ECLI:NL:RBMNE:2018:1835

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
1 mei 2018
Zaaknummer
16/659900-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een pedagogisch medewerker voor ontucht met minderjarigen

Op 1 mei 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 27-jarige man uit Utrecht, die als pedagogisch medewerker werkzaam was bij een buitenschoolse opvang in De Bilt. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden en terbeschikkingstelling (tbs) met voorwaarden, wegens ontucht met zeven jonge meisjes. De rechtbank oordeelde dat de man de lichamelijke en geestelijke integriteit van de kinderen ernstig heeft geschonden. De man bekende dat hij de meisjes seksuele handelingen bij hem liet verrichten, waarbij hij verklaarde zijn handelen te baseren op een fetisj. De rechtbank nam het advies van deskundigen over, die vaststelden dat de man een masochistische stoornis heeft, maar niet konden bevestigen of er ook sprake was van een pedofiele stoornis. De rechtbank oordeelde dat de man verminderd toerekeningsvatbaar was en dat een tbs-maatregel met voorwaarden noodzakelijk was om te voorkomen dat hij zijn behandeling voortijdig zou staken. De rechtbank legde naast de gevangenisstraf ook strikte voorwaarden op, waaronder een contactverbod met de slachtoffers en hun gezinnen, en een locatieverbod voor de gemeente De Bilt. De zaak is behandeld op tegenspraak, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659900-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 mei 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te PPC Den Haag te ’s-Gravenhage.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 november 2017, 30 januari 2018 en 17 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie, mr. G.P.N. Robben, van hetgeen verdachte en mr. J.C. Hesen, advocaat te Utrecht naar voren hebben gebracht en van hetgeen door mr. M.A.J. Kubatsch en mr. J.A. Pieters, advocaten te Utrecht, namens de benadeelde partijen inzake het onder 1. tot en met 8. ten laste gelegde naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] ;
feit 2in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] ;
feit 3in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] ;
feit 4in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4] ;
feit 5in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5] ;
feit 6in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6] ;
feit 7in de periode van 1 januari 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg, opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7] ;
feit 8in de periode van 1 augustus 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt schennis op de BSO heeft gepleegd terwijl [slachtoffer 8] daarbij aanwezig was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1. tot en met 7. ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Het onder 8. ten laste gelegde acht de officier van justitie niet te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 6., 7. en 8. ten laste gelegde nu verdachte deze feiten, anders dan de overige feiten, stellig ontkent. De raadsman heeft zich ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4. en 5. ten laste gelegd gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 8. ten laste gelegde heeft begaan. Hiertoe overweegt de rechtbank dat verdachte dit feit ontkent en de verklaringen van het slachtoffer en haar wettelijk vertegenwoordiger over wat er is gebeurd op wezenlijke onderdelen niet overeenkomen. Daarbij is van belang dat de handelingen zoals deze ten laste zijn gelegd verschilt van de handelwijze van verdachte bij de andere feiten in deze strafzaak. De rechtbank zal verdachte van het onder 8. ten laste gelegde vrijspreken.
Bewijsmiddelen [1]
Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde
Verdachte heeft de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor deze feiten bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van studioverhoor van
[slachtoffer 1] van 12 augustus 2017, doorgenummerde pagina 353 en verder;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van studioverhoor van
[slachtoffer 2] van 12 augustus 2017, doorgenummerde pagina 341 en verder;
  • een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] namens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van 9 augustus 2017, doorgenummerde pagina 311 en verder;
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 april 2018.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Op 6 september 2017 is [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2007 gehoord. [2] Zij heeft het volgende verklaard.
V: verhoorster
A: [slachtoffer 3]
A: [verdachte] werkt bij ons op de BSO.
V: Wat voor een rare dingen deed hij of zei hij?
A: Of ik aan zijn ding wilde komen. Waar niemand aan mag komen. [3]
V: Wanneer was de eerste keer?
A: Nee weet ik niet.
V: De laatste keer weet je die dan nog?
A: Nee.
V: Wat vroeg hij precies aan jou?
A: Of ik in zijn ding wilde schoppen. Zijn piemel.
V: Heb je dit ook gedaan?
A: Als iemand dwingt om dat te doen dan heb ik dit wel gedaan. Je kunt niet zomaar tegen een meester zeggen dat doe ik niet.
V: Waarmee schopte jij dan?
A: Met mijn been.
V: Heb je hem ook geraakt?
A: Ja, in zijn ding.
V: Je bedoelt zijn piemel?
A: Ja. [4]
A: Hij vroeg om aan zijn lijf te komen. [5] Aanraken. [6]
V: Kan je het aanwijzen bij jezelf?
Opmerking verbalisant: wijst op haar schouder en borst. [7]
V: Was dat op of onder de kleding?
A: Op zijn kleding. [8]
Namens [slachtoffer 3] is aangifte gedaan. De BSO is gevestigd te [vestigingsplaats] . [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij vroeg of ze zijn buikspieren wilde aanraken met de gedachte dat ze dan nog wat anders kon aanraken. Ze raakte verdachtes schouders, borst en lichaam aan. Toen vroeg hij haar of ze hem daar, in zijn kruis, wilde schoppen. Dit deed zij. Het was in juni of juli 2017. [10]
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
Op 19 augustus 2017 is [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 2010 gehoord. [11] Zij heeft het volgende verklaard. Zij moest een keer met een leider van de BSO naar de wc. De leider deed zijn broek naar beneden. [12] Hij deed zijn onderbroek naar beneden. [13] Zij moest aan zijn piemel zitten. Zij zo moest doen. [14] Opmerking verbalisant: ik zag dat [slachtoffer 4] met haar hand heen en weer bewoog. Zij hem bij zijn ballen moest knijpen en schoppen. Zij pakte zijn piemel. [15] Hij de eerste keer zei dat zij het zo moest doen. Hij dan zei dat zij moest knijpen en schoppen. Zij hem ook moest slaan bij zijn ballen. Zij toen wist wat zij moest doen. Het is vaker gebeurd dat zij aan de piemel van [verdachte] zat. Er spul uit zijn piemel kwam. [16] [verdachte] had toen zijn eigen hand om zijn piemel. [17]
Namens [slachtoffer 4] is aangifte gedaan. De BSO is gevestigd te [vestigingsplaats] . [18]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het met dit kind twee keer is gebeurd.
