In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 2 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] B.V. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Oosterhuis, vorderde ontruiming van een bedrijfsruimte die door [gedaagde] werd gehuurd, vanwege een aanzienlijke huurachterstand van € 25.513,54. De huurovereenkomst liep tot 1 oktober 2019 en de huurachterstand was ontstaan door niet-tijdige betalingen door [gedaagde]. De kantonrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang, aangezien [eiser] financiële verplichtingen had die hij moest nakomen met de huurpenningen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 april 2018 werd vastgesteld dat [gedaagde] de huurachterstand erkende, maar stelde dat er gesprekken gaande waren over een mogelijke overname van het bedrijf, wat de betaling van de achterstand zou kunnen verhelpen.
De kantonrechter overwoog dat de vordering tot ontruiming gerechtvaardigd was, omdat [gedaagde] herhaaldelijk haar verplichtingen niet was nagekomen en er geen concrete aanwijzingen waren dat de huurachterstand snel zou worden ingelopen. De rechter wees de vordering tot ontruiming toe, maar wees de gevorderde dwangsom af, omdat [eiser] niet had onderbouwd waarom deze nodig was. Tevens werd [gedaagde] veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagde] onmiddellijk moest voldoen aan de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.