ECLI:NL:RBMNE:2018:172

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 januari 2018
Publicatiedatum
19 januari 2018
Zaaknummer
6516224 UV EXPL 17-347 GD/946
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over beëindiging arbeidsovereenkomst en betaling achterstallig loon en reiskostenvergoeding

In deze zaak is in geschil of de arbeidsovereenkomst van de eiser met wederzijds goedvinden is geëindigd en of de eiser het juiste salaris heeft ontvangen. De eiser, werkzaam bij [bedrijf 1], heeft op 8 mei 2017 een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd getekend. De gedaagde, die de werkgever vertegenwoordigt, heeft op 17 augustus 2017 een ontslagbrief gestuurd, maar de eiser heeft na deze datum nog werkzaamheden verricht en zijn salaris ontvangen. De eiser heeft zich op 25 augustus 2017 ziek gemeld, waarna de gedaagde dreigde met ontslag op staande voet. De eiser vordert nu betaling van achterstallig loon, reiskostenvergoeding en deugdelijke loonspecificaties. De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst is en dat de arbeidsovereenkomst dus nog bestond. De kantonrechter heeft de vorderingen van de eiser toegewezen, inclusief het achterstallig loon van € 6.934,52 bruto, de reiskostenvergoeding van € 747,91, en de wettelijke verhoging en rente. Tevens is de gedaagde veroordeeld tot het verstrekken van loonspecificaties en het betalen van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 6516224 UV EXPL 17-347 GD/946
Vonnis van 19 januari 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. B. Post, werkzaam bij eerlijkmetrecht B.V.,
tegen:
[gedaagde] h.o.d.n. [bedrijf 1],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de mondelinge behandeling, waarbij door [gedaagde] is verzocht om de zaak op een latere datum te behandelen zodat hij een advocaat zou kunnen inschakelen. Dat verzoek is door de kantonrechter afgewezen. De zaak is inhoudelijk besproken en daarbij heeft [gedaagde] spreekaantekeningen overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 8 mei 2017 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij [bedrijf 1] , een bedrijf van [gedaagde] , voor 40 uur per week tegen een brutosalaris van € 12,50 per gewerkt uur. Over toeslagen op het salaris zijn partijen in artikel 06 van de arbeidsovereenkomst het volgende overeengekomen:
“6.2 Bij uren gewerkt tussen 22.00u en 08:00u geniet de werknemer het recht op 10% nachttoeslag.
6.3
Bij het werken op officiële feestdagen geniet werknemer het recht op een toeslag van 50%. Een officiële feestdag heeft een wettelijke begintijd van 02:00u en eindigt om 02:00 u de dag erna.”
2.2.
De reiskostenvergoeding is in artikel 0.7 van de arbeidsovereenkomst geregeld. Daarin is - voor zover relevant - het volgende opgenomen:
“7.1 De werkgever vergoedt aan de werknemer de reiskosten, gemaakt voor woon-werkverkeer gemaakt met eigen vervoer op basis van een vergoeding per gereden kilometer via de kortste en meest voor de hand liggende route, conform op enig moment geldende onbelaste vergoedingen volgens de fiscale en/of sociale verzekeringswetten.
7.2
Deze reiskostenvergoeding is vastgesteld op € 0,19 per kilometer.”
2.3.
Bij e-mailbericht van 17 augustus 2017 heeft [gedaagde] aan [eiser] een ontslagbrief gestuurd, die is gedateerd 18 november 2016. Die brief luidt:
“Middels deze brief bevestig ik dat u zoals besproken u bij deze ontslag krijgt bij [gedaagde] T.H.O.D.N. [bedrijf 1] door economische redenen ontslagen bent. De reden hiervoor is kort samengevat als volgt: Beëindiging van het bedrijf.
Wel kan ik u mede delen dat ik een vervangende oplossing voor u heb gevonden, waar ik u reeds van op de hoogte heb gesteld. (...)
Graag zou ik wel een bevestiging van u willen ontvangen voor gezien en akkoord.”
2.4.
Na ontvangst van deze brief is [eiser] werkzaamheden blijven verrichten voor [gedaagde] . Zo heeft hij op 18, 19, 20, 23 en 24 augustus 2017 gewerkt en heeft hij op 30 augustus zijn gebruikelijke basisloon voor de maand augustus ontvangen.
2.5.
