ECLI:NL:RBMNE:2018:1765

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 april 2018
Publicatiedatum
26 april 2018
Zaaknummer
16.653214-17; 18.048791-17 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor poging tot zware mishandeling in detentie

Op 26 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een 29-jarige man uit Zutphen veroordeeld tot een gevangenisstraf van 203 dagen voor poging tot zware mishandeling. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 6 oktober 2017 in de Penitentiaire Inrichting in Lelystad, waar de verdachte een medegevangene met een ijzeren staaf op het hoofd sloeg. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van poging tot doodslag, maar van poging tot zware mishandeling, omdat het letsel van het slachtoffer relatief beperkt was gebleven. De verdachte, die licht verstandelijk beperkt is, had eerder ook al veroordelingen voor mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.653214-17; 18.048791-17 (vordering tenuitvoerlegging) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1988] te Curaçao (Nederlandse Antillen)
gedetineerd in Huis van Bewaring Ooyerhoekseweg in Zutphen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 16 januari 2018, 10 april 2018 en 13 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. R.J.J.S. Visser en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. A. Taner, advocaat te Lelystad, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 6 oktober 2017 in Lelystad heeft geprobeerd om [slachtoffer] van het leven te beroven;
subsidiair: op 6 oktober 2017 in Lelystad [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld;
meer subsidiair: op 6 oktober 2017 heeft geprobeerd om [slachtoffer] zwaar te mishandelen;
meest subsidiair: op 6 oktober 2017 in Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de aan verdachte meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie heeft zijn standpunt verwoord in een ter zitting overgelegd requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de aan verdachte primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten en daartoe aangevoerd dat de verklaring van aangever [slachtoffer] onbetrouwbaar is en niet kan worden gebruikt voor het bewijs. Ook als de rechtbank die verklaring betrouwbaar acht is er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden om vast te kunnen stellen dat verdachte aangever meer dan twee keer met kracht op meerdere delen van het hoofd en het lichaam heeft geslagen. Vastgesteld kan worden dat verdachte met een holle staaf twee keer op het hoofd van aangever heeft geslagen. Daarmee heeft hij niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij aangever zou doden of zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen.
De raadsman heeft zich wat betreft een bewezenverklaring van de meest subsidiair ten laste gelegde mishandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[slachtoffer] zat op 6 oktober 2017 gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting in Lelystad. [1] Hij zat samen met een aantal anderen, onder wie verdachte [verdachte] , op een cel. [verdachte] kwam volgens [slachtoffer] met een stang in zijn hand op hem aflopen en begon hem gelijk te slaan. [verdachte] sloeg hem twee of drie keer op zijn hoofd. [slachtoffer] voelde een hevige pijn en er kwam veel bloed uit zijn hoofd. [2]
Verdachte heeft verklaard dat hij met een metalen staaf twee keer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. [3]
De staaf waarmee verdachte heeft geslagen betrof een ijzeren staaf van één centimeter dik met uitstulpsels. [4] [slachtoffer] had na het incident twee snijwonden op zijn hoofd. [5]
Bewijsoverweging
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsman – van oordeel dat wat kan worden vastgesteld over de feitelijke gedragingen van verdachte geen poging doodslag op noch een zware mishandeling van [slachtoffer] oplevert, zoals primair en subsidiair is ten laste gelegd, zodat de rechtbank verdachte daarvan zal vrijspreken. De door verdachte erkende gedragingen, bezien in samenhang met de overige bewijsmiddelen, zijn toereikend voor het bewijs van de meer subsidiair tenlastegelegde poging zware mishandeling.
Verdachte heeft ter terechtzitting gesteld dat hij uit angst en woede [slachtoffer] met de ijzeren staaf op het hoofd heeft geslagen. De rechtbank stelt naar aanleiding daarvan vast dat deze gevoelens drijfveren voor verdachte waren om op het hoofd van [slachtoffer] te slaan. Deze drijfveren impliceren – anders dan verdachte heeft betoogd – niet dat aan hem het opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel niet kan worden verweten.
De rechtbank stelt voorop, dat het herhaald krachtig slaan met een zware ijzeren staaf (met daaraan ijzeren uitstulpsels) op het hoofd van [slachtoffer] reeds naar de uiterlijke verschijningsvorm daarvan dient te worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard.
De verklaring van de verdachte strekt ertoe dat hij bij dergelijk slaan in het algemeen de risico’s voor het leven en de gezondheid van [slachtoffer] heeft onderkend, maar dat hij de aan zijn slaan gegeven kracht zodanig daarop heeft afgestemd, dat de kans op zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] niet als aanmerkelijk kan worden gewaardeerd. Wat daarvan ook zij, dit beweerdelijk afstemmen van kracht levert naar het oordeel van de rechtbank geen contra-indicatie op voor zijn aanvaarden van de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk (hoofd)letsel als gevolg van zijn slaan alsmede verdachtes bewustzijn daaromtrent.
