ECLI:NL:RBMNE:2018:1723

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 april 2018
Publicatiedatum
25 april 2018
Zaaknummer
16/265040-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige opname van telefoongesprek door journalist zonder toestemming

Op 25 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 59-jarige journalist uit IJsselstein. De journalist had in 2014 zonder toestemming een telefoongesprek opgenomen tussen een raadslid en een andere journalist. De rechtbank oordeelde dat de journalist een strafbaar feit had gepleegd door het gesprek op te nemen, maar legde geen straf op. De vrouw had het gesprek opgenomen vanuit een persoonlijk belang, omdat er een conflict was met het raadslid. Tijdens het gesprek werd de benoeming van de waarnemend burgemeester van IJsselstein besproken. De rechtbank concludeerde dat de journalist geen wezenlijk maatschappelijk belang had gediend met de opname, maar dat er wel een belang was om de informatie te delen, gezien de schending van de geheimhouding van de benoemingscommissie. De rechtbank vond dat de journalist een inbreuk had gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het raadslid, maar dat er geen straf of maatregel opgelegd hoefde te worden, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank sprak de journalist vrij van het tweede feit, dat betrekking had op het delen van de opname met derden, omdat dit niet wederrechtelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/265040-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1958 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] te [postcode] [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. J.R.F. Esbir Wildeman en van hetgeen verdachte en mr. T. Roest Crollius, advocaat te Woerden, alsmede de advocaat van de benadeelde partij mr. W. Tijsseling naar voren hebben gebracht.
De tenlastelegging is als bijlage A aan dit vonnis gehecht.

2.TENLASTELEGGING

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:zich op 8 november 2014 te IJsselstein schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming met een mobiele telefoon opnemen van een telefoongesprek; en
Feit 2:zich in de periode van 8 november 2014 tot en met 27 maart 2015 te IJsselstein schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming gebruik maken van dat opgenomen gesprek door de opname aan derden te laten horen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde is de officier van justitie van mening dat verdachte een beroep kan doen op overmacht in de zin van noodtoestand. Gelet hierop dient verdachte te worden vrijgesproken nu als onderdeel van de tenlastelegging niet bewezen kan worden dat verdachte wederrechtelijk heeft gehandeld.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich - overeenkomstig de overgelegde pleitnota - primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten nu uit de feitelijke gang van zaken kan worden afgeleid dat [A] impliciet toestemming heeft gegeven voor het opnemen van het telefoongesprek door verdachte. De raadsman heeft daartoe - kort gezegd - aangevoerd dat [A] zijn telefoon op de speakerstand heeft gezet, waarmee hij heel bewust verdachte deelneemster of in ieder geval toebehoorster van het gesprek heeft gemaakt. Het kan niet anders dan dat [A] gezien moet hebben dat verdachte het telefoongesprek aan het opnemen was. Ook na afloop heeft [A] verdachte niet gevraagd om de opname te wissen, zodat van een impliciete toestemming kan worden uitgegaan. Gelet op deze impliciete toestemming kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van het eerste en daarmee ook niet het tweede feit. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden.
De verdediging heeft subsidiair betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van beide feiten nu de wederrechtelijkheid aan haar handelen heeft ontbroken. Het recht van verdachte op vrijheid van meningsuiting als journalist zoals neergelegd in artikel 10 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) weegt in dit geval zwaarder dan het in artikel 8 van het EVRM neergelegde recht van aangever op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer. Aangever heeft als publieke persoon niet integer gehandeld door informatie te delen over de te benoemen waarnemend burgermeester. Ook stond volgens verdachte aangever er om bekend vaker naar de pers te lekken. Deze combinatie maakte dat volgens verdachte sprake was van een ernstige misstand die aan het licht gebracht moest worden. Hiervoor stond voor verdachte geen andere weg open dan het opnemen van het telefoongesprek en dit aan derden te laten horen. Zonder het opgenomen telefoongesprek had verdachte immers niet kunnen aantonen dat het aangever was die heeft gelekt. Daarbij komt nog dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangever zeer beperkt was. Het telefoongesprek betrof een professionele aangelegenheid en aangever had er in dat kader rekening mee moeten houden dat zijn handelen onderwerp van journalistiek zou zijn. Daarnaast heeft verdachte (een deel van) de opname slechts laten horen aan medewerkers van Berenschot en aan twee andere personen die te maken hadden met de gemeentepolitiek.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
4.3.1.1. Feiten en omstandigheden [1]
Verdachte is als journalist werkzaam bij een krant genaamd het [krant 1]. [2]
Aangever [aangever] was gemeenteraadslid van de gemeente [gemeente] . [3]
In de tweede helft van 2014 diende in de gemeente [gemeente] een waarnemend burgemeester te worden benoemd. Aangever maakte deel uit van de benoemingscommissie. [4]
Op 8 november 2014 heeft een telefoongesprek plaatsgevonden tussen aangever en de heer [A] , die als journalist werkzaam is bij het [krant 2]. Verdachte was daarbij op uitnodiging van [A] aanwezig [5] .
