ECLI:NL:RBMNE:2018:1672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
6617639 LE VERZ 18-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Arbeidsovereenkomst en schadevergoeding bij onregelmatige opzegging van een co-piloot

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een luchtvaartonderneming en een co-piloot. De co-piloot, die in de periode van 11 september 2012 tot 21 mei 2015 een opleiding tot verkeersvlieger volgde, startte op 1 september 2016 met een training bij de luchtvaartonderneming. Tijdens de trainingsperiode was er geen arbeidsovereenkomst, maar na de succesvolle afronding van de training op 9 maart 2017, claimde de luchtvaartonderneming dat er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd was ontstaan. De co-piloot heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 december 2017, maar de luchtvaartonderneming heeft deze opzegging niet geaccepteerd en vorderde een schadevergoeding van € 8.100,00 voor de onregelmatige opzegging.

De co-piloot daarentegen stelde dat er al vanaf 17 januari 2017 sprake was van een arbeidsovereenkomst, omdat hij toen feitelijk als First Officer aan het werk was. Hij vorderde loon over de periode van 17 januari 2017 tot 1 maart 2017, alsook vakantiegeld en een vergoeding voor niet-genoten vakantiedagen. De kantonrechter oordeelde dat er tot 1 maart 2017 geen arbeidsovereenkomst was, omdat er geen loon was betaald, wat een essentieel kenmerk van een arbeidsovereenkomst is. De kantonrechter concludeerde dat de co-piloot schadeplichtig was voor de onregelmatige opzegging, maar matigde de schadevergoeding tot € 2.893,55, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.