Op 25 augustus heeft [eiser] zich via een WhatsAppbericht ziek gemeld bij [gedaagde] . Daarop heeft [gedaagde] diezelfde dag gereageerd met de volgende berichten:
“Jij dient gewoon aan het werk te gaan we hebben geen tijd voor kinderspeelparadijs (...)
Bij niet aanwezig is het werkweigering. En volgt ontslag op staande voet.”
2.6.
De raadsman van [eiser] vervolgens op 25 augustus via e-mail contact gezocht met [gedaagde] en toen hij daar geen reactie op kreeg nogmaals op 1 september 2017. Daarop heeft [gedaagde] wel gereageerd. Zijn reactie luidde:
“Ik informeren u het volgende
Wij zullen deze kwestie aan onze advocaat voorleggen.”
2.7.
De gemachtigde van [eiser] heeft op 15 en 26 september en 13 oktober 2017 contact gezocht met [gedaagde] . Een reactie is uitgebleven.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert veroordeling van [gedaagde] tot:
a. betaling van het netto-equivalent van het achterstallig loon van een bedrag van € 6.934,52 bruto minus € 1.600 netto;
b. betaling van de reiskostenvergoeding ter hoogte van € 747,9;
c. verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de maanden augustus tot en met november 2017, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,- voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft;
d. betaling van de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW over de onder a. en b. genoemde bedragen;
e. de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over het onder a., b. en d. gevorderde bedragen.
f. de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 687,12;
g. de kosten van deze procedure en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] heeft ter zitting verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van een voorziening zoals door [eiser] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat een gelijkluidende vordering in een te voeren bodemprocedure zal worden toegewezen en voorts dat er een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening bestaat.
4.2.
Het gaat in deze procedure onder meer om achterstallig loon. [eiser] heeft spoedeisend belang bij zijn vordering omdat een vordering tot betaling van achterstallig loon naar zijn aard spoedeisend is.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd in augustus 2017 en of hij tot die tijd ook het juiste salaris heeft ontvangen. De kantonrechter gaat eerst in op het eerste punt. Tijdens de zitting kwam naar voren dat op 15 augustus 2017 een gesprek heeft plaatsgevonden tussen [eiser] en [gedaagde] in bijzijn van anderen over opheffing van het bedrijf [bedrijf 1] van [gedaagde] en voortzetting van de werkzaamheden van [eiser] voor het bedrijf [bedrijf 2] , van de dochter van [gedaagde] . [eiser] stelt dat hij had begrepen dat hij zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden zou kunnen voortzetten bij het bedrijf [bedrijf 2] en dat daarvoor zijn arbeidscontract bij [bedrijf 1] eerst formeel beëindigd moest worden. Onder die omstandigheden was hij bereid in te stemmen met zijn ontslag bij [bedrijf 1] . Volgens [gedaagde] is [eiser] tijdens het gesprek mondeling akkoord gegaan met zijn ontslag bij [bedrijf 1] per 15 augustus 2017 zonder dat daar een toezegging tegenover stond om zijn werkzaamheden onder dezelfde voorwaarden voort te zetten bij het bedrijf van zijn dochter [A] . Wat de feitelijke gang van zaken tijdens dat gesprek ook geweest mag zijn, vast staat dat er geen schriftelijke beëindigingsovereenkomst is of een ander schriftelijk stuk waaruit blijkt dat [eiser] heeft ingestemd met beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst op 15 augustus 2017. Omdat zowel artikel 7:670b, lid 1 BW (daarin is beëindiging met wederzijds goedvinden geregeld) als 7:671, lid 1 aanhef BW (daarin is instemming van de werknemer met ontslag door de werkgever geregeld) vereisen dat de beëindiging of instemming uit een schriftelijk stuk blijkt, is er in dit geval dan ook geen sprake van een geldig ontslag op 15 augustus 2017. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst na die datum nog bestond en dat [gedaagde] het salaris van [eiser] moet betalen totdat het arbeidscontract wel rechtsgeldig is geëindigd. Omdat [eiser] per 7 november 2017 in dienst is getreden bij een andere werkgever en niet is weersproken dat hij tegen die datum bij [gedaagde] heeft opgezegd, gaat de kantonrechter er voorshands van uit dat aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen op 7 november 2017 rechtsgeldig een einde is gekomen.
4.4.