[A] heeft de telefoon op luidsprekerstand gezet, zodat verdachte mee kon luisteren met dit gesprek. [6] Aangever was er niet van op de hoogte dat verdachte mee kon luisteren met het telefoongesprek. [7]
Aangever heeft op enig moment de benoeming van waarnemend burgermeester van de gemeente [gemeente] aan de orde gesteld. [8]
Verdachte heeft het telefoongesprek, zonder dat aangever en [A] dit wisten, opgenomen op haar mobiele telefoon.
Verdachte heeft een dag na het telefoongesprek contact opgenomen met de burgermeester van de gemeente [gemeente] en aan hem medegedeeld dat zij, aan de hand van uitlatingen die aangever tijdens het telefoongesprek van 8 november 2014 aan [A] had gedaan, de naam van de te benoemen waarnemend burgermeester had achterhaald.
Verdachte heeft na de raadsvergadering van 18 december 2014 de laatste minuten van het door haar opgenomen telefoongesprek laten horen aan twee medewerkers die waren betrokken bij de gemeentepolitiek in [gemeente] en op 5 februari 2015 de hele opname aan een consultant van organisatieadviesbureau Berenschot . [9]
Aangever heeft op 2 januari 2015 aangifte tegen verdachte gedaan in verband met het zonder zijn medeweten opnemen van het tussen hem en [A] op 8 november 2014 gevoerde telefoongesprek (feit 1) en het laten horen van de opname van dit telefoongesprek aan anderen (feit 2). [10]
4.3.2.
Te bespreken verweren en beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat de gedragingen van verdachte vallen onder het bereik van de onder 1 en 2 ten laste gelegde artikelen 139c lid 1 en 139e aanhef onder 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat verdachte vrijgesproken dient te worden van beide feiten nu impliciet toestemming is verleend door getuige [A] overweegt de rechtbank als volgt. Getuige [A] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij niet wist dat verdachte het gesprek aan het opnemen was. Ook verdachte heeft verklaard dat zij geen toestemming heeft gevraagd aan [A] om het telefoongesprek op te nemen. Gelet op deze verklaringen staat voor de rechtbank vast dat zonder toestemming van getuige [A] is opgenomen. Zelfs indien overigens al toestemming zou zijn gegeven door [A] , is van belang dat niet is gesteld of gebleken dat de andere gespreksdeelnemer - aangever [aangever] - toestemming heeft gegeven voor het opnemen van het gesprek door verdachte. Het verweer van de verdediging zal dan ook worden verworpen.
De rechtbank dient voorts te beoordelen of het handelen van verdachte als wederrechtelijk is aan te merken. Bij de ten laste gelegde feiten is wederrechtelijkheid als bestanddeel van de delictsomschrijving opgenomen en dus zal bij de beoordeling van de bewijsbaarheid van de feiten ook een oordeel geveld moeten worden over de wederrechtelijkheid.
Bij de beoordeling of in deze zaak sprake is van bijzondere omstandigheden die het wederrechtelijk karakter van het handelen van verdachte wegnemen, zijn naar het oordeel van de rechtbank, mede gelet op het bepaalde in artikel 10 van het EVRM, drie factoren van belang. Ten eerste moet worden beoordeeld of verdachte heeft gehandeld in het kader van een wezenlijk maatschappelijk belang. Bij bevestigende beantwoording van deze vraag moet vervolgens worden bezien of het handelen van verdachte proportioneel was (ging verdachte niet verder dan noodzakelijk was om haar doel te bereiken) en of geen andere, minder vergaande, manier was om het door verdachte beoogde doel te bereiken (subsidiariteit).