De handelingen waarover zij in het studioverhoor heeft verklaard, met uitzondering van de vraag om zijn penis in haar mond te nemen, kloppen. [19] Verdachte heeft haar gevraagd of zij hem een tikje wilde geven aan zijn testikel. [slachtoffer 4] deed dit. Toen verdachte zei dat het wel iets harder mocht, gaf [slachtoffer 4] nog een tikje. [20] Verdachte heeft zich afgetrokken. [slachtoffer 4] vroeg toen wat hij aan het doen was. [21] Het heeft plaatsgevonden in februari en mei 2017. [22]
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
Verdachte heeft het onder 5. ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van studioverhoor van
[slachtoffer 5] van 20 augustus 2017, doorgenummerde pagina 385 en verder;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor aangever
[aangever 2] van 18 augustus 2017, doorgenummerde pagina 377 en verder;
- een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verdachte van
6 december 2017, houdende een bekennende verklaring van verdachte, doorgenummerde pagina 481 en verder;
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 17 april 2018.
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
Op 23 augustus 2017 is [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2008 gehoord. [23] Zij heeft het volgende verklaard. Ik kreeg te horen dat mijn groepsleider van de BSO in de gevangenis zat. Ik wist meteen wie en waarom, omdat ik het zelf ook meegemaakt heb. [24] In een kamertje was een rij van vier tafels en hij ging dan in het midden van zo’n tafeltje liggen. Hij ging met zijn hoofd naar achteren op de tafel, rug ook op de tafel, billen ook en de benen eraf. Zijn benen waren naar beneden. Hij zei dan ga maar op mij ploffen. De eerste keer zei hij: ga maar hier op ploffen.
[slachtoffer 6] wijst met haar hand naar haar kruis. Toen wist ik dus waar ik moest ploffen. Ik stond op de tafel en dan ging ik op hem ploffen. Ik had mijn benen wijd. Ik plofte op zijn mannelijke ding. Met mannelijk ding bedoel ik piemel. [verdachte] had toen een spijkerbroek aan. Ik was via een stoel op de tafel geklommen. Ik plofte met mijn onderbenen en mijn billen op hem. [25] Ik ging altijd met hem mee als hij dat vroeg. Je kunt niet weigeren als een groepsleider je wat vraagt. [26] De eerste keer dat ik me nog kan herinneren is denk ik ergens in juni 2016. Laatste keer was ergens aan het einde van juni 2017, ik denk ongeveer 20 juni, voor de vakantie. [27]
Namens [slachtoffer 6] is aangifte gedaan. De BSO is gevestigd te [vestigingsplaats] . [28]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij zich een stoeispel tussen [slachtoffer 6] en hem kan herinneren dat heeft plaatsgevonden in een kamer. Verdachte lag op tafel en [slachtoffer 6] is op hem gevallen. Zij is via een stoel op de tafel gekomen. Ze is een paar keer op verdachte geploft. Daarna is ze via de stoel van verdachte afgegaan. [29]
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
Op 17 oktober 2017 is [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum] 2008 gehoord. [30] Zij heeft het volgende verklaard. Het is op de BSO gebeurd. Er was een meneer die had gevraagd om tegen zijn piemel te trappen. [31] Dat het 1x in de middag gebeurd is en dat hij het 1x buiten had gevraagd. De andere keren had hij het in het lokaal gevraagd. Dit is vier of vijf keer gebeurd. [32] [verdachte] lag op de tafel. Zij waren om de tafel aan het rennen. [verdachte] vroeg om in zijn piemel te trappen. Hij wees naar zijn piemel. Via een stoel kwamen ze op de tafel en liepen ze over [verdachte] heen. Dan sprongen ze weer van de tafel af. Ze trapten, ze stonden of ze liepen erop. Zij had één keer met haar voet op zijn piemel gestampt. Dat het met de voet ging of stompend met de hand. [33]
Namens [slachtoffer 7] is aangifte gedaan. De BSO is gevestigd te [vestigingsplaats] . [34] Het heeft voor en na de zomervakantie van 2016 plaatsgevonden. [35]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer 7] drie keer heeft gevraagd of zij hem in zijn geslachtsdeel wilde trappen. [36]
Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
Het onder 4. ten laste gelegde is door verdachte bekend met uitzondering van de handeling waarbij verdachte [slachtoffer 4] zou hebben gevraagd om zijn geslachtsdeel in haar mond te nemen. De rechtbank zal verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken, nu verdachte deze handeling stellig ontkent en zich in het dossier geen bewijs bevindt dat de verklaring van [slachtoffer 4] op dit onderdeel ondersteunt. Daarbij is van belang dat dit een atypische handeling betreft in het licht van verdachtes fetisj en van de andere bewezenverklaarde gedragingen van verdachte.