Voor de berekening van het achterstallig loon heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst als uitgangspunt genomen die ook is overgelegd. Zijn loonvordering heeft hij onderbouwd met per maand gespecificeerde berekeningen en met de bij hem in bezit zijnde loonstroken. Deze berekeningen zijn door [gedaagde] niet gemotiveerd betwist. [gedaagde] stelt nu dat hij daar zijn boekhouder bij nodig heeft en het zelf niet goed kan overzien, maar toen [eiser] dergelijke punten in e-mails aan [gedaagde] voorlegde kwam daar eigenlijk alleen als reactie op dat het volgens de boekhouding wel klopt en zo vertelde [gedaagde] het tijdens de zitting ook. Kennelijk is er in de afgelopen maanden waarin door [eiser] en zijn gemachtigde berichten werden gestuurd over het loon nooit aanleiding gezien om dat verder uit te zoeken of aan de boekhouder voor te leggen. Omdat de door [eiser] voorgestelde berekeningen goed zijn onderbouwd, niet onjuist voorkomen en niet gemotiveerd zijn betwist gaat de kantonrechter uit de juistheid daarvan en zal het bedrag zoals dat door [eiser] is gevorderd toewijzen. Het gaat om een bedrag van in totaal € 6.934,52 bruto aan achterstallig loon, waarvan een door [gedaagde] niet nader gespecificeerde nabetaling van € 1.600,- netto op 5 augustus 2017 afgetrokken moet worden.
4.5.
De vordering tot betaling van de achterstallige reiskostenvergoeding over de maanden mei tot en met augustus 2017 heeft [eiser] onderbouwd met uitvoerige en gedetailleerde berekeningen, loonstroken en voor wat betreft de reisafstand met uitdraaien van ANWB Routeplanner. Ter zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat bij de berekening van de reiskostenvergoeding wordt uitgegaan van een gemiddelde afstand over vijf dagen, zodat langere reisafstanden die worden veroorzaakt door wegomleidingen meegenomen kunnen worden. Dit is niet overeenkomstig artikel 7.1 van de arbeidsovereenkomst. Daarin is opgenomen dat voor de berekening van de vergoeding wordt uitgegaan van de kortste en meest voor de hand liggende route. Van een gemiddelde op basis van verschillende afstanden is in het contract geen sprake. De berekeningen van [eiser] sluiten aan bij wat er in het arbeidscontract is overeengekomen. De kantonrechter zal daarom ook voor wat betreft de reiskostenvergoeding uitgaan van de juistheid van de berekeningen van [eiser] . Daar komt bij dat, zoals [eiser] ter zitting terecht heeft opgemerkt, indien de berekeningswijze van [gedaagde] wordt gevolgd de reiskostenvergoeding hoger zou uitvallen en door [gedaagde] niet is uitgelegd tot welke berekening die methode zou leiden. De kantonrechter wijst het door [eiser] gevorderde bedrag van € 747,91 toe.
4.6.
Gelet op het voorgaande wijst de kantonrechter de over het achterstallig loon en de achterstallige reiskostenvergoeding gevorderde wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW toe tot een maximum van 50%. De wettelijke rente over het achterstallige loon, de achterstallige reiskostenvergoeding en de wettelijke verhoging wordt toegewezen vanaf de data van opeisbaarheid van die bedragen tot de voldoening.
4.7.
Een werkgever hoort deugdelijke loonspecificaties aan zijn werknemers te verstrekken. De vordering om deugdelijke loonspecificaties te verstrekken over de maanden augustus 2017 tot en met november 2017 wordt dan ook toegewezen, met dien verstande dat de kantonrechter de gevorderde dwangsom zal matigen tot een bedrag van € 25,- per dag met een maximum van € 500,-, ingaande twee dagen na betekening van dit vonnis.
4.8.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke kosten overschrijdt niet de daarvoor geldende staffel, zodat het bedrag van € 687,12 wordt toegewezen.
4.9.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 105,00
- griffierecht € 78,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 783,00
De gevorderde nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen:
a. het netto-equivalent van € 6.934,52 bruto aan achterstallig loon minus € 1.600,- netto;
b. € 747,91 aan achterstallige reiskostenvergoeding;
c. de wettelijke verhoging van maximaal 50% ex artikel 7:525 BW over de onder a. en b. genoemde bedragen;
d. de wettelijke rente over de onder a., b. en c. genoemde bedragen vanaf de data van opeisbaarheid tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] binnen twee dagen na betekening van dit vonnis deugdelijke loonspecificaties te verstrekken over de maanden augustus 2017 tot en met november 2017, op verbeurte van een dwangsom van € 25,- per dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 500,-.
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op €783,-, waarin begrepen € 600,- aan salaris gemachtigde;
5.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de voldoening;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Dondorp, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2018.