Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- het verzoekschrift “beslissingen deelgeschil (art. 1019w Rv)” met productie 1 tot en
- het verweerschrift ex artikel 1019w Rv met productie 1 tot en met 13, ter griffie ingekomen op 23 maart 2018;
- de “aanvulling verzoek beslissingen deelgeschil (art.1019w Rv)” met productie 15 tot en met 17, ter griffie ingekomen op 4 april 2018;
- de mondelinge behandeling gehouden op 9 april 2018, waarvan aantekening is gehouden;
- een voorblad behorend bij productie 16, overgelegd ter zitting namens [verzoekster] ;
- de schriftelijke versie van de verklaring zoals [verzoekster] die ter zitting heeft voorgelezen.
2.De feiten
3.Het deelgeschil
- een bedrag van € 25.261,21 als vergoeding voor geleden schade tot en met het eerste kwartaal 2012;
- een bedrag van € 42.793,44 als vergoeding voor gederfd woongenot (€ 40.176,92) en medische kosten (€ 2.616,52);
- een bedrag van € 40.000,00 als voorschot op het geleden verlies arbeidsvermogen;
- een bedrag van € 17.500,00 als (eerste) voorschot op de immateriële schade;
- een bedrag van € 70.000,00 als vergoeding voor openstaande buitengerechtelijke kosten, althans een op dat bedrag te bepalen voorschot;
- een bedrag van € 10.235,15 (inclusief 6% kantoorkosten en 21% btw), te vermeerderen met het griffierecht van € 1.545,00 als te begroten bedrag van de kosten van deze procedure.
4.De beoordeling
- kort gezegd - verdiencapaciteit van [verzoekster] . Op dit moment is derhalve nog geenszins het stadium bereikt dat duidelijkheid bestaat over de klachten, en de beperkingen die daarvan het gevolg zijn, die kunnen worden toegeschreven aan het [verzoekster] overkomen ongeval, terwijl zoals de rechtbank ook onder 4.3. heeft overwogen, binnen de deelgeschilprocedure geen ruimte bestaat voor (uitgebreide) bewijslevering. Het verzoek om het causaal verband tussen klachten en ongeval vast te stellen zijn, zal daarom worden afgewezen.
De rechtbank heeft de heer De Mooij schriftelijk (per e-mail) benaderd. De heer De Mooij heeft de rechtbank daarop laten weten dat hij in de gelegenheid is en het hem ook vrij staat om een expertise aangaande [verzoekster] te verrichten. Wat betreft de termijn waarop het onderzoek zou kunnen plaatsvinden heeft de heer De Mooij aangegeven dat hij [verzoekster] op 4 juli 2018 zou kunnen onderzoeken en dat partijen op een termijn van twee weken na het onderzoek de conceptrapportage kunnen verwachten, waarna het definitieve rapport in principe twee weken later beschikbaar is. Gezien het feit dat het onderzoek op relatief korte termijn kan plaatsvinden en de rapportage daarna snel beschikbaar is, zal de rechtbank het verzoek in die zin toewijzen dat bepaald wordt dat het in gezamenlijke opdracht te entameren psychiatrisch onderzoek zal worden verricht door de heer N.J. de Mooij, als psychiater verbonden aan Praktijk voor psychiatrie en psychotherapie te Velp.
4 juli 2018heeft
gereserveerd voor [verzoekster]. [verzoekster] wordt daarom verzocht om
zo snel mogelijk – bij voorkeur binnen één week – na ontvangst van deze uitspraak(zo nodig vooruitlopend op de te geven gezamenlijke opdracht tot onderzoek) aan de heer De Mooij
kenbaar te maken of deze datum schikt.
De rechtbank is van oordeel dat de verzochte vergoeding voor buitengerechtelijke kosten (als voorschot) niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 onder b BW. Hoewel het op zichzelf genomen redelijk is dat [verzoekster] gezien het haar overkomen ongeval kosten maakt, waaronder kosten van rechtsbijstand, is de rechtbank van oordeel
dat in verband met de nog bestaande onduidelijkheid over - en volgens Devilee afwezigheid van - het causaal verband en daarmee over de omvang van de schade, Univé niet gehouden is tot het voldoen van het in totaal verzochte bedrag aan buitengerechtelijke kosten. In de omstandigheid dat partijen het erover eens zijn dat een psychiatrische expertise nodig is, waarbij het vanzelfsprekend is dat [verzoekster] moet worden bijgestaan door haar advocaat, ziet de rechtbank aanleiding dit deel van het verzoek toe te wijzen tot op een bedrag van € 5.000,00. Voor het overige wordt het verzoek afgewezen.
5.De beslissing
kenbaar te maken of de gereserveerde datum van 4 juli 2018 schikt(zie rechtsoverweging 4.7.);