4.3.2.
Vrijspraak van feit 2
In het rapport van Berenschot is weergegeven wat aangever tijdens het door verdachte opgenomen telefoongesprek over de benoeming van de waarnemend burgemeester aan getuige [A] heeft verteld. Er zijn de rechtbank geen concrete aanknopingspunten gebleken dat dit een onjuiste weergave van het telefoongesprek zou zijn. Uit deze weergave kan worden opgemaakt dat aangever concrete aanwijzingen heeft gegeven die het mogelijk maakten de naam van de waarnemend burgermeester te achterhalen. Hij heeft daarmee de in de benoemingscommissie afgesproken geheimhouding geschonden. Dit betreft een als ernstig te kwalificeren gedraging van aangever. De integriteit en betrouwbaarheid van aangever als raadslid zijn hierdoor immers in het geding. Het is van wezenlijk maatschappelijk belang dat een dergelijk handelen van een publiek figuur, een raadslid van een gemeente, aan de orde wordt gesteld en openbaar wordt gemaakt. Dit maatschappelijk belang weegt zwaarder dan het (persoonlijk) belang van aangever bij het niet delen van de opname van het telefoongesprek en de inhoud daarvan door verdachte met anderen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het belang van aangever in feite vooral erin is gelegen dat wordt voorkomen dat kan worden bewezen dat hij te veel informatie heeft gegeven aan de pers over de te benoemen waarnemend burgermeester. Hiermee is aan het vereiste van proportionaliteit voldaan. Ten aanzien van de vraag of er geen andere, minder vergaande manier was om de ernstige misstand aan het licht te brengen wordt overwogen dat aan verklaringen van getuige [A] en verdachte over hetgeen aangever tijdens het telefoongesprek heeft gezegd nog zou kunnen worden getwijfeld, maar aan de inhoud van de opname niet. Ook aan het vereiste van subsidiariteit is daarom voldaan.
Tot slot neemt de rechtbank nog mee dat de kring van mensen aan wie verdachte de opnamen heeft laten horen zeer beperkt was en bestond uit direct belanghebbenden bij deze kwestie, te weten de griffier van de gemeenteraad, een raadslid en medewerkers van Berenschot die onderzoek deden naar integriteitsschendingen door aangever.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet wederrechtelijk heeft gehandeld ten aanzien van het delen van de opnamen, hetgeen onder 2 aan haar is ten laste gelegd. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.
4.3.3.
Ten aanzien van feit 1
4.3.3.1 Overweging
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde bewezen op grond van de bewijsmiddelen die zijn vermeld in bijlage B bij dit vonnis.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde geen beroep kan doen op het ontbreken van de wederrechtelijkheid en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat zij is gestart met het heimelijk opnemen in haar hoedanigheid als privépersoon, omdat aangever een aversie tegen haar zou hebben en al eerder haar redactie met brieven en telefoontjes zou hebben lastig gevallen over haar werk. Verdachte heeft hiermee geen wezenlijk maatschappelijk belang of een ernstige misstand aan de orde willen brengen, maar enkel een conflict tussen haar en aangever. Het ging dus om een persoonlijk belang van verdachte, dat de wederrechtelijkheid van haar gedraging niet weg kan nemen. Dat het telefoongesprek op een gegeven moment een andere wending kreeg en verdachte, zoals zij zelf heeft verklaard, de opname in de hoedanigheid van journaliste door heeft laten lopen, maakt dit niet anders. Verdachte is immers vanuit een persoonlijk belang en daarmee wederrechtelijk begonnen met opnemen van het telefoongesprek en kan zich niet met terugwerkende kracht tot het moment van het starten van de opnamen beroepen op het ontbreken van die wederrechtelijkheid.
