ECLI:NL:RBMNE:2018:1685

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 april 2018
Publicatiedatum
23 april 2018
Zaaknummer
456543/HA RK 18-88
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in familiezaken met betrekking tot verhuizing en omgangsregeling

In deze wrakingszaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 20 april 2018, heeft verzoekster een wrakingsverzoek ingediend tegen mr. V.M.M. van Amstel, de behandelend rechter in een aantal familiezaken. Het wrakingsverzoek is gebaseerd op de stelling dat de rechter vooringenomen zou zijn, omdat zij tijdens een eerdere zitting op 9 maart 2018 opmerkingen heeft gemaakt over verhuizingen in het algemeen, die volgens verzoekster een oordeel over haar zaak zouden impliceren. De wrakingskamer heeft de procedure op 6 april 2018 achter gesloten deuren behandeld, waarbij verzoekster en haar advocaat, mr. G.H. Zijlstra, aanwezig waren. De rechter heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat haar opmerkingen niet bedoeld waren om een oordeel te vellen over de specifieke zaak van verzoekster, maar om een algemeen punt te maken over de complicaties van verhuizingen in familiezaken. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van vooringenomenheid. Ze concludeerde dat de opmerkingen van de rechter in een andere zaak niet zonder meer kunnen worden toegepast op de zaak van verzoekster. De wrakingskamer oordeelde dat er onvoldoende grond was voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid en verklaarde het verzoek tot wraking ongegrond. De behandeling van de aan verzoekster gerelateerde zaken zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden op het moment van de schorsing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 456543/HA RK 18-88
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
20 april 2018
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats]
(verder te noemen: verzoekster),
gemachtigde: mr. G.H. Zijlstra te Soest.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het proces-verbaal van de zitting van 9 maart 2018;
  • een e-mailbericht van 4 april 2018 van mr. M.P.J. Appelman namens [A] ;
  • een schriftelijke reactie van 21 maart 2018 van mr. V.M.M. van Amstel.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 6 april 2018 achter gesloten deuren behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
1.3.
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoekster en haar advocaat, mr. G.H. Zijlstra, en mr. V.M.M. van Amstel verschenen.