Ten aanzien van het onder 6. en 7. ten laste gelegde
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde heeft verdachte ontkent dat [slachtoffer 7] binnen op de tafel over zijn geslachtsdeel zou zijn gelopen en hiertegen aan zou hebben geschopt en geslagen. Wel heeft verdachte haar drie keer gevraagd of zij hem in zijn geslachtsdeel wilde schoppen. Dit vond echter buiten plaats en [slachtoffer 7] heeft aan deze verzoeken nooit gehoor gegeven, aldus verdachte. De rechtbank overweegt dat de handelingen die [slachtoffer 7] beschrijft zeer specifieke handelingen betreffen, waarover zij gedetailleerd heeft verklaard. De handelingen passen bovendien bij de fetisj van verdachte, namelijk het op een hardhandige manier raken van zijn geslachtsdeel. Gelet op haar jonge leeftijd acht de rechtbank het moeilijk voorstelbaar dat [slachtoffer 7] deze specifieke handelingen zou hebben verzonnen in plaats van ze daadwerkelijk te hebben meegemaakt. Dat verdachte haar eerder zou hebben gevraagd hem in zijn geslachtsdeel te schoppen, acht de rechtbank niet voldoende overeenkomstig het ten laste gelegde om daarmee [slachtoffer 7] verklaring te kunnen verklaren. De rechtbank acht de ten laste gelegde handelingen derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Wat betreft het onder 6. ten laste gelegde heeft verdachte verklaard het plofspelletje met [slachtoffer 6] wel te hebben gespeeld, maar heeft hij ontkend dat dit een seksuele lading had. [slachtoffer 6] zou immers niet op zijn geslachtsdeel zijn geploft, maar op zijn buik, zo’n tien centimeter boven zijn geslachtsdeel. De rechtbank overweegt dat de handelingen die [slachtoffer 6] gedetailleerd beschrijft specifieke handelingen betreffen die, op dat ene onderdeel na, niet worden ontkend door verdachte en die bovendien passen bij de fetisj van verdachte, namelijk het op een hardhandige manier raken van het geslachtsdeel. Haar verklaring past tevens bij de verklaring van [slachtoffer 7] , waarin eveneens wordt gesproken over het hardhandig raken van het geslachtsdeel op het moment dat verdachte op zijn rug op tafel ligt. De rechtbank acht het ook in het geval van [slachtoffer 6] moeilijk voorstelbaar dat [slachtoffer 6] de tenlastegelegde handelingen heeft verzonnen in plaats van ze zelf te hebben meegemaakt, zonder dat zij op een andere wijze weet had kunnen hebben van verdachtes seksuele voorkeuren. De rechtbank acht de ten laste gelegde handelingen derhalve wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde
Wat betreft het bestanddeel ‘aan de zorg en/of waakzaamheid toevertrouwd’ overweegt de rechtbank dat het tijdelijk overdragen van de feitelijke zorgplicht over een minderjarige onder dit bestanddeel valt. De feitelijke zorgplicht van een ouder wordt overgedragen op het moment dat deze ouder zijn of haar minderjarige kind(eren) naar de BSO brengt. Uit hoofde van verdachtes functie als pedagogisch medeweker, rustte deze feitelijke zorgplicht vanaf dat moment op hem.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1. tot en met 7. ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2011, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 1] heeft laten vastpakken en aanraken en betasten en die [slachtoffer 1] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en
- die [slachtoffer 1] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en schoppen en
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 1] ;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 augustus 2017 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2012, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 2] heeft laten vastpakken en aanraken en betasten en die [slachtoffer 2] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen zijn, verdachtes, billen heeft laten slaan en schoppen en
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 2] ;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2017 tot en met 1 augustus 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2007, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 3] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten schoppen en
- zijn lichaam (over de kleding heen) door die [slachtoffer 3] heeft laten aanraken en betasten;
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 februari 2017 tot en met 1 juni 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 2010, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 4] heeft laten vastpakken en aanraken en betasten en die [slachtoffer 4] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en
- die [slachtoffer 4] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en schoppen en in zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten knijpen en
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 4] ;
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 december 2016 tot en met 1 februari 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 5] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en schoppen en in zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten knijpen en
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 5] ;
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2016 tot en met 20 juni 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
die [slachtoffer 6] heeft gevraagd/opgedragen om zich, terwijl hij, verdachte, op zijn rug op een tafel lag, met haar billen en haar schaamstreek op zijn, verdachtes, met kleding bedekte geslachtsdeel te laten vallen;
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 6 januari 2017 te De Bilt ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en waakzaamheid toevertrouwde minderjarige
[slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 7] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en schoppen en
- die [slachtoffer 7] heeft gevraagd terwijl hij, verdachte, op zijn rug op een tafel lag, over zijn, verdachtes, geslachtsdeel te lopen en op zijn, verdachtes, geslachtsdeel te gaan staan en op zijn, verdachtes, geslachtsdeel te stampen.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, 2, 3, 4,telkens: ontucht plegen met een aan zijn zorg en waakzaamheid
5, 6 en 7toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd;

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met de voorwaarden zoals deze in de maatregelrapportage van Reclassering Nederland van 6 april 2018 worden genoemd, aangevuld met de voorwaarde van een locatiegebod voor de gemeente De Bilt.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest dient te worden opgelegd. De raadsman acht dit in overeenstemming met de ernst van de feiten, in combinatie bezien met de consequenties die de verdenking en de voorlopige hechtenis voor het leven van verdachte hebben gehad en nog zullen hebben. Het door de deskundigen gegeven behandeladvies en de keuze om dit binnen een tbs-maatregel met voorwaarden te doen zijn gebaseerd op een verkeerde duiding van wat er bij verdachte aan stoornissen aanwezig is en zijn tevens onvoldoende onderbouwd. Oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden wordt aldus niet door de persoon van verdachte gerechtvaardigd. Evenmin rechtvaardigen de ernst en de aard van de feiten een dergelijke maatregel. Een voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een (klinisch) behandel- en begeleidingstraject is naar het standpunt van de raadsman een middel van voldoende gewicht om verdachte de noodzakelijke behandeling te laten krijgen en daarmee het recidiverisico te beperken.