Aldus heeft de verdachte met zijn slaan op een kwetsbaar lichaamsdeel als het hoofd met een gevaarlijk wapen, het risico genomen dat [slachtoffer] als gevolg van zijn slaan zwaar lichamelijk letsel zou kunnen bekomen, zodat het meer subsidiair ten laste gelegde opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bewezen zal worden verklaard.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Meer subsidiair
op 06 oktober 2017 te Lelystad, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen met een ijzeren/metalen staaf met ijzeren/metalen uitstulpsels, (met kracht) op het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Ten aanzien van meer subsidiair:
Poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van 203 dagen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, onder verwijzing naar uitspraken van het gerechtshof Amsterdam en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gesteld dat voor een poging zware mishandeling een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf passend zouden zijn. Indien de rechtbank de officier van justitie in de bewezenverklaring volgt, is de gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 203 dagen disproportioneel.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan, en voorts op de persoon van de verdachte.
Aannemelijk is geworden dat de verdachte, in detentie verblijvend in een cel met een aantal medegedetineerden getuige is geweest van oplopende spanning en (verbaal) geweld tussen die medegedetineerden. Op zeker moment is in zijn richting een glas gegooid dat op de muur in stukken uiteen is gebroken. De verdachte is hierop kennelijk in woede ontstoken. Hij heeft een ijzeren staaf tevoorschijn gehaald en is daarmee [slachtoffer] als degene die hij verantwoordelijk hield voor het gooien van dat glas te lijf gegaan, door hem met een ijzeren staaf meermalen op het hoofd te slaan. [slachtoffer] heeft hierdoor letsel bekomen en pijn ondervonden. Dat het door dit agressieve en ongeremde optreden veroorzaakte letsel relatief beperkt is gebleven, te weten tot vleeswonden aan het hoofd van [slachtoffer] is een gelukkige omstandigheid en kan in elk geval niet worden toegeschreven aan inkeer aan de zijde van de verdachte.
De rechtbank heeft kennis genomen van het ten name van de verdachte gestelde uittreksel justitiële documentatie van 23 februari 2018. Daaruit blijkt dat hij eerder door de strafrechter is veroordeeld ter zake van onder meer mishandeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Waar het de persoon van de verdachte betreft heeft de rechtbank voorts acht geslagen op de inhoud van de rapporten van mr. drs. Sterk, psycholoog, van 6 december 2017, en G.M.J. Meurs, reclasseringswerker, van 8 januari 2018.
De genoemde psycholoog merkt de verdachte aan als licht verstandelijk beperkt. De persoonlijkheid van de verdachte brengt mee, dat spanningsvolle situaties innerlijke onrust voor hem meebrengen, die hij moeilijk kan hanteren. Emotionele en impulsieve handelingen zijn daarvan het gevolg, die hij in verband met zijn intellectuele beperkingen lastig kan beteugelen. Bij tegenslag vertoont hij al snel impulsief en soms antisociaal gedrag. De psycholoog concludeert tot het verminderd toerekenen van het feit.
De rechtbank neemt deze conclusie over, maakt die tot de hare en stelt vast dat de door de psycholoog als aan de persoonlijkheid van verdachte verbonden risico’s zich in de onderhavige zaak hebben gerealiseerd.
De reclasseringswerker heeft geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen, met daaraan bijzondere voorwaarden verbonden. De rechtbank neemt dat advies waar het gaat om het stellen van bijzondere voorwaarden over, maar acht het opleggen van een drugs- en alcoholverbod niet haalbaar en daarom niet passend. Voorts zal de rechtbank die voorwaarden niet verbinden aan een voorwaardelijk op te leggen straf, maar zal zij deze stellen in het kader van de eerder aan de verdachte voorwaardelijk opgelegde straf, waarvan thans de vordering tot tenuitvoerlegging ter beslissing voorligt.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf een passende sanctie is. Aan verdachte zal dan ook worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 203 dagen met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft gezeten. De voorlopige hechtenis zal worden opgeheven.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 5.683,20. Dit bedrag bestaat uit € 683,20 materiële schade en € 5.000,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van (446 km x € 0,19 x 2 =) € 169,48 aan reiskosten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 5.000,00 aan materiële en immateriële schade, inclusief wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de psychische schade die de benadeelde partij zou hebben geleden door een gebrek aan onderbouwing niet is komen vast te staan. Daarnaast blijkt niet dat sprake is van blijvende littekens. De uitspraken die ter onderbouwing van de immateriële schade bij de vordering zijn gevoegd zijn niet vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Onder verwijzing naar een arrest van het Hof Amsterdam [6] is de raadsman van mening dat de immateriële schade tot een bedrag van € 500,00 kan worden toegewezen. Voor de materiële schade dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze schade te ingewikkeld is om daarover een beslissing in het strafproces te kunnen nemen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De immateriële schade wordt gelet op de aard van het bewezen verklaarde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd en schadevergoedingen die doorgaans voor soortgelijke feiten plegen te worden toegewezen vastgesteld op een bedrag van € 500,00. De rechtbank is van oordeel dat dit bedrag redelijk en billijk is mede rekening houdend met het feit dat [slachtoffer] deels zelf de confrontatie met zijn celgenoten, onder wie verdachte heeft opgezocht. De rechtbank zal de immateriële schade tot dit bedrag toewijzen en de benadeelde partij voor het meerdere niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De behandeling van de vordering voor zover deze ziet op de materiële schade levert een onevenredige belasting van het strafgeding op nu niet zonder meer kan worden vastgesteld dat en in hoeverre de benadeelde partij inkomstenderving heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal aldus de vordering tot een bedrag van € 500,00 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op een bedrag van € 169,48 aan reiskosten.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

Bij vonnis van de politierechter van 28 juni 2017 is aan verdachte een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk opgelegd met een proeftijd van drie jaar. Thans ligt de vraag voor of deze straf ten uitvoer moet worden gelegd nu verdachte zich wederom schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank ziet in deze zaak aanleiding om daarvan af te wijken.