Daarnaast werd de luchtvaartonderneming veroordeeld om € 1.713,00 bruto aan de co-piloot te betalen voor niet-genoten vakantiedagen, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van duidelijke afspraken in arbeidsovereenkomsten, vooral in situaties met onregelmatige opzeggingen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Lelystad
Beschikking van 19 april 2018
in de zaak met zaaknummer / rolnummer 6617639 / LE VERZ 18-17 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verzoekster en tevens verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekster en tevens verweerster,
gemachtigde mr. R.H.M. Bus,
tegen
[verweerder en tevens verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder en tevens verzoeker,
gemachtigde mr. K. Weijers.
Partijen zullen hierna [verzoekster en tevens verweerster] en [verweerder en tevens verzoeker] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift (met producties) van [verzoekster en tevens verweerster] , ter griffie ingekomen op
31 januari 2018;
- het verweerschrift (met producties) van [verweerder en tevens verzoeker] tevens houdende zelfstandige tegenverzoeken, ter griffie ingekomen op 15 maart 2018;
- een herziene versie van het verzoekschrift van [verzoekster en tevens verweerster] , ter griffie ingekomen op
23 maart 2018;
- het verweerschrift (met producties) van [verzoekster en tevens verweerster] tegen de zelfstandige tegenverzoeken van [verweerder en tevens verzoeker] , ter griffie ingekomen op 28 maart 2018;
- de aanvullende producties van [verweerder en tevens verzoeker] , ter griffie ingekomen op 28 maart 2018.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, waarbij de gemachtigden gebruik hebben gemaakt van pleitaantekeningen.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster en tevens verweerster] is een luchtvaartonderneming die zich toelegt op het aanbieden van commerciële lijn- en chartervluchten binnen Europa.
2.2.
[verweerder en tevens verzoeker] , geboren op [1992] , heeft in de periode van 11 september 2012 tot 21 mei 2015 een opleiding tot verkeersvlieger gevolgd bij een zusteronderneming van [verzoekster en tevens verweerster] .
2.3.
Op 1 september 2016 is [verweerder en tevens verzoeker] gestart met een training bij [verzoekster en tevens verweerster] om te worden opgeleid tot ‘First Officer’ op de door [verzoekster en tevens verweerster] bij haar vluchten gebruikte vliegtuigen.
2.4.
Diezelfde dag heeft [verzoekster en tevens verweerster] aan [verweerder en tevens verzoeker] een 'TRAININGS- ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD' doen toekomen waarin, voor zover hier van belang, het navolgende staat vermeld:
Artikel 1 - Duur
1. De trainingsperiode gaat in op 1 september 2016. De trainingsovereenkomst zal overgaan in
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, één jaar, op het moment dat de line training start.
Indien de line training niet met goed gevolg wordt afgerond komt de arbeidsovereenkomst te
vervallen.
(…)
Artikel 3 - Salaris
1. Tijdens de Type Rating wordt er geen salaris uitgekeerd. Deze trainingsperiode wordt
afgesloten bij de start van de line training.
2. De som van € 20.000,- voor de Type Rating dient te worden voldaan voor aanvang van de
simulator training. Voor de omzetting van het trainingscontract naar een arbeidscontract wordt
verwezen naar artikel 1.1.
3. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst bedraagt het bruto maandsalaris € 2.500,--.
4. Werknemer heeft recht op 8% vakantiegeld over het genoemde salaris. Het vakantiegeld wordt
jaarlijks in mei uitbetaald.
5. Werknemer heeft recht op een daggeld vergoeding van € 25,-- voor elke gewerkte dag in het
buitenland.
2.5.
Enkele dagen later heeft [verzoekster en tevens verweerster] een aangepaste versie van de 'TRAININGS- ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR BEPAALDE TIJD' aan [verweerder en tevens verzoeker] doen toekomen waarin, voor zover hier van belang, het navolgende staat vermeld:
Artikel 1 - Duur
1. De trainingsovereenkomst gaat in op 1 september 2016. Op het moment dat de "line-training" is
afgerond zal trainingsovereenkomst overgaan in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd
van 1 jaar. Indien de "line-training" niet met goed gevolg wordt afgerond komt deze
overeenkomst te vervallen.
(…)
Artikel 3 - Salaris
1. Tijdens de trainingsperiode (Type Rating) wordt er geen salaris uitgekeerd. Deze
trainingsperiode wordt afgesloten bij het succesvol afronden van de "line-training".
2. De som van € 20.000 voor de training dient te worden voldaan voor aanvang van de training
en blijven ten alle tijden verschuldigd, Voor de omzetting van liet trainingscontract naar een
arbeidscontract wordt verwezen naar artikel 1.1.
3. Bij aanvang van de arbeidsovereenkomst bedraagt het bruto maandsalaris € 2.500,--.
4. Werknemer heeft recht op 8% vakantiegeld over het genoemde salaris. Het vakantiegeld wordt
jaarlijks in mei uitbetaald,
5. Werknemer heeft recht op een daggeld vergoeding van € 25,-- voor elke gewerkte productiedag
in het buitenland, dat wil zeggen dagen dat er wordt gevlogen.
2.6.
Na een gesprek met de heer [A] (CEO [verzoekster en tevens verweerster] ) en de heer
[B] (CFO [verzoekster en tevens verweerster] ) heeft [verweerder en tevens verzoeker] de onder 2.5. genoemde overeenkomst ondertekend.
2.7.
De ‘Type Rating’ (een wettelijk verplicht gestelde opleiding waarmee [verweerder en tevens verzoeker] zijn 'typebevoegdheid' heeft behaald voor de toestellen die [verzoekster en tevens verweerster] gebruikt) heeft tot
3 december 2016 geduurd.
2.8.
Op 17 januari 2017 is [verweerder en tevens verzoeker] begonnen met de ‘Line Training’. Hierbij voerde [verweerder en tevens verzoeker] als co-piloot reguliere vluchten uit voor [verzoekster en tevens verweerster] onder begeleiding van een ‘Line Training Captain’.
2.9.
Met ingang van 1 maart 2017 heeft [verzoekster en tevens verweerster] loon betaald aan [verweerder en tevens verzoeker] .
2.10.
Op 9 maart 2017 heeft [verweerder en tevens verzoeker] de 'Line Check' met goed gevolg afgelegd en daarmee de ‘Line Training’ succesvol afgerond.
2.11.
Bij e-mail van 5 oktober 2017 heeft [verweerder en tevens verzoeker] zijn arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 december 2017. [verzoekster en tevens verweerster] heeft met deze opzegging niet ingestemd.

3.Het verzoek van [verzoekster en tevens verweerster]

3.1.
verzoekt (samengevat) de kantonrechter [verweerder en tevens verzoeker] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om aan haar te betalen een bedrag van € 8.100,00 bruto (dan wel een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen bedrag), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 december 2017 (dan wel vanaf een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen datum) alsmede de proceskosten.