In het geval de rechtbank op basis van de huidige rapporten van oordeel is dat een
tbs-maatregel met voorwaarden zal moeten worden opgelegd, verzoekt de raadsman de zaak te heropenen teneinde een algehele contra-expertise uit te laten voeren. Immers, gelet op de andersluidende conclusies van de door de verdediging ingebrachte deskundigenrapportage, kan de rechtbank geen tbs-maatregel met voorwaarden opleggen zonder nader onderzoek te laten doen op de punten van onenigheid.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Achtereenvolgens zal de rechtbank de ernst van de feiten, het advies van de deskundigen omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte en de afdoening van de zaak en de overige gegevens omtrent de persoon van verdachte bespreken. Tot slot overweegt de rechtbank wat zij, gelet op het voorgaande, passend en geboden vindt in het kader van de oplegging van de straf en maatregel. Bij het bepalen hiervan heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Wat betreft de ernst van de feiten overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft zich gedurende een periode van 20 maanden als pedagogisch medewerker op een BSO meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met verschillende, zeer jonge meisjes. Als verklaring voor zijn handelen geeft verdachte zijn fetisj, die bekend staat als ‘ball busting’, en de gelegenheid die zich op de BSO voordeed om zijn fetisj met de kinderen aldaar te praktiseren. Verdachte heeft aangegeven dat het voor hem minder beschamend was om de fetisj met kinderen te delen en uit te voeren dan om dit met volwassenen te doen. Naar eigen zeggen niet omdat hij lustgevoelens voor deze kinderen had, maar vooral omdat zij minder vragen stelden. Voor de verschillende minderjarige slachtoffers heeft deze keuze van verdachte tot gevolg gehad dat zij het moesten ondergaan om verdachte in zijn geslachtsdeel te trappen, bij hem aftrekbewegingen te maken of anderszins zijn geslachtsdeel te stimuleren. Sommigen van hen hebben bovendien gezien hoe verdachte zichzelf, na het uitvoeren van bovengenoemde handelingen door het kind, bevredigde totdat hij klaarkwam.
Door aldus te handelen heeft verdachte de lichamelijke en geestelijke integriteit van deze kinderen ernstig geschonden en heeft hij hun normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Dat verdachte er, steeds weer, voor heeft gekozen zijn eigen seksuele behoeften te laten prevaleren boven de belangen van de kinderen rekent de rechtbank hem zeer aan. Hoewel thans nog niet vaststaat wat de gevolgen van verdachtes handelen voor de slachtoffers zijn, is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke delicten daarvan ernstige psychische gevolgen kunnen ondervinden. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat verdachte de bewezenverklaarde handelingen heeft verricht in de hoedanigheid van pedagogisch medewerker in de kinderopvang. Verdachte had als volwassen persoon al een natuurlijk overwicht op de kinderen, maar hij had dit te meer als leider van de groep waarvan zij op dat moment deel uitmaakten, zoals ook blijkt uit de studioverhoren van de kinderen waarin zij onder andere zeggen de handelingen te hebben verricht ‘omdat hij de meester was’. Het is zeer kwalijk dat verdachte dit overwicht heeft misbruikt en daarbij tevens het vertrouwen van de ouders in hem, bij wie zij hun kinderen iedere keer weer achterlieten in de veronderstelling dat er goed voor hen werd gezorgd, heeft beschaamd. Zonder meer heeft het handelen van verdachte gevolgen gehad voor de betrokkenen in directe kring. Daarnaast straalt het misbruiken van zijn positie af op de positie van mannelijke medewerkers op een kinderopvang in algemene zin. Mede door toedoen van verdachte is het vertrouwen van de samenleving in de kinderopvang (verder) geschaad.
Wat betreft de persoon van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank heeft kennisgenomen van een rapportage pro Justitia van 22 januari 2018, opgemaakt door
B. van Giessen, klinisch psycholoog. Hierin wordt over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte het volgende overwogen. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een seksueel masochismestoornis, alsmede van kenmerken van de autismespectrumstoornis. Deze stoornis en kenmerken waren aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde en zij beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. De diagnose pedofiele stoornis wordt uitgesteld omdat deze stoornis thans niet kan worden bevestigd of uitgesloten. Verdachte ontkent pedofiele gevoelens te hebben, maar hij heeft wel pedofiele gedragingen vertoond. Vanuit de seksueel masochismestoornis en de trekken van de autismespectrumstoornis was sprake van een verminderde controle over verdachtes (seksuele) impulsen, veroorzaakt door onder meer relatieproblemen en psychosociale stressoren (zoals druk van zijn werk). Verdachtes copingsvaardigheden zijn beperkt, waardoor verdachte niet in staat was om druk en stress adequaat te kanaliseren. Vanuit de kenmerken van de autismespectrumstoornis had verdachte een verminderd vermogen om zich in anderen te verplaatsen (verminderd vermogen tot empathie) en had hij weinig oog voor hetgeen hij de kinderen aandeed. Ten aanzien van het ten laste gelegde heeft verdachte cognitieve vervormingen, zoals minimaliseren, bagatelliseren en externaliseren. De beperkingen in zijn mentale flexibiliteit (rigiditeit) hebben er mogelijk toe geleid dat hij de eenmaal gekozen strategie om zijn (on)lusten uit te leven is blijven herhalen, ook al wist hij dat het niet goed was wat hij deed. Verdachte heeft zicht gehad op het wederrechtelijke van zijn handelen, echter door de seksueel masochismestoornis in combinatie met de trekken van de autismespectrumstoornis is hij verminderd in staat geweest om zijn wil in vrijheid te bepalen. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een rapportage pro Justitia van