De rechtbank zal dan ook tot een bewezenverklaring komen van het onder 1 ten laste gelegde.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 8 november 2014 te IJsselstein, opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens heeft opgenomen die niet voor haar, verdachte, bestemd waren en
die werden overgedragen door middel van telecommunicatie, te weten een mobiele
telefoon, door met voormeld opzet, zonder toestemming en wetenschap van [aangever] , een door die [aangever] en [A] gevoerd telefoongesprek, waarvan de inhoud en strekking volgens die [aangever] niet voor (een) ander(en) dan voornoemde [A]
bestemd was, op te nemen met haar, verdachtes, mobiele telefoon, (terwijl zij naast die [A] stond).
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
het door middel van een openbaar telecommunicatienetwerk overgedragen gegevens die niet voor de dader zijn bestemd opzettelijk met een technisch hulpmiddel opnemen.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat voor het door hem bewezen geachte feit volstaan kan worden met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of maatregel.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft verzocht om de verdachte integraal vrij te spreken en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft, zonder toestemming, met haar mobiele telefoon een telefoongesprek opgenomen tussen twee personen. Verdachte heeft hiermee een inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangever. De rechtbank rekent dit de verdachte aan, omdat personen die een telefoongesprek voeren er op moeten kunnen vertrouwen dat een gesprek - in beginsel - niet door derden wordt opgenomen.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 23 januari 2018 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft bij de hierna te noemen beslissing voorts meegewogen dat verdachte het feit 3,5 jaar geleden heeft gepleegd. Verdachte heeft lang in onzekerheid verkeerd over de afloop van deze zaak en is ook in een civiele procedure met aangever betrokken geraakt, waarin nog geen eindoordeel is geveld.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank - overeenkomstig de vordering van de officier van justitie - van oordeel dat met de constatering dat verdachte een strafbaar feit heeft begaan en verdachte daarvoor strafbaar is, kan worden volstaan. De rechtbank zal dus aan verdachte ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde, met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, geen straf of maatregel opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van in totaal € 39.039,52. Dit bedrag bestaat uit € 2.265,12 advocaatkosten en € 36.774,40 aan gederfde inkomensschade, ten gevolge van de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Ter zitting heeft de advocaat van de benadeelde partij, mr. W. Tijsseling, de vordering ten aanzien van de gederfde inkomensschade verlaagd naar een bedrag van € 35.692,80, nu hij bij zijn eerder gedane rekensom niet van 34 maanden, maar van 33 maanden inkomensderving uit had dienen te gaan.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht de door de benadeelde partij verzochte advocaatkosten toe te wijzen en voor het overige de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering te verklaren.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu niet, althans onvoldoende is gebleken van een direct verband tussen de gestelde schade en het bewezen verklaarde feit. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de benadeelde partij niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vordering, zullen de kosten worden gecompenseerd, in die zin dat ieder zijn eigen kosten draagt.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Straf
- bepaalt dat ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd;
Benadeelde partij
  • verklaart [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de kosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J.W. Verhaagh, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. den Haan, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 25 april 2018.
Bijlage A: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 8 november 2014 te IJsselstein, althans in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk met een technisch hulpmiddel gegevens heeft
afgetapt en/of heeft opgenomen die niet voor haar, verdachte, bestemd waren en
die werden verwerkt en/of werden overgedragen door middel van telecommunicatie
en/of door middel van een geautomatiseerd werk, te weten een (mobiele)
telefoon, door met voormeld opzet (en met medeweten van [A] ),
zonder toestemming en/of wetenschap van [aangever] , een door die [aangever]
en die [A] gevoerd telefoongesprek, waarvan de inhoud en/of strekking