2.Het wrakingsverzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. V.M.M. van Amstel als behandelend (kinder)rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaken met de kenmerken C/16/452026/ FO RK 17-2120 en C/16/452028 / FO RK 17-2121 tussen [A] als verzoeker en verzoekster als verweerster. In de genoemde zaken heeft de rechter op 9 maart 2018 ter zitting een aanvang gemaakt met de behandeling van het verzoek tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats, een omgangsregeling, verlening van vervangende toestemming tot erkenning en tot vaststelling van het gezamenlijk gezag.
2.2.
Namens verzoekster is – zakelijk weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd aan het verzoek tot wraking. De rechter heeft bij de behandeling van een andere zaak eerder in de middag van 9 maart 2018 gezegd dat zij later op de middag nog een zaak zou behandelen waarin sprake was van een verhuizing. Hierbij heeft zij de plaatsnamen Huizen en Hoevelaken genoemd terwijl het in de zaak van verzoekster de vraag is of er sprake is van een verhuizing van Huizen naar Hoevelaken. Door te verwijzen naar deze zaak heeft de rechter al een oordeel gegeven over het punt van geschil. Daarnaast heeft de rechter in die eerdere zaak in de middag duidelijk gemaakt dat zij van mening is dat mensen niet moeten verhuizen als er een kind in het geding is. Door dit te zeggen heeft de rechter er blijk van gegeven vooringenomen te zijn.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij
– zakelijk weergegeven – dat zij op 9 maart 2018 een zitting had met vijf zaken. In de eerste zaak stond mr. Zijlstra een man bij die vertelde dat hij plan was te verhuizen naar Assen. De rechter heeft toen aan deze man gevraagd of het noodzakelijk was om zo ver weg te gaan wonen. De rechter heeft hierbij toegelicht dat zij in familiezaken vaak ziet dat een verhuizing veel extra praktische problemen oplevert in een situatie waar de omgang met de niet bij het kind wonende ouder moeizaam verloopt. Hierbij heeft zij als voorbeeld gebruikt dat zij later die middag nog meer zaken zou behandelen waarin een verhuizing speelde en waar je die praktische problemen ziet ontstaan, zelfs als de afstand betrekkelijk klein is, zoals Huizen of Blaricum en Hoevelaken in een later die middag geplande zaak. De rechter herkent zich er niet in dat zij hierdoor in de zaak van verzoekster heeft geoordeeld over de vraag of sprake is van een verhuizing. Haar verwijzing had alleen tot doel om de man in de eerste zaak, met plaatsnamen die minder ver van elkaar gelegen zijn dan in zijn zaak, duidelijk te maken dat Assen behoorlijk ver weg is. Op dat moment was zij niet bezig met de vierde zaak van die dag, te weten de zaak van verzoekster. Ze heeft alleen genoemd dat het thema van de zitting die middag ‘verhuizing’ was. Wat betreft het tweede punt waar de wraking op is gestoeld dat de rechter – kortgezegd – tegen verhuizingen is als er een kind bij betrokken is, herkent zij zich niet. Wel is zij van mening dat het veel praktische problemen oplevert. De rechter heeft verzocht het wrakingsverzoek af te wijzen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek
van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de
rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer overweegt dat er geen twijfel bestaat over de bewoordingen van de rechter in de eerste zaak op 9 maart 2018. Het is wel de vraag of deze bewoordingen in deze eerste zaak moeten worden aangemerkt als vooringenomenheid van de rechter in de vierde zaak waarin verzoekster verweerster is en waarin zij stelt dat geen sprake is van verhuizing.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat de opmerking van de rechter in de eerste zaak met betrekking tot een verhuizing van Huizen of Blaricum naar Hoevelaken de vraag kan oproepen of de rechter al tot de conclusie was gekomen dat in de latere zaak ook sprake was van een verhuizing (terwijl dit juist in geschil is). Deze vraag is ook opgekomen bij mr. Zijlstra en dus ook bij verzoekster. De vraag is terecht gerezen, maar het antwoord is daarmee nog niet gegeven. . De wrakingskamer overweegt dat het op de weg van de gemachtigde, mr. Zijlstra, had gelegen om in de zaak van verzoekster deze opmerking aan de orde te stellen en de rechter de mogelijkheid te geven om uit te leggen welke bedoeling zij daarmee had. Indien dit tot een onbevredigende uitkomst had geleid, had de gemachtigde op dat moment de rechter kunnen wraken. Nu de gemachtigde dit heeft nagelaten leidt de opmerking van de rechter tijdens de behandeling van een andere zaak en daarmee in een andere context niet zonder meer tot de vaststelling dat sprake is van vooringenomenheid bij de rechter in de zaak van verzoekster. Uit de reactie van de rechter op het wrakingsverzoek, waarin zij heeft verduidelijkt nog helemaal niet met de inhoudelijke vraagstukken in de volgende zaken bezig te zijn geweest en dat zij slechts een algemeen punt heeft willen maken, volgt dat er onvoldoende grond bestaat voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor het bestaan van vooringenomenheid.
3.5.
Aangaande de opmerking van de rechter over verhuizingen in het geval er een kind bij betrokken is, overweegt de wrakingskamer als volgt. De opmerking is gemaakt tijdens de behandeling van een andere zaak. Dat gebeurde op het moment dat de rechter in die zaak de mogelijkheden voor het treffen van een minnelijke regeling onderzocht. De rechter heeft in het algemeen de vrijheid om te verkennen wat de mogelijkheden zijn voor een schikking. Artikel 1:253a lid 5 van het Burgerlijk Wetboek verplicht de rechter hier in de betreffende zaak zelfs toe. Hierbij kan de rechter partijen voorstellen doen en hen een spiegel voorhouden. Dit kan ook op vlakken die buiten het directe geschil liggen. . De opmerkingen die de rechter in dat verband in een zaak doet kunnen niet zonder meer op een andere zaak worden toegepast. Ook de mening van de rechter dat verhuizingen van gescheiden ouders in het algemeen tot complicaties leiden kan niet zonder meer tot de vaststelling leiden dat sprake is van vooringenomenheid bij de rechter in de zaak van verzoekster.
3.6.
Nu overige feiten en omstandigheden die een uitzonderlijke omstandigheid als bedoeld in 3.2. opleveren, niet zijn gesteld noch gebleken, moet de slotsom zijn dat niet is gebleken van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Straf-, Familie- en Jeugdrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de behandeling van de zaken van verzoekster met de kenmerken C/16/452026/ FO RK 17-2120 en C/16/452028 / FO RK 17-2121 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. M.J. Slootweg en
mr. G.J.J.M. Essink als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. F.G.T. Jansen, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 april 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.