23 januari 2018, opgemaakt door M. Boas, psychiater. Hierin wordt over de toerekeningsvatbaarheid van verdachte het volgende overwogen. Bij verdachte is sprake van een seksueel masochismestoornis, een onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling en autistische trekken. Deze waren aanwezig ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen. Het is niet helder of sprake is van een bijkomende pedofiele stoornis. Dit dient nog te worden aangetoond dan wel uitgesloten. Verdachte had spanningen in zijn relatie die hij (onbewust) loochende. Deze spanningen werden geseksualiseerd en, als gevolg van gebrek aan remming door aanwezige cognitieve vervormingen en de toename van zijn drift, uitgeleefd. Verdachte werd hierbij bovendien niet geremd door een verminderd vermogen gevoelens van anderen in te schatten. Geadviseerd wordt hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Door de psycholoog en psychiater is geadviseerd verdachte een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen. Hiertoe overwegen zij dat sprake is van een matig tot hoog recidiverisico op de langere termijn als verdachte niet adequaat zal worden behandeld. In de risicoanalyse dient te worden meegenomen dat de lustbelevingen in het kader van de seksueel masochismestoornis de neiging hebben hardnekkig te zijn en dat bij verdachte sprake is van rigiditeit, beperkte zelfreflectie, beperkingen in het vermogen tot empathie en een sterke neiging om rationele controle over zijn gevoelens uit te oefenen. Hoewel verdachte thans in detentie therapieën volgt en hij dat zelf als grote stappen vooruit ervaart, overwegen de deskundigen dat verdachte pas de eerste stappen in de behandeling heeft gezet en dat hij een veel intensievere en langdurigere behandeling behoeft dan hem thans wordt geboden. Het is aangewezen dat verdachte in een klinische kortdurende behandeling voor zedendelinquenten wordt opgenomen om daar gedurende minimaal een jaar te worden behandeld. Daarna dient verdachte een resocialisatietraject te doorlopen. Gelet op eerdergenoemde factoren in de risicoanalyse bestaat de kans dat verdachte de behandeling niet af zal maken, bijvoorbeeld omdat hij zich niet binnen de populatie voelt passen. Als deze behandeling in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, zal het afbreken daarvan tot gevolg hebben dat verdachte genoemde gevangenisstaf zal uitzitten en geen verdere behandeling krijgt. In het geval een tbs-maatregel met voorwaarden wordt opgelegd en verdachte besluit de behandeling in het kader van die maatregel af te breken, zal de behandeling alsnog kunnen worden voorgezet door genoemde maatregel om te zetten in een reguliere tbs-maatregel met dwangverpleging. Tevens kan bij een tbs-maatregel met voorwaarden, anders dan bij een voorwaardelijke gevangenisstraf, de re-integratie intensiever worden begeleid en kan zorgvuldiger gemonitord worden wat wenselijk lijkt.
Uit onvrede met en onbegrip over de resultaten van de rapportages van de psycholoog en de psychiater heeft de verdediging het The Maastricht Forensic Institute (hierna: TMFI) ingeschakeld teneinde een (gedeeltelijke) contra-expertise uit te voeren. In de rapportage van 16 april 2018, opgemaakt door C. de Ruiter, klinisch psycholoog en M. Peters,
GZ-psycholoog worden de volgende kanttekeningen bij de hierboven genoemde rapportages pro Justitia geplaatst. De diagnoses pedofilie en autismespectrumstoornis (dan wel trekken daarvan) zijn onvoldoende en niet adequaat genoeg onderzocht. Tevens zijn de aanwezige beschermende factoren onvoldoende meegewogen in de risicotaxatie. Aldus is de transparantie en de inschatting van het recidiverisico onvoldoende, alsmede de onderbouwing van het behandeladvies en de keuze voor een tbs-maatregel met voorwaarden.
Ter terechtzitting van 17 april 2018 zijn de deskundigen B. van Giessen en M. Boas ondervraagd, mede naar aanleiding van de rapportage van het TMFI. Ter terechtzitting hebben zij aangevoerd dat de uitgestelde diagnose pedofilie niet heeft bijgedragen aan hun advies tot oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden. Evenmin heeft de diagnose autismespectrumstoornis dat gedaan. Deze diagnosen zijn namelijk beide niet gesteld. Van de autismespectrumstoornis zijn slechts kenmerken geconstateerd. Deze maken wel dat behandeling van verdachte langduriger zal moeten plaatsvinden. En tegelijkertijd maakt de combinatie van de geconstateerde problematiek dat het risico bestaat dat verdachte, eerder dan de professionele behandelaars, van mening zal zijn dat hij voldoende is behandeld en deze behandeling zal willen staken. Wat betreft het onvoldoende meewegen van de beschermende factoren, zoals het steunende netwerk, in de risicotaxatie hebben de deskundigen benoemd dat dit netwerk vooral steunend voor verdachte is doordat zij naast hem staan. Zij hebben daarentegen een weinig tot geen kritische houding ten opzichte van verdachte als hij bijvoorbeeld besluit dat hij genoeg is behandeld. Aldus plaatsen de deskundigen er vraagtekens bij of dit netwerk verdachte ertoe zal kunnen brengen de noodzakelijke behandeling voort te zetten als hij dit zelf niet meer wil.
Gelet op deze ter terechtzitting gegeven toelichting van de deskundigen geven de in de genoemde rapportage van 16 april 2018 geplaatste kanttekeningen de rechtbank geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid en volledigheid van de bevindingen die zijn neergelegd in de rapportages pro Justitia.
Door Reclassering Nederland is op 6 april 2018 een advies voorbereiding tbs-maatregel met voorwaarden gegeven. Door de reclassering wordt het haalbaar beschouwd om door middel van genoemde maatregel en daaraan te stellen voorwaarden bij verdachte op termijn gedragsbeïnvloeding te bewerkstelligen en daarmee het recidiverisico te verlagen. Verdachte heeft ter terechtzitting van 17 april 2018 kenbaar gemaakt bereid te zijn volledige medewerking te verlenen aan deze voorwaarden en heeft aangegeven grote waarde te hechten aan een passende behandeling om recidive te voorkomen.
