ECLI:NL:RBMNE:2018:1868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 mei 2018
Publicatiedatum
2 mei 2018
Zaaknummer
6692276 UV EXPL 18-67 WM/1369
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van gehuurde bedrijfsruimte wegens betalingsachterstand en tekortkoming in huurverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Oosterhuis, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die door [gedaagde] werd gehuurd, vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 25.513,54. De huurovereenkomst liep tot 1 oktober 2019 en de huurachterstand was ontstaan door niet-tijdige betalingen door [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien [eiser] financiële verplichtingen had die hij moest nakomen met de huurpenningen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2018 werd vastgesteld dat [gedaagde] de huurachterstand erkende, maar stelde dat er gesprekken gaande waren over een mogelijke overname van het bedrijf, wat de betaling van de achterstand zou kunnen verhelpen.

De kantonrechter overwoog dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was, omdat [gedaagde] herhaaldelijk haar verplichtingen niet was nagekomen en er geen concrete aanwijzingen waren dat de huurachterstand snel zou worden ingelopen. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar wees de gevorderde dwangsom af, omdat [eiser] niet had onderbouwd waarom deze nodig was. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moest voldoen aan de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6692276 UV EXPL 18-67 WM/1369
Kort geding vonnis van 2 mei 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. H. Oosterhuis,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon van haar directeur, mevrouw [A] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16;
  • de mondelinge behandeling gehouden op 18 april 2018, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.2.
Op de mondelinge behandeling waren [eiser] en zijn advocaat aanwezig en werd [gedaagde] vertegenwoordigd door mevrouw [A] , directeur van [gedaagde] .
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt van [eiser] de bedrijfsruimte aan de [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het gehuurde) tegen een huurprijs van laatstelijk € 106.704,32 per jaar, wat overeenkomst met € 8.892,03 per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.
2.2.
De huurovereenkomst loopt tot 1 oktober 2019.
2.3.
[gedaagde] heeft een huurachterstand laten ontstaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te veroordelen om binnen 30 dagen na betekening van het te wijzen vonnis het gehuurde in zijn geheel, met alle zich daarin bevindende personen en zaken te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels en hetgeen daartoe verder behoort, leeg, ontruimd en in de staat waarin het zich bij aanvang van de huur bevond ter algehele beschikking te stellen aan [eiser] , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 2.500,00 per dag, een dagdeel daaronder begrepen, dat [gedaagde] met de integrale voldoening daaraan in gebreke blijft. Verder vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 25.513,54 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 januari 2018, althans vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening. Tot slot vordert [eiser] om [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten en de nakosten, met bepaling dat gedaagde over de proceskostenveroordeling wettelijke rente is verschuldigd indien deze niet uiterlijk binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis is voldaan.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting tot tijdige en volledige betaling van de huurpenningen, welke dusdanig is dat ontbinding van de huurovereenkomst gerechtvaardigd is. De tekortkoming in de nakoming van het tijdig betalen van de maandelijkse huurpenningen kan niet meer ongedaan gemaakt worden. De huurachterstand is in ieder geval vanaf juni 2016 opgelopen tot een bedrag van € 25.513,54. [gedaagde] onderneemt vrijwel geen poging om haar financiële situatie te verbeteren en laat iedere door [eiser] aangeboden kans voorbij gaan. Deze houding, samen met de verslechterde financiële situatie van [gedaagde] en het feit dat eerder gedane toezeggingen om de huurachterstand in te lopen niet zijn nagekomen, doet bij [eiser] de vrees ontstaan dat de huurachterstand verder zal oplopen. De voortzetting van het huidige gebruik van het gehuurde door [gedaagde] kan dan ook niet langer van [eiser] worden gevergd. Gelet op de ernst van de tekortkomingen en de houding van [gedaagde] acht [eiser] daarnaast een dwangsom van € 2.500,00 per dag redelijk. Het spoedeisende belang bij onmiddellijke betaling van de huurachterstand is erin gelegen dat [eiser] ten aanzien van het gehuurde financiële verplichtingen is aangegaan en dat hij deze voldoet met de huurpenningen.
3.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vorderingen met als conclusie afwijzing van de vorderingen van [eiser] . Weliswaar bestaat de huurachterstand zoals [eiser] die vordert, maar deze zal binnen afzienbare tijd waarschijnlijk worden betaald door de nieuwe eigenaar van [gedaagde] . Momenteel vinden er gesprekken plaats met een mogelijk nieuwe eigenaar van [gedaagde] . [eiser] is daarvan op de hoogte. De nieuwe eigenaar zal binnenkort laten weten of een overname haalbaar is. Vanaf 2015 hebben [eiser] en [gedaagde] gesprekken gehad over de hoge huur, maar [eiser] was niet bereid om het huidige huurcontract open te breken. [gedaagde] is niet ingegaan op het aanbod van [eiser] om een lening bij hem aan te gaan, omdat de toekomst van het bedrijf onbekend was. Het aanbod van [eiser] om een reclamezuil neer te zetten, was niet haalbaar in verband met de daarmee gemoeid zijnde hoge kosten.