volgens die [aangever] niet voor (een) ander(en) dan voornoemde [A]
bestemd was, op te nemen met haar, verdachtes, (mobiele) telefoon, in elk
geval met enig technisch hulpmiddel (terwijl zij naast die [A] stond);
art 139c lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij in of omstreeks de periode van 8 november 2014 tot en met 27 maart 2015 te
IJsselstein, althans in Nederland,
a. gegevens die zij, verdachte, door wederrechtelijk afluisteren,
aftappen en/of opnemen van een gesprek, telecommunicatie of andere
gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking door een geautomatiseerd werk,
had verkregen
en/of
b. gegevens die, naar zij, verdachte, redelijkerwijs wist of moest vermoeden,
door wederrechtelijk afluisteren, aftappen en/of opnemen van een gesprek,
telecommunicatie of andere gegevensoverdracht of andere gegevensverwerking
door geautomatiseerde werk waren verkregen en tot haar kennis was/waren
gekomen, opzettelijk aan een ander en/of aan anderen bekend heeft gemaakt
en/of aan een ander en/of aan anderen ter beschikking heeft gesteld,
immers heeft verdachte (telkens) met voormeld opzet (en met medeweten van van
[A] ), zonder toestemming en/of wetenschap van [aangever] , een
door die [aangever] en die [A] gevoerd telefoongesprek, waarvan de
inhoud en/of strekking volgens die [aangever] niet voor (een) ander(e)n dan
voornoemde [A] bestemd was, opgenomen met haar, verdachtes, (mobiele)
telefoon, in elk geval met enig technisch hulpmiddel (terwijl zij naast die
[A] stond) en/of heeft verdachte deze gegevens en/of opname (vervolgens)
bekend gemaakt aan en/of ter beschikking gesteld aan een ander, te weten een
of meer medewerker(s) van Organisatieadviesbureau Berenschot en/of een of meer
medewerker(s) van de Gemeente [gemeente], in elk geval aan een ander of
anderen;
art 139e ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
Bijlage B: Bewijsmiddelen
Een proces-verbaal van aangifte door [aangever]
Ik doe aangifte van artikel 139c van het Wetboek van Strafrecht tegen mevrouw [verdachte] . Tussen 8 november 2014 te 21.00 uur en 12 november 2014 te 21.00 uur is een telefoongesprek dat ik voerde met de heer [A] , werkzaam bij het [krant 2], zonder mijn toestemming opgenomen door mevrouw [verdachte] . Ik wist op dat moment niet dat mevrouw [verdachte] bij de heer [A] was. [11]
Een verklaring van verdachte, zoals als bijlage gevoegd bij een proces-verbaal van bevindingen bij de rechter-commissaris
Zaterdag 8 november 2014
[A] vroeg me naar hem te komen omdat alleen thuis zijn niet goed voor me was. Ik was rond 20.30 uur bij [A] . Toen ik bij [A] kwam was hij aan de telefoon met [aangever] . Op een gegeven moment begreep ik dat het over mij ging. [A] zette de telefoon op de speaker om mij mee te laten luisteren wat [aangever] over mij zei. Ik ben gaan opnemen zonder dat [A] dit wist. Ik had mijn mobiel in de hand en op tafel liggen. Na ca. 26 minuten gaat het n.a.v. een vraag van [A] het gesprek verder over de interim-burgemeester.
Op dat moment besluit ik als journalist de opname door te laten lopen. [A] wist tijdens het gesprek niet van de opname. [12]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 27 juli 2015, genummerd PL0900-2015002250, opgemaakt door politie eenheid Midden-Nederland, district West-Utrecht, basisteam De Copen, doorgenummerd 1 tot en met 51. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 27 november 2017 met de daarbij als bijlage gevoegde verklaring van verdachte [verdachte] (ongenummerd).
3.Een proces-verbaal van verhoor aangever [aangever] van 22 maart 2015, pagina 9.
4.Een geschrift, te weten een onderzoeksrapport van Berenschot van 27 maart 2015, pagina 27.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 27 november 2017 met de daarbij als bijlage gevoegde verklaring van verdachte [verdachte] (ongenummerd).
6.Een proces-verbaal van verhoor getuige [A] van 27 november 2017, afgelegd tegenover de rechter-commissaris (ongenummerd).
7.Een proces-verbaal van aangifte van aangever [aangever] van 2januari 2015, pagina 6.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [A] van 27 november 2017, afgelegd tegenover de rechter-commissaris (ongenummerd).
9.Een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 27 november 2017 met de daarbij als bijlage gevoegde verklaring van verdachte [verdachte] (ongenummerd).
10.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 2 januari 2015, pagina 6.
11.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 2 januari 2015, pagina 6.
12.Een proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris van 27 november 2017 met de daarbij als bijlage gevoegde verklaring van verdachte [verdachte] (ongenummerd).