De rechtbank heeft tot slot wat betreft de persoon van verdachte kennisgenomen van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 19 december 2017 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
Wat betreft de oplegging van de straf en/of maatregel wordt het volgende overwogen. Uit het voorgaande blijkt dat een behandeltraject in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf onvoldoende waarborg biedt in het geval van verdachte. De rechtbank vindt daar aanknopingspunten voor in de rapportages pro Justitia van de deskundigen en in hetgeen zij ter terechtzitting naar voren hebben gebracht. Weliswaar heeft verdachte grotendeels openheid van zaken gegeven, maar hij blijft tevens een afstandelijke en beschouwende houding aannemen en hij lijkt de ernst van de tenlastegelegde feiten te blijven onderschatten dan wel slechts een pril besef hiervan te hebben. Verdachte zet thans stappen in het behandeltraject dat hij op dit moment volgt, maar zijn beleving over de voortgang hiervan strookt niet met de bevindingen van de deskundigen die menen dat verdachte slechts aan het begin van zijn behandeling staat. Mede gelet op hetgeen de deskundigen hebben aangevoerd over het risico dat verdachte zijn behandeling voortijdig zal staken en het weinig kritische, steunende netwerk is een beoordeling over de houdbaarheid van de behandelmotivatie van verdachte moeilijk te maken, terwijl een gedwongen behandelkader juist geboden is in verdachtes geval. Indien een behandeltraject in het kader van bijzondere voorwaarden wordt gegoten, vormt de stok achter de deur een gevangenisstraf die in tijdsduur is beperkt. Het ondergaan van een gevangenisstraf bij onttrekking aan de bijzondere voorwaarden is onwenselijk, omdat een effectieve behandeling dan zal ontbreken, hetgeen risico’s voor de veiligheid van de maatschappij oplevert.
De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde misdrijven betreft als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1 van het Wetboek van Strafrecht waarvoor terbeschikkingstelling mogelijk is en oordeelt dat, gelet op het voorgaande, de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank zal verdachte aldus een tbs-maatregel opleggen en zal ter bescherming van de veiligheid van anderen/algemene veiligheid van personen voorwaarden stellen die het gedrag van verdachte betreffen. De inhoud van deze voorwaarden worden in het dictum weergegeven.
De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven die gericht zijn tegen dan wel gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat een termijn van een eventuele tbs-maatregel met dwangverpleging niet is beperkt tot vier jaren. De rechtbank verklaart genoemde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar, gelet op het feit dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte, als behandeling uitblijft, in herhaling zal vallen en wederom een misdrijf, zoals hiervoor omschreven, zal plegen.
Gelet op hetgeen bewezen is verklaard is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met (enkel) oplegging van bovengenoemde maatregel of een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt. De aard en ernst en de hoeveelheid strafbare feiten maken dat de rechtbank het niet passend vindt te volstaan met een gevangenisstraf conform de duur van het reeds ondergane voorarrest, zoals door de raadsman is voorgesteld. In de weging tussen het belang van afstraffing van verdachte en de noodzaak zo snel als mogelijk met behandeling aan te vangen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden passend en geboden, hetgeen zij aan verdachte zal opleggen.
Wat betreft het door de raadsman gedane verzoek tot een contra-expertise indien de rechtbank beslist een tbs-maatregel met voorwaarden op te leggen, overweegt de rechtbank dat dit verzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van het noodzaakscriterium. Uit het voorgaande blijkt dat de rechtbank zich voldoende voorgelicht acht om tot een beslissing omtrent de strafoplegging te komen zodat er geen noodzaak is om een dergelijke
contra-expertise te laten uitvoeren. De rechtbank wijst dit verzoek dan ook af.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38, 38a, 57, 60a en 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BENADEELDE PARTIJ

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 1] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 2] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 2. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 3] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.286,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 711,60 aan materiële schade en € 575,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 3. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 4] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 5] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 2.177,70, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 1.427,70 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 5. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 6] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.084,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 2.334,60 aan materiële schade en € 750,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 6. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 7] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 635,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 385,- aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 7. ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde
Namens [slachtoffer 8] heeft haar wettelijk vertegenwoordiger zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 961,60, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 711,60 aan materiële schade en € 250,- aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 8. ten laste gelegde feit.
De benadeelde partijen hebben voorts gevorderd verdachte een contactverbod op te leggen met de kinderen die in de tenlastelegging zijn genoemd en de gezinnen waartoe zij behoren en om verdachte een locatieverbod voor de gemeente De Bilt op te leggen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen in het onder 1. tot en met 7. ten laste gelegde toewijsbaar zijn, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij in het onder 8. ten laste gelegde dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, gelet op de gevorderde vrijspraak.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman refereert zich aan het oordeel van de rechtbank wat betreft de gevorderde immateriële schade in het onder 1. tot en met 5. ten laste gelegde. Ten aanzien van de materiële schade in het onder 3. en 5. ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de inkomstenderving van de wettelijk vertegenwoordigers van de slachtoffers niet kan worden toegewezen nu de wettelijk vertegenwoordigers zelf geen slachtoffer zijn en aldus de uitgangspunten van de Wet Terwee, bij toewijzing, te veel zullen worden opgerekt. De benadeelde partijen in het onder 6. tot en met 8. ten laste gelegde dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard gelet op de door de raadsman bepleite vrijspraak.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Algemene overweging ten aanzien van materiële schadeposten in het onder 3., 5., 6. en 7. ten laste gelegde
Naar het oordeel van de rechtbank kunnen de materiële schadeposten ter zake van reiskosten en inkomstenderving van de ouders worden toegewezen. Hoewel dit geen schade van de minderjarigen zelf betreft, maar van hun ouders, komen deze kosten naar het oordeel van de rechtbank voor toewijzing in aanmerking aangezien de ouders deze kosten niet ten behoeve van zichzelf maar in hun kwaliteit als ouder hebben gemaakt, teneinde de belangen van hun minderjarige kind naar behoren te kunnen behartigen. Ouders zijn hiertoe verplicht ingevolge artikel 1:247 van het Burgerlijk Wetboek. Het gaat hier derhalve niet om kosten die de ouders pro se, maar om kosten die zij qualitate qua, in hun hoedanigheid van ouder van de minderjarige en ten behoeve van de minderjarige hebben gemaakt.
