ECLI:NL:RBMNE:2018:1707

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2018
Publicatiedatum
24 april 2018
Zaaknummer
16/652943-16 en 99/000358-20
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling en overtreding van de Wegenverkeerswet na achtervolging door politie

Op 24 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 1 december 2016 met een gestolen auto reed en daarbij de politie negeerde. De verdachte reed met hoge snelheid en veroorzaakte gevaar op de wegen, wat leidde tot zijn arrestatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld voor opzetheling en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het voorhanden hebben van een gestolen auto en het veroorzaken van gevaar in het verkeer. De verdachte kreeg een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden, een voorwaardelijke rijontzegging van 1 jaar en een geldboete van 1000 euro. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die sindsdien zijn leven had verbeterd en een stabiele woon- en werksituatie had opgebouwd. De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling werd afgewezen, omdat de rechtbank vond dat herroeping disproportioneel zou zijn.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/652943-16 en 99/000358-20 (vordering herroeping VI) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 24 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 10 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van de officier van justitie mr. C. Goedegebuure en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. N. van Schaik, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1
op 1 december 2016 te Utrecht en/of te Breukelen en/of te Abcoude en/of te Moerdijk een personenauto heeft geheeld.
Feit 2
op 1 december 2016 in de gemeente De Ronde Venen en/of Amstelveen en/of Kaag en Braassem en/of Rotterdam en/of Dordrecht en/of Moerdijk als bestuurder van een voertuig heeft gereden op verschillende rijkswegen en zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt en/of het verkeer op die wegen werd gehinderd.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft de ten laste gelegde feiten bekend en door de raadsman van verdachte is geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van
artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
Feit 1:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 april 2018; [2]
- het proces-verbaal van de aangifte van [aangever] namens [bedrijfsnaam] [3]
Feit 2:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 10 april 2018; [4]
- het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 1] en [verbalisant 2] ; [5]
- het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 3] ; [6]
- het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 4] en [verbalisant 5] ; [7]
- het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 6] en [verbalisant 7] ; [8]
- het proces-verbaal van bevindingen door [verbalisant 8] en [verbalisant 9] ; [9]
- het proces verbaal van bevindingen door [verbalisant 10] en [verbalisant 11] . [10]
Conclusie
Op grond van bovengenoemde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1:
op 1 december 2016 te Utrecht en Breukelen, gemeente Stichtse Vecht en te Abcoude, gemeente De Ronde Venen, en te Moerdijk, gemeente Moerdijk, een goed, te weten een personenauto (merk: Peugeot, type: 308, met kenteken: [kenteken] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van dit goed wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
Feit 2:
op 1 december 2016 in de gemeente De Ronde Venen en in de gemeente Amstelveen en in de gemeente Kaag en Braassem en in de gemeente Rotterdam en in de gemeente Dordrecht en in de gemeente Moerdijk als bestuurder van een voertuig (een personenauto), daarmee rijdende en heeft gereden op de volgende wegen, zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd, immers heeft hij, verdachte:
  • op de Rijksweg A2 (ter hoogte van de afrit Abcoude en de afrit Ouder-Amstel), gaande in de richting van Amsterdam, meermalen een stopteken genegeerd, aan hem getoond middels een aan een politievoertuig aangebracht verlicht transparant, met daarin de woorden "STOP en POLITIE" en gereden met een snelheid van ongeveer 180 tot 190 kilometer (per uur) en een rood verkeerslicht genegeerd en
  • vervolgens op de Rijksweg A9 (ter hoogte van de afrit 4 en de afrit Amstelveen), gaande in de richting van Haarlem, gereden met een snelheid van ongeveer 165 tot 200 kilometer per uur en (krachtig) geremd, terwijl hiertoe geen (directe) aanleiding bestond, ten gevolge waarvan de bestuurder van het achter hem, verdachte, rijdende politievoertuig, (met kracht) heeft moeten remmen, teneinde een aanrijding met het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen en
  • vervolgens op de Rijksweg A4 (ter hoogte van de afrit Roelofarendsveen), gaande in de richting van Den Haag, gereden met een snelheid van ongeveer 160 tot 180 kilometer per uur, en gereden over de vluchtstrook en daarbij meerdere voor hem rijdende voertuigen niet links, maar rechts ingehaald, en
  • vervolgens op de Rijksweg A20 (ter hoogte van het knooppunt Kleinpolderplein), gaande in de richting van Gouda, gereden met een snelheid van ongeveer 180 kilometer per uur, en
  • vervolgens op de Rijksweg A20 en/of op de Rijksweg A16, van rijstrook gewisseld, terwijl op dat moment deze rijstrook was afgekruist met een voor verdachte zichtbaar rood kruis, aanduidende dat deze rijstrook op dat moment was gesloten voor het verkeer en welke rijstrook was afgezet met oranje pylonen in verband met wegwerkzaamheden, en tussen deze pylonen door gereden en daarbij een voor hem rijdend voertuig niet links maar rechts ingehaald, en
  • vervolgens op de Rijksweg A16, gaande in de richting van Breda, gereden met een snelheid van ongeveer 180 kilometer per uur,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder de feiten 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
opzetheling
Feit 2:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
Feit 1:
- een gevangenisstraf van 3 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarden:
- een meldplicht;
- een behandelverplichting;
- de verplichting om, indien geïndiceerd, mee te werken aan het realiseren van
inkomen, dagbesteding en schuldhulpverlening;
- de verplichting om mee te werken aan urinecontroles.