4.De beoordeling

4.1.
Om een voorlopige voorziening te kunnen treffen moet sprake zijn van een spoedeisend belang. Het spoedeisend belang is in voldoende mate gegeven door het feit dat [eiser] rechtstreeks in zijn belangen wordt geschaad doordat [gedaagde] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakomt.
4.2.
[eiser] stelt dat [gedaagde] een huurachterstand heeft van € 25.513,54. [gedaagde] erkent deze huurachterstand. De kantonrechter zal [gedaagde] daarom veroordelen tot betaling van het bedrag van € 25.513,54 aan [eiser] . Over deze som vordert [eiser] wettelijke rente vanaf de dag dat [gedaagde] in verzuim was met de betaling, 30 januari 2018. [gedaagde] voert hiertegen geen verweer. De kantonrechter zal de wettelijke rente vanaf 30 januari 2018 tot de dag der algehele voldoening daarom toewijzen.
4.3.
Verder dient beoordeeld te worden of op basis van de feiten en omstandigheden en zonder nadere bewijslevering de vordering die bij wijze van voorziening is verzocht in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing in kort geding gerechtvaardigd is. Daarbij moeten de belangen van partijen bij toewijzing dan wel afwijzing van de voorlopige voorziening tegen elkaar worden afgewogen. Zie HR 15 december 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1919 (P&G/K-C). In deze procedure vordert [eiser] ontruiming van het gehuurde. Deze vordering zal in een bodemprocedure enkel in combinatie met een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst worden toegewezen. Daarom zal de kantonrechter in het hierna volgende beoordelen of een vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat vooruitlopen daarop door toewijzing van de ontruiming in kort geding gerechtvaardigd is.
4.4.
[eiser] stelt dat [gedaagde] op meerdere punten toerekenbaar tekort is geschoten in haar verplichtingen op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomst, door een grote huurachterstand te laten ontstaan en al gedurende langere periode de huurtermijnen niet tijdig te betalen. Daarnaast vreest [eiser] dat de huurachterstand nog verder zal oplopen. [gedaagde] voert hiertegen aan dat de onderneming waarschijnlijk wordt overgenomen, waardoor de huurachterstand kan worden betaald. De kantonrechter overweegt dat [eiser] in zijn belangen wordt geschaad doordat er inmiddels een huurachterstand is van bijna drie maanden en [gedaagde] haar verplichting om de huurtermijnen tijdig te voldoen, bij herhaling niet is nagekomen. [eiser] heeft geprobeerd om mee te denken met [gedaagde] , maar hierop werd door [gedaagde] niet ingegaan. Van [eiser] kan niet worden verwacht dat hij nog langer wacht op betaling van de huurachterstand, mede gezien de huidige financiële situatie van [gedaagde] en de onzekerheid die dit met zich meebrengt over de betaling van toekomstige huurtermijnen. Het verweer van [gedaagde] met betrekking tot de mogelijke overname maakt dit niet anders, aangezien nog onzeker is of de overname doorgaat en of de huurachterstand dan zal worden betaald. De kantonrechter acht de kans van slagen van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst in een bodemprocedure daarom zodanig dat vooruitlopen daarop in dit kort geding gerechtvaardigd is. De vordering van [eiser] tot ontruiming van het gehuurde binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis, zal daarom worden toegewezen.
4.5.
De kantonrechter zal de gevorderde dwangsom afwijzen. [eiser] heeft niet onderbouwd op grond waarvan een extra prikkel om tot ontruiming over te gaan in de vorm van een dwangsom nodig is. Met toewijzing van de vordering tot ontruiming heeft hij een titel om zelf, via de weg van de reële executie, tot ontruiming over te gaan.
4.6.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure jegens haar worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- explootkosten en verschotten € 103,38
- griffierecht € 476,00
- salaris advocaat €
800,00(2 punten × tarief € 400)
Totaal € 1.379,83
De nakosten, waarvan [eiser] betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de onroerende zaak aan de [adres] te [vestigingsplaats] met al wie en al wat zich daarin vanwege [gedaagde] bevindt binnen 30 dagen na betekening van dit vonnis te verlaten en te ontruimen en onder afgifte van de sleutels ter algehele beschikking te stellen aan [eiser] in de staat waarin het zich bij aanvang van de huur bevond;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van € 25.513,54 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.379,83;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Van Dijk volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.S. Elkhuizen-Koopmans, kantonrechter, en is in aanwezigheid van mr. M.J. Westerink, griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 mei 2018.