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 750,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 2. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 750,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf
8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 3. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 1.286,60 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 711,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 575,- vanaf 1 augustus 2017, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 1.286,60, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 711,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 575,- vanaf 1 augustus 2017, tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 22 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 4. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 750,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 15 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 5. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 2.047,86 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 1.297,86 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 1 februari 2017, tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering, ziende op de reis- en parkeerkosten die in het geval van een hoger beroep zullen worden gemaakt, nu niet is gebleken dat de gestelde schade reeds door verdachte is veroorzaakt. De benadeelde partij kan dat deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.047,86 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 1.297,86 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 1 februari 2017, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 30 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 6. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 3.084,60 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 2.334,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 20 juni 2017, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.084,60 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 2.334,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 20 juni 2017, tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 40 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde.
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 7. bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 635,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 385,- vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 250,- vanaf 6 januari 2017, tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 635,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 385,- vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 250,- vanaf 6 januari 2017, tot de dag van volledige betaling.
Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 12 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] , in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde
De rechtbank zal de benadeelde partij, de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 8] ,
niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu verdachte van het onder 8. ten laste gelegde zal worden vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar vordering, zal de benadeelde partij in de kosten van verdachte worden veroordeeld voor zover deze betrekking hebben op het verweer tegen de vordering. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde
De rechtbank wijst af de vorderingen tot het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers en de gezinnen van de slachtoffers en tot het opleggen van een locatiegebod voor de gemeente De Bilt nu deze verboden verdachte reeds in het kader van de strafoplegging zijn opgelegd.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 8. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6. is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 20 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden stelt daarbij de volgende
voorwaardenbetreffende het gedrag van de ter beschikking gestelde:
  • verdachte pleegt geen strafbare feiten;
  • verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verlenen aan het nemen van één of meerdere vingerafdrukken en/of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden;
  • verdachte zal zijn medewerking verlenen aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijke opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden;
  • verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die door of namens de reclassering aan hem gegeven worden. Verdachte zorgt ervoor dat hij te allen tijde bereikbaar is voor de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders;
  • verdachte werkt mee aan het convenant tussen reclassering en politie, dat onder meer inhoudt dat hij door de wijkagent bezocht kan worden in zijn huis of omgeving;
  • verdachte zal zich niet buiten de Europese landsgrenzen van Nederland begeven;
  • verdachte zal niet van adres wijzigen c.q. verhuizen zonder overleg met en toestemming van de reclassering. Overnachtingen op een ander adres dan zijn vaste verblijfplaats worden vooraf met de reclassering besproken;
  • verdachte verschaft de reclassering zicht op de voortgang van zijn behandeling en begeleiding en verleent de reclassering toestemming om relevante referenten te raadplegen en contact te onderhouden met personen en instanties die deel uitmaken van zijn netwerk;
  • verdachte heeft op geen enkele wijze contact met de slachtoffers en hun gezinnen in onderhavige zaak, tenzij anders besloten, nader te bepalen door de reclassering en/of andere instanties. Hij houdt zich aan de aanwijzingen die door deze instanties aan hem worden gegeven;
  • verdachte zal zich niet bevinden in de gemeente De Bilt, tenzij anders besloten, nader te bepalen door de reclassering en/of andere instanties. Hij houdt zich aan de aanwijzingen die door deze instanties aan hem worden gegeven;
  • verdachte zal geen contact (laten) leggen met minderjarigen. Hij houdt zich aan de aanwijzingen die door de reclassering, zijn behandelaren en zijn begeleiders aan hem worden gegeven;
  • verdachte werkt mee aan een klinische behandeling in een door NIFP-IFZ nog nader te bepalen instelling, zulks ter beoordeling van NIFP-IFZ, en zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar worden gegeven;
  • verdachte werkt na zijn klinische behandelopname mee aan een Ambulant Forensisch Psychiatrisch Toezicht (FPT) bij een nader te indiceren klinische behandelsetting, ook als dit betekent een time-out opname van maximaal veertien weken per kalenderjaar;
  • verdachte werkt mee aan behandel- en begeleidingstrajecten betreffende resocialisatie en nazorg, overeenkomstig de te geven aanwijzingen door de reclassering. Ook als dit inhoudt een forensisch ambulante (deeltijd) behandeling bij een nader te bepalen forensische polikliniek;
  • verdachte laat zich na zijn klinische behandeling opnemen in een RIBW indien dit door de behandelaars en/of reclassering nodig wordt geacht en/of ambulant begeleiden in een door de reclassering goedgekeurde en geschikt bevonden woonplek;
  • verdachte zet zich in voor het realiseren en behouden van een passende en door de reclassering goedgekeurde dagbesteding;
  • verdachte geeft inzage in zijn financiën en werkt, indien nodig, mee aan een passend financieel begeleidingstraject;
  • verdachte geeft openheid over het aangaan en onderhouden van (partner)relaties. Hij werkt mee aan de opbouw van een steunend sociaal netwerk en verleent toestemming tot contactopname met een nieuwe relatie;
  • verdachte onthoudt zich op welke wijze dan ook van gedragingen die zijn gericht op een digitale omgeving waarin kinderpornografisch materiaal kan worden verkregen terwijl het daarop uitgeoefende toezicht mede kan bestaan uit controles van digitale gegevensdragers. Verdachte is tijdens de gesprekken met de reclassering open over hoe hij denkt dit gedrag te voorkomen;
  • Verdachte houdt zich aan de afspraken omtrent middelengebruik die hij met zijn behandelaar en/of de reclassering maakt en laat zich hier indien nodig op controleren via urine- en blaascontroles.