Feit 2:
- een geldboete van € 1000, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 dagen hechtenis;
- een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de eis van de officier van justitie disproportioneel en onwenselijk is. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat verdachte de feiten meer dan anderhalf jaar geleden heeft gepleegd en sindsdien veel heeft ondernomen om zijn leven op orde te krijgen. Verdachte heeft een eigen woning weten te bemachtigen en werkt met succes als zelfstandig timmerman. Autorijden is voor zijn werk noodzakelijk.
De goede richting die verdachte is ingeslagen zou dan ook volledig teniet worden gedaan indien hem anderhalf jaar na dato alsnog een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid wordt opgelegd.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht verdachte een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met eventueel als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling en overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Voor beide feiten zijn geen landelijke oriëntatiepunten opgesteld. Daarom heeft de rechtbank bij het bepalen van de straffen voor beide feiten gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in vergelijkbare zaken. De rechtbank zal verdachte aparte straffen opleggen voor de bewezenverklaarde feiten, nu feit 1 een misdrijf en feit 2 een overtreding betreft.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de volgende omstandigheden.
Verdachte reed in een gestolen auto op het moment dat de politie hem tot stoppen maande. Verdachte heeft de stoptekens van de politie genegeerd, is met zeer hoge snelheid weggereden en heeft langdurig geprobeerd de politie van zich af te schudden. Tijdens zijn vlucht over verschillende snelwegen heeft hij meerdere verkeersovertredingen begaan. Verdachte wilde koste wat kost aan de politie ontkomen en had geen oog voor de veiligheid van anderen. Het handelen van verdachte had zeer ernstige gevolgen kunnen hebben en het is niet aan verdachte te danken dat deze gevolgen niet zijn verwezenlijkt. Daarnaast heeft verdachte als gevolg van zijn gevaarlijke rijgedrag schade veroorzaakt aan de gestolen auto waarin hij reed. De rechtbank neemt verdachte zijn onverantwoorde verkeersgedrag zeer kwalijk.
Bij het bepalen van de op te leggen straf is in strafverzwarende zin rekening gehouden met een uittreksel uit de justitiële documentatie van 27 februari 2018 waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan opzetheling. Verdachte is niet eerder veroordeeld voor overtreding van de Wegenverkeerswet.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op het reclasseringsrapport van 4 april 2018, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] van Reclassering Nederland. Hieruit blijkt dat de reclassering de rechtbank heeft geadviseerd verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan verbonden een meldplicht en andere bijzondere voorwaarden, het gedrag betreffende. De rechtbank neemt dit advies mee in haar overweging.
Ten aanzien van de heling acht de rechtbank, conform de eis van de officier van justitie, een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk passend en geboden. De rechtbank acht tevens een meldplicht en behandelverplichting aangewezen, gelet op hetgeen verdachte ter terechtzitting heeft verklaard, namelijk dat hij op de goede weg is, maar dat hij in stressvolle situaties nog steeds worstelt met bepaalde valkuilen. Om de huidige positieve ontwikkeling van verdachte te borgen en een eventuele terugval te voorkomen, zal de rechtbank als bijzondere voorwaarde een behandelverplichting (bij De Waag) aan de voorwaardelijke gevangenisstraf verbinden.
Ten aanzien van feit 2 acht de rechtbank, eveneens conform de eis van de officier van justitie, een geldboete van 1000 euro passend en geboden.
