat buurtbewoners hebben verklaard dat zij het afgelopen jaar één persoon hebben gezien die de deuren van de garageboxen [nummer] en [nummer] openmaakte en dat deze persoon meerdere malen per dag bij de garageboxen kwam. Deze persoon reed in een grijze auto. De buurtbewoners verklaren verder dat zij deze persoon bij de linker dan wel de rechter garagebox hebben gezien. Deze persoon zou aan één van de buurtbewoners hebben verklaard dat hij in kleding handelde, wat overeenkomt met de verklaring van verdachte dat hij handelt in kleding en hetgeen eveneens blijkt uit stukken van de Kamer van Koophandel. Enkele buurtbewoners hebben verklaard dat deze persoon de deur van de garagebox direct achter zich dichtdeed, nadat hij de garagebox in was gegaan.
Verdachte past voorts in het signalement dat de buurbewoners hebben gegeven en maakte gebruik van een grijze Volkswagen. Daar komt bij dat getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij de Turkse man van de twee garageboxen waarover zij heeft verklaard op de dag van de inval door de politie heeft zien aan komen rijden, maar dat hij er snel vandoor ging toen hij de politie zag en dat verdachte heeft verklaard dat hij die dag in de buurt van de garageboxen is geweest.
Op basis van het bovenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte naast de huurder ook de gebruiker was van de garageboxen [nummer] en [nummer] en dat hij cocaïne aanwezig heeft gehad in garagebox [nummer] .
De rechtbank is van oordeel dat zich in het dossier onvoldoende bewijs bevindt waaruit blijkt dat verdachte zich tevens bezig heeft gehouden met de bereiding, verwerking dan wel met de verkoop of vervoer van cocaïne, zodat hij daar van zal worden vrijgesproken.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 2
op 17 mei 2017 te Woerden opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan een gedeelte van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Verdachte is jong en heeft geen antecedenten. De raadsman heeft verzocht om verdachte een taakstraf op te leggen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van meer dan 250 gram cocaïne. Cocaïne is een voor de gezondheid van gebruikers daarvan zeer schadelijke stof en het gebruik ervan is ook bezwarend voor de samenleving, onder andere vanwege de daarmee gepaard gaande criminaliteit. Verdachte heeft hierdoor bijgedragen aan de instandhouding van de verslaving van de gebruikers van cocaïne.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 23 februari 2018;
- een reclasseringsadvies van 19 maart 2018, uitgebracht door Reclassering Nederland.
Blijkens voornoemd uittreksel justitiële documentatie is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het voornoemd reclasseringsadvies blijkt dat verdachte zijn leven in praktische zin op orde lijkt te hebben. hij woont thuis, werkt, heeft een structureel inkomen en heeft een stabiele relatie met zijn vriendin. Het recidiverisico kan niet worden ingeschat. Toezicht op bijzondere voorwaarden en directe interventies en/of benadelingen zijn niet geïndiceerd. Geadviseerd wordt om een onvoorwaardelijke straf op te leggen.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. De rechtbank weegt daar ook in mee dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, tot een vrijspraak is gekomen van het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank zoekt daarnaast aansluiting bij de oriëntatiepunten van het LOVS (Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht) waarin voor het aanwezig hebben van 200 tot 500 gram harddrugs als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
2 maanden wordt geformuleerd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
29 dagen, met aftrek van het voorarrest, en een taakstraf van 80 uur passend en geboden is.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 9, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 2 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 29 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 40 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. C.M.A.T. van der Geest, voorzitter, mrs. V. van Dam en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.S. Benschop, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2018.
Mr. V. van Dam is buiten staat mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1
januari 2014 tot en met 17 mei 2017 te Woerden en/of Uithoorn en/of Harmelen
en/of Mijdrecht, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie,
gevormd door (onder meer) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , welke
organisatie tot
oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (telkens) opzettelijk
bereiden en/of bewerken en/of verkopen en/of afleveren en/of vervoeren en/of
aanwezig hebben van hoeveelheden cocaine, in elk geval (telkens) (een)
middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
art 10 lid 4 Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 11b lid 1 Opiumwet
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1
januari 2014 tot en met 17 mei 2017 te Woerden en/of Uithoorn en/of Harmelen
en/of Mijdrecht, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met één of
meer ander(en), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens)
opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft
gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaine, in elk
geval (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst
I;
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 10 lid 4 Opiumwet

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 13 november 2017, genummerd PL0900-2017146828, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 198. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, d.d. 17 mei 2017, p. 57.
3.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 19 mei 2017, p. 11.
4.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 19 mei 2017, p. 12.
5.Het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen, d.d. 19 mei 2017, p. 13.
6.Het NFI-rapport van 7 juni 2017, p. 86.
7.Het NFI-rapport van 7 juni 2017, p. 87.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 mei 2017, p. 21.
9.Een geschrift te weten een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 19 mei 2017, p. 29.
10.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 april 2018.
11.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 mei 2017, p. 164.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 mei 2017, p. 165.