4.De tegenverzoeken van [verweerder en tevens verzoeker]

4.1.
verzoekt (samengevat) de kantonrechter [verzoekster en tevens verweerster] bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om binnen 7 dagen na de datum van de beschikking aan hem te betalen:
1. een bedrag van € 6.495,68 bruto ter zake van achterstallig loon over de periode
17 januari 2017 tot 1 maart 2017, te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf 1 mei 2017 tot de dag van voldoening;
2. een bedrag van € 525,00 netto ter zake van achterstallige daggeldvergoedingen
over de periode 17 januari 2017 tot 1 maart 2017, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 mei 2017 tot de dag van voldoening;
3. een bedrag van € 4.369,55 bruto ter zake van de achterstallige eindafrekening
(€ 1.200,00 bruto aan opgebouwd vakantiegeld, € 1.713,00 bruto aan opgebouwde, niet genoten vakantiedagen en € 1.456,55 bruto aan wettelijke verhoging), te vermeerderen met de maximale wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over het totale bedrag vanaf 1 januari 2018 tot de dag van voldoening;
4. een bedrag van € 2.412,50, te vermeerderen met BTW, ter zake van de door [verweerder en tevens verzoeker]
noodzakelijkerwijs gemaakte kosten voor juridische bijstand, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de beschikking tot de dag van voldoening;
5. de kosten van de procedure.

5.Het geschil

5.1.
Kort samengevat komt het geschil tussen partijen in hoofdlijnen op het navolgende neer.
5.2.
[verzoekster en tevens verweerster] betoogt dat er per 9 maart 2017, het moment dat [verweerder en tevens verzoeker] de Line Training succesvol afrondde, een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar tot stand is gekomen. Volgens haar was [verweerder en tevens verzoeker] in de periode van 17 januari 2017 tot 1 maart 2017 nog in opleiding en is zij over die periode geen loon aan [verweerder en tevens verzoeker] verschuldigd. [verzoekster en tevens verweerster] verwijst daartoe naar hetgeen partijen zijn overeengekomen. [verzoekster en tevens verweerster] stelt dat [verweerder en tevens verzoeker] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd omdat de overeenkomst niet voorzag in een tussentijdse opzegmogelijkheid. Om die reden is [verweerder en tevens verzoeker] volgens [verzoekster en tevens verweerster] een vergoeding aan haar verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze in maart 2018 van rechtswege zou zijn geëindigd. Zij beperkt haar verzoek tot een bedrag van € 8.100,00 bruto (een bedrag gelijk aan het salaris over drie maanden inclusief vakantiegeld).
5.3.
[verweerder en tevens verzoeker] is een andere mening toegedaan. Volgens [verweerder en tevens verzoeker] is de arbeidsovereenkomst reeds aangevangen op 17 januari 2017 omdat hij al vanaf die datum feitelijk en productief werd ingezet door [verzoekster en tevens verweerster] als First Officer. Hij maakt om die reden aanspraak op loon over de periode van 17 januari 2017 tot 1 maart 2017 inclusief vakantiegeld en vakantiedagen alsmede daggeldvergoedingen. [verweerder en tevens verzoeker] stelt zich voorts op het standpunt dat er een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen omdat de einddatum van die overeenkomst onvoldoende objectief bepaalbaar is geweest. [verweerder en tevens verzoeker] stelt dat hij op 5 oktober 2017 de overeenkomst derhalve kon opzeggen tegen
1 december 2017. Hij betwist dan ook primair dat hij schadeplichtig is jegens [verzoekster en tevens verweerster] . Subsidiair verzoekt hij de gefixeerde schadevergoeding te matigen tot nihil. Meer subsidiair voert hij aan dat slechts het netto-equivalent van de brutoloonwaarde over de schadeplichtige periode kan worden toegewezen. Verder stelt [verweerder en tevens verzoeker] nog dat hij nog recht heeft op de uitbetaling van vakantiegeld en vakantiedagen over de periode
1 maart 2017 tot 1 december 2017.
5.4.
[verzoekster en tevens verweerster] erkent dat [verweerder en tevens verzoeker] nog recht heeft op een bedrag van € 1.200,00 bruto aan vakantiegeld. Zij beroept zich ter zake dit bedrag op verrekening met de door [verweