ECLI:NL:RBMNE:2018:1813

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
C/16/457310 / KL ZA 18-97
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opheffing van conservatoir beslag en procesinleiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2018 een vonnis gewezen in kort geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [eiseres] B.V. en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V. [eiseres] vorderde de opheffing van conservatoire beslagen die door [gedaagde] waren gelegd. De procedure begon met een verzoek van [gedaagde] om verlof voor het leggen van conservatoir beslag, dat op 27 februari 2018 werd verleend. [gedaagde] had een vordering op [eiseres] uit hoofde van een onderaannemingsovereenkomst, maar de eis in de hoofdzaak werd pas op 19 maart 2018 ingediend, wat de termijn overschreed die was gesteld bij het verlof voor beslaglegging. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag van rechtswege was vervallen omdat [gedaagde] niet tijdig de eis in de hoofdzaak had ingesteld. Hierdoor had [eiseres] geen belang meer bij haar vordering tot opheffing van het beslag, en werd deze afgewezen. Tevens werd [eiseres] veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/457310 / KL ZA 18-97
Vonnis in kort geding van 19 april 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Kuper te Harderwijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Wierenga
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met daarbij 22 producties
  • de brieven van 3 april 2018 en 4 april 2018 met producties 23 en 24 van de zijde van [eiseres]
  • producties I tot en met XXV van de zijde van [gedaagde]
  • de mondelinge behandeling op 5 april 2018
  • de pleitnota van [eiseres]
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] houdt zich onder andere bezig met het vervaardigen en groothandel in machines, apparaten en toebehoren voor industrie en handel (import en export), de productie van apparatuur met betrekking tot drinkwaterbereiding, proceswater- en proceswaterbereiding en afvalwaterbehandeling.
2.2.
[gedaagde] is een aannemersbedrijf dat zich onder meer bezighoudt met het aannemen en uitvoeren van werken in de grond-, weg- en waterbouw.
2.3.
Partijen hebben een overeenkomst van onderaanneming gesloten, gedateerd
6 september 2016, op basis waarvan [gedaagde] als onderaannemer voor [eiseres] bouwkundige werkzaamheden heeft uitgevoerd.
2.4.
Bij verzoekschrift van 27 februari 2018 heeft [gedaagde] verzocht om verlof te verlenen voor het leggen van conservatoir derdenbeslag ten laste van [eiseres] ter zake van een vordering die [gedaagde] stelt te hebben op [eiseres] uit hoofde van de in 2.3 genoemde overeenkomst ter grootte van € 72.703,37 (te vermeerderen met rente en kosten).
2.5.
Op 27 februari 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het verzochte verlof tot beslaglegging verleend, waarbij de vordering is begroot op € 94.514,38 met bepaling dat de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen na het eerst gelegde beslag dient te worden ingesteld. [gedaagde] heeft daarop op dezelfde dag beslag gelegd onder de Coöperatieve Rabobank U.A., Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de Stichting Waternet.
2.6.
Op 13 maart 2018 heeft [gedaagde] op grond van artikel 113 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv nieuw) een oproepingsbericht met daarin de inhoud van de procesinleiding bij exploot aan [eiseres] laten betekenen.
2.7.
Op 19 maart 2018 heeft [gedaagde] de procesinleiding bij deze rechtbank ingediend, waarop de griffie een ontvangstbevestiging aan [gedaagde] heeft toegestuurd.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. de ten laste van [eiseres] gelegde beslagen onder Coöperatieve Rabobank U.A., Waterschap Amstel, Gooi en Vecht alsmede Stichting Waternet zal opheffen;
II. [gedaagde] zal veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure met bepaling dat zij de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn, indien zij niet binnen veertien dagen na dagtekening van het in deze te wijzen vonnis zal hebben betaald.
3.2.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft [eiseres] , samengevat, het volgende gesteld. [eiseres] stelt zich primair op het standpunt dat het conservatoire beslag moet worden opgeheven, omdat het beslagrekest niet voldoet aan de eisen van artikel 21 Rv. Subsidiair stelt zij dat de vordering ter verzekering waarvan het beslag is gelegd ondeugdelijk is, zodat het conservatoire beslag om deze reden moet worden opgeheven.
3.3.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [eiseres] met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.

4.De beoordeling

4.1.
Op de mondelinge behandeling heeft [eiseres] gesteld dat de gelegde conservatoire derdenbeslagen van rechtswege zijn vervallen, omdat [gedaagde] niet tijdig een eis in de hoofdzaak heeft gesteld. De voorzieningenrechter volgt [eiseres] in haar standpunt en neemt daarbij het volgende in aanmerking.
4.2.
Ingevolge artikel 700 lid 3 Rv (nieuw) vervalt het beslag van rechtswege als de termijn voor het instellen van de eis in de hoofzaak ongebruikt verstrijkt. Omdat de onderhavige eis in de hoofdzaak een civiele handelsvordering betreft die is ingediend na
1 september 2017, is op deze procedure het nieuwe KEI-procesrecht van toepassing. Krachtens artikel 125 Rv (nieuw) in samenhang met artikel 30a lid 1 Rv (nieuw) is een (vorderings)procedure (en daarmee de eis in de hoofdzaak) aanhangig met ingang van de dag waarop de procesinleiding is ingediend. Daarbij geldt dat de procesinleiding langs elektronische weg bij de rechter moet worden ingediend en dat de griffie na indiening ervan een ontvangstbevestiging aan de indiener verstuurt (artikel 30c lid 1 en 30d lid 1 Rv nieuw). Dit geldt ook als het oproepingsbericht eerst bij exploot wordt betekend op basis van artikel 113 Rv (nieuw).
4.3.
Uit het beslagrekest van 27 februari 2018 blijkt dat het verlof voor het conservatoire beslag aan [gedaagde] is verleend onder de voorwaarde dat zij de eis in de hoofdzaak binnen veertien dagen instelt. Blijkens de ontvangstbevestiging van de rechtbank na indiening van de procesinleiding, heeft [gedaagde] de (procesinleiding en daarmee de) eis in de hoofdzaak op 19 maart 2018 ingesteld. [gedaagde] heeft hiermee, zoals [eiseres] terecht heeft aangevoerd, de bepaalde termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak overschreden. [gedaagde] heeft op haar beurt tijdens de mondelinge behandeling gesteld dat de termijnoverschrijding mogelijk het gevolg is van een technisch probleem, maar zij heeft deze stelling niet met enige bewijsstuk gestaafd, zodat de rechter hieraan voorbij gaat. Gelet op het voorgaande zijn de door [gedaagde] gelegde derdenbeslagen van rechtswege komen te vervallen. Dat brengt met zich dat het belang van [eiseres] bij de onderhavige vordering tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen ontbreekt, zodat de vordering tot opheffing ervan reeds om die reden zal worden afgewezen. In het licht hiervan behoeven de overige door [eiseres] aangevoerde gronden voor de opheffing van de gelegde beslagen geen bespreking meer.
4.4.
Nu [eiseres] geen belang heeft bij het door haar gevorderde is de onderhavige procedure onnodig gevoerd en zal [eiseres] worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
-griffierecht € 262,00
-salaris advocaat
€ 904,00 (2 punten x tarief € 452,00)
Totaal € 1.166,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
5.2.
veroordeelt de [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op
€ 1.166,00;
Dit vonnis is gewezen door mr. D.M. Staal en in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.