Zoals onder 8.3 reeds benoemd is de rechtbank gebleken dat hulp en begeleiding in een verplichtend kader van bijzondere voorwaarden noodzakelijk zijn om de kans op herhaling in de toekomst te kunnen verminderen. De straf in de hoofdzaak biedt geen ruimte om dit doel na te streven.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf daarom afwijzen en aan die voorwaardelijke straf alsnog de na te noemen bijzondere voorwaarden stellen. Het bepaalde in artikel 14j, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht biedt hiervoor een toereikende grondslag.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder meer subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het meer subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 203 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 500,00 aan immateriële schade;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële en materiële schade niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 oktober 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
- veroordeelt verdachte ook in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op dit moment begroot op € 169,48;
Vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 18.048791-17
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de door de politierechter bij vonnis van 28 juni 2017 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand;
- stelt alsnog als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
* zich binnen drie dagen nadat hij in vrijheid is gesteld zal melden bij Reclassering Nederland in Groningen, adres Leonard Springerlaan 21, telefoonnummer 088-8041100, en zich zal blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Veroordeelde dient zich te houden aan de aanwijzingen van de reclassering, ook als deze zien op zijn middelengebruik en ook als dit inhoudt het meewerken aan urinecontroles;
* actief zal meewerken aan een verwijzing naar en behandeling voor onder andere een vergroting van zijn copingvaardigheden bij de polikliniek van de Ambulante Forensische Psychiatrie Noord (AFPN) in Groningen of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
* actief zal meewerken aan een verblijf bij en begeleiding door Woonfoyers, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Veldhuisen, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en
R.C.J. Hamming, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B.T. Feenstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 26 april 2018.
Mr. Veldhuisen is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 06 oktober 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal, met een ijzeren/metalen staaf (met ijzeren/metalen uitstulpsels), althans een (hard) slagvoorwerp, (met kracht) op het hoofd en/of in/op de nek/hals van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Subsidiair
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden Nederland, aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, te weten (een) (diepe) wond(en) en/of (een) blijvend(e) zichtba(a)r(e) litteken(s) op het hoofd en/of enig ander zwaar lichamelijk letsel, door deze [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een ijzeren/metalen staaf (met ijzeren/metalen uitstulpsels), althans een (hard) slagvoorwerp, op het hoofd te slaan;
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 06 oktober 2017 te Lelystad, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meerdere malen, althans eenmaal met een ijzeren/metalen staaf (met ijzeren/metalen uitstulpsels), althans een (hard) slagvoorwerp, (met kracht) op het hoofd en/of in/op de nek/hals en/of op de schouder(s) en/of tegen/op de hand(en) en/of de arm(en) van die [slachtoffer] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Meest subsidiair
hij op of omstreeks 6 oktober 2017 te Lelystad [slachtoffer] heeft mishandeld door deze [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal, (met kracht) met een ijzeren/metalen staaf (met ijzeren/metalen uitstulpsels), althans een (hard) slagvoorwerp, op het hoofd en/of in/op de nek/hals en/of de schouder(s) en/of tegen/op de hand(en) en/of de arm(en) te slaan, waardoor die [slachtoffer] pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte nr. PL0900-2017304815-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, blz. 24 van het proces-verbaal nr. PL0900-2017304815.
2.Proces-verbaal van aangifte nr. PL0900-2017304815-1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde verbalisant, blz. 25 van het proces-verbaal nr. PL0900-2017304815.
3.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 april 2018.
4.Proces-verbaal van bevindingen nr. PL0900-2017304815-9, blz. 42 + foto blz. 43 van het proces-verbaal nr. PL0900-2017304815.
5.Medische gegevens PI Lelystad, blz. 12 van het voortgangsproces-verbaal nr. 2017304815.
6.Ecli:ghams:2014/5903.