In deze zaak heeft de vader op 6 februari 2018 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Midden-Nederland, waarin hij verzoekt om beëindiging van het gezamenlijk gezag over zijn twee minderjarige kinderen en om de zorgregeling stop te zetten. De kinderen, [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2], hebben beiden de mogelijkheid gekregen om hun mening te uiten, waarbij [voornaam van minderjarige 1] dit heeft gedaan, terwijl [voornaam van minderjarige 2] heeft aangegeven hier geen gebruik van te willen maken. De zitting vond plaats op 30 maart 2018, waar de vader, de moeder en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader en de moeder een affectieve relatie hebben gehad en dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen over de kinderen, die bij de moeder wonen. De vader heeft aangegeven dat hij al twee jaar geen contact meer heeft gehad met de kinderen en dat de huidige zorgregeling niet wordt uitgevoerd. De moeder heeft ingestemd met de verzoeken van de vader, en de Raad heeft geadviseerd de verzoeken toe te wijzen, gezien het belang van de kinderen.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek het gezamenlijk gezag kan worden beëindigd indien de omstandigheden zijn gewijzigd. De rechtbank concludeert dat de vader niet meer op de hoogte is van het leven van de kinderen en dat het in het belang van de kinderen is dat de moeder het eenhoofdig gezag krijgt. De rechtbank wijzigt ook de eerdere zorgregeling, zodat er geen zorgregeling meer bestaat tussen de vader en de kinderen. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en houdt rekening met de mogelijkheid van toekomstig contactherstel.