Anders dan de officier van justitie acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid in dit geval niet op zijn plaats. Hoewel het gaat om een ernstig verkeersfeit, ziet de rechtbank in het tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde en in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om hem een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen. Uit het verhandelde ter zitting en het reclasseringsrapport van 4 april 2018 blijkt dat verdachte sinds het bewezenverklaarde veel heeft ondernomen om zijn leven op de rit te krijgen. De reclassering schat de kans op recidive laag in, gelet op de stabiele woon- en werksituatie van verdachte. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat de kans op recidive echter zal oplopen als verdachte zijn werk of woning zou verliezen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid niet wenselijk is, nu verdachte zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Voorts acht de rechtbank oplegging van een dergelijke straf niet proportioneel, gelet op het lange tijdsverloop sinds het bewezen verklaarde.
De rechtbank acht – alles overwegende – voor feit 1 passend en geboden een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en met daaraan verbonden de meldplicht, behandelverplichting en, indien geïndiceerd, de verplichting tot het meewerken aan schuldhulpverlening als bijzondere voorwaarden.
Voor feit 2 acht de rechtbank passend en geboden een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk en een geldboete van 1000 euro.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 14d, 62 en 416, van het Wetboek van Strafrecht en
  • 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994,
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.VORDERING VOORWAARDELIJKE INVRIJHEIDSTELLING

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft verdachte in 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden. In 2016 is verdachte bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek. Verdachte is op 28 september 2016 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte te herroepen voor een periode van 137 dagen, nu verdachte de voorwaarden van zijn invrijheidstelling op 1 december 2016 heeft overtreden door de bewezenverklaarde feiten te plegen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte. Verdachte heeft de bewezenverklaarde feiten gepleegd op
1 december 2016. Het Openbaar Ministerie had de vordering tot herroeping, in lijn met artikel 15i van het Wetboek van Strafrecht, onverwijld bij de rechtbank moeten indienen.
De raadsman heeft subsidiair bepleit de vordering tot herroeping af te wijzen op grond van de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De raadsman wijst hierbij op de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte. Indien verdachte alsnog 137 dagen van zijn vrijheid wordt beroofd, raakt hij alles kwijt wat hij de afgelopen anderhalf jaar zo zorgvuldig heeft opgebouwd.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte. De beslissing van het Openbaar Ministerie tot het indienen van de vordering tot herroeping leent zich slechts in beperkte mate voor een rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie. Van een uitzonderlijk geval is in dit geval geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie moet worden afgewezen en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft zich binnen de proeftijd schuldig gemaakt aan het bewezen verklaarde. Daarmee heeft hij de algemene voorwaarde voor zijn voorwaardelijke invrijheidstelling overtreden. In beginsel levert dit een grond op om tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling over te gaan. De rechtbank ziet in het tijdsverloop sinds de overtreding en de veranderde persoonlijke omstandigheden van verdachte echter aanleiding de vordering af te wijzen. Toewijzing zou disproportioneel zijn, nu verdachte zijn leven in de anderhalf jaar sinds het bewezen verklaarde in positieve zin heeft weten om te buigen. Verdachte heeft een eigen woning en een stabiel inkomen en is niet meer in aanraking gekomen met politie of justitie. Herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou onevenredig nadelige gevolgen hebben voor de persoonlijke omstandigheden van veroordeelde. Bovendien zal de kans op recidive als gevolg van herroeping enkel oplopen, terwijl met de Wet Voorwaardelijke Invrijheidstelling in het bijzonder wordt beoogd de kans op recidive te beperken.

3.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 5 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf voor feit 1:
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 3 maanden.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het
nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 zich binnen 3 dagen na de datum onherroepelijk worden van dit vonnis zal melden bij de Reclassering Nederland, locatie Lelystad (de Meent 4, 0320-247976) volgens afspraken die met hem gemaakt zullen worden. Hierna moet hij zich gedurende het toezicht door Reclassering Nederland bepaalde perioden blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland deze perioden noodzakelijk acht;
 zich zal laten behandelen bij de ambulante forensische zorginstelling De Waag of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
 is verplicht mee te werken aan het verkrijgen dan wel behouden van een dagbesteding en een schuldhulpverleningstraject, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Oplegging straf voor feit 2:
- veroordeelt verdachte tot
een geldboete van € 1000,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 20 dagen.
Bepaalt dat de geldboete in 10 maandelijkse termijnen van elk € 100 mag worden voldaan.