  • geeft opdracht aan Reclassering Nederland verdachte bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
  • beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is;
Benadeelde partij
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 750,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 1] aan de Staat € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 750,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 2] aan de Staat € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
8 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met
15 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 1.286,60;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 711,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 575,- vanaf 1 augustus 2017, tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 3] aan de Staat € 1.286,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 711,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 575,- vanaf 1 augustus 2017, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 22 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 750,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 4] aan de Staat € 750,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 2.047,86;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 1.297,86 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf
1 februari 2017, tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 5] aan de Staat € 2.047,86 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 1.297,86 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 1 februari 2017, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 30 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] toe tot een bedrag van € 3.084,60;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 6] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 2.334,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 20 juni 2017, tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 6] aan de Staat € 3.084,60 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 2.334,60 vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 750,- vanaf 20 juni 2017, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 40 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
  • wijst de vordering van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] toe tot een bedrag van € 635,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan de wettelijk vertegenwoordiger van
[slachtoffer 7] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 385,- vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 250,- vanaf 6 januari 2017, tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 7] aan de Staat € 635,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente. Deze wordt berekend over het bedrag van € 385,- vanaf 1 mei 2018 en over het bedrag van € 250,- vanaf 6 januari 2017, tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 12 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde
  • verklaart de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer 8] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Ten aanzien van het onder 1., 2., 3., 4., 5., 6. en 7. ten laste gelegde
- wijst af de vorderingen tot het opleggen van een contactverbod met de slachtoffers en de gezinnen van de slachtoffers en tot het opleggen van een locatiegebod voor de gemeente De Bilt.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en
H.F. Koenis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 mei 2018.
mr. K.J. Veenstra is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 2011, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 1] heeft laten vastpakken en/of aanraken en/of betasten en/of die [slachtoffer 1] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en/of
- die [slachtoffer 1] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of billen heeft laten slaan en/of schoppen en/of
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 1] ;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2017 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum] 2012, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 2] heeft laten vastpakken en/of aanraken en/of betasten en/of die [slachtoffer 2] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel en/of billen heeft laten slaan en/of schoppen en/of
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 2] ;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum] 2007, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 3] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten schoppen en/of
- zijn lichaam (over de kleding heen) door die [slachtoffer 3] heeft laten aanraken en/of betasten;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 4. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 4] , geboren op [geboortedatum] 2010, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- zijn geslachtsdeel door die [slachtoffer 4] heeft laten vastpakken en/of aanraken en/of betasten en/of die [slachtoffer 4] met haar hand aftrekbewegingen heeft laten maken en/of
- die [slachtoffer 4] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en/of schoppen en/of in zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten knijpen en/of
- die [slachtoffer 4] heeft gevraagd zijn, verdachtes, geslachtsdeel in haar mond te nemen en/of
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 4] ;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 5. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 5] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 5] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en/of schoppen en/of in zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten knijpen en/of
- zich heeft afgetrokken in de nabijheid van die [slachtoffer 5] ;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 6. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 tot en met
8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 6] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
die [slachtoffer 6] heeft gevraagd/opgedragen om zich, terwijl hij, verdachte, op zijn rug op een tafel lag, met haar billen en/of haar schaamstreek op zijn, verdachtes, (met kleding bedekte) geslachtsdeel te laten vallen;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 7. ten laste gelegde
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2016 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg en/of opleiding en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige [slachtoffer 7] , geboren op [geboortedatum] 2008, hierin bestaande dat hij, verdachte, zakelijk weergegeven:
- die [slachtoffer 7] tegen zijn, verdachtes, geslachtsdeel heeft laten slaan en/of schoppen en/of
- die [slachtoffer 7] heeft gevraagd/opgedragen, terwijl hij, verdachte, op zijn rug op een tafel lag, over zijn, verdachtes, geslachtsdeel te lopen en/of op zijn, verdachtes, geslachtsdeel te gaan staan en/of op zijn, verdachtes, geslachtsdeel te stampen;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 8. ten laste gelegde
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2016 tot en met 8 augustus 2017 te De Bilt, althans in het arrondissement Midden-Nederland, zich opzettelijk oneerbaar op een niet openbare plaats, te weten op de BSO, gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] , met ontbloot geslachtsdeel heeft bevonden, terwijl [slachtoffer 8] (geboren op [geboortedatum] 2010), daarbij haars ondanks tegenwoordig was.
(art 239 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 november 2017, genummerd MDRBC17131, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 508. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van procedure verhoor, pagina 426.
3.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 427.
4.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 429.
5.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 431.
6.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 430.
7.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 431.
8.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 433.
9.Een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 422.
10.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2018.
11.Een proces-verbaal van procedure verhoor, pagina 368.
12.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 369.
13.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 370.
14.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 369.
15.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 370.
16.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 371.
17.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 372.
18.Een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 362.
19.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2018.
20.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 488.
21.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2018.
22.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 488.
23.Een proces-verbaal van procedure verhoor, pagina 409.
24.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 410.
25.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 411.
26.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 412.
27.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 413.
28.Een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 399.
29.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 492.
30.Een proces-verbaal van procedure verhoor, pagina 455.
31.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 456.
32.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 457.
33.Een proces-verbaal van studioverhoor, pagina 459.
34.Een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 447.
35.Een proces-verbaal van verhoor aangever, pagina 449.
36.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 17 april 2018.