-
ontzegt verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 1jaar.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende voorwaarde houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vordering;
- wijst de vordering af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen, voorzitter, mrs. L.E. Verschoor-Bergsma en I.P.H.M. Severeijns, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Lindeman, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 24 april 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 december 2016 te Utrecht, gemeente Utrecht en/of te
Breukelen, gemeente Stichtse Vecht en/of te Abcoude, gemeente De Ronde Venen,
en/of te Moerdijk, gemeente Moerdijk, in elk geval in Nederland, een goed, te
weten een personenauto (merk: Peugeot, type: 308, met kenteken: [kenteken] ),
heeft verworven, voorhanden gehad, en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde
van de verwerving of het voorhanden krijgen van dit goed wist, althans
redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat het een door misdrijf verkregen goed
betrof;
art 416 lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
art 417bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op of omstreeks 1 december 2016, in de gemeente De Ronde Venen en/of in
de gemeente Amstelveen en/of in de gemeente Kaag en Braassem en/of in de
gemeente Rotterdam en/of in de gemeente Dordrecht en/of in de gemeente
Moerdijk, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een voertuig (een
personenauto), daarmee rijdende en/of heeft gereden op de volgende weg(en),
zich zodanig heeft gedragen dat gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg(en) werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd, immers heeft hij, verdachte:
- op de Rijksweg A2 (ter hoogte van de afrit Abcoude en/of de afrit
Ouder-Amstel), gaande in de richting van Amsterdam, eenmaal of meermalen een
stopteken genegeerd, aan hem getoond middels een aan een politievoertuig
aangebracht verlicht transparant, met daarin in rode letters de woorden "STOP
en/of POLITIE" en/of gereden met een snelheid van ongeveer 180 tot 190
kilometer (per uur), althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de
toegestane 100 tot 130 kilometer (per uur) en/of een rood verkeerslicht genegeerd
en/of
- ( vervolgens) op de Rijksweg A9 (ter hoogte van de afrit 4 en/of de afrit
Amstelveen), gaande in de richting van Haarlem, gereden met een snelheid van
ongeveer 165 tot 200 kilometer (per uur), althans met een (aanzienlijk) hogere
snelheid dan de 70 kilometer (per uur) die op de zich boven de weg bevindende
matrixborden als de maximum toegestane snelheid was aangegeven, en/of
(krachtig) geremd, terwijl hiertoe geen (directe) aanleiding bestond, ten
gevolge waarvan de bestuurder van het achter hem, verdachte, rijdende
politievoertuig, (met kracht) heeft moeten remmen, teneinde een aanrijding met
het door verdachte bestuurde voertuig te voorkomen en/of
- ( vervolgens) op de Rijksweg A4 (ter hoogte van de afrit Roelofarendsveen),
gaande in de richting van Den Haag, gereden met een snelheid van ongeveer 160
tot 180 kilometer (per uur), althans met een (aanzienlijk) hogere snelheid dan
de toegestane 100 tot 130 kilometer (per uur), en/of gereden over de
vluchtstrook en daarbij één of meerdere voor hem rijdend(e) voertuig(en), niet
links maar rechts ingehaald, en/of - (vervolgens) op de Rijksweg A20 (ter hoogte van
het knooppunt Kleinpolderplein), gaande in de richting van Gouda,
gereden met een snelheid van ongeveer 180 kilometer (per uur), althans met
een (aanzienlijk) hogere snelheid dan de toegestane 80 kilometer (per uur) en/of
- ( vervolgens) op de Rijksweg A20 en/of op de Rijksweg A16, van rijstrook
gewisseld, terwijl op dat moment deze rijstrook was afgekruist met een voor
verdachte zichtbaar rood kruis op de elektronische signaleringsborden,
aanduidende dat deze rijstrook op dat moment was gesloten voor het verkeer
en/of welke rijstrook was afgezet met oranje pylonen in verband met
wegwerkzaamheden, en/of tussen deze pylonen door gereden en daarbij één of
meerdere voor hem rijdend(en) voertuig(en), niet links maar rechts ingehaald,
en/of
- ( vervolgens) op de Rijksweg A16, gaande in de richting van Breda, gereden
met een snelheid van ongeveer 180 kilometer (per uur), althans met een
(aanzienlijk) hogere snelheid dan de toegestane 100 tot 120 kilometer (per uur),
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg(en) werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg(en) werd
gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
art 5 Wegenverkeerswet 1994

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 2 december 2016 en 8 december 2016, genummerd PL0900-2016371752, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 37 en 37 tot en met 70. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2018.
3.Een proces-verbaal van aangifte van [aangever] van 24 november 2016, pagina’s 22 en 23.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 10 april 2018.
5.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina 4 tot en met 6.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina’s 8 en 9.
7.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina 10 tot en met 12.
8.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina’s 13 en 14.
9.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina 15 tot en met 18.
10.Een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2016, pagina’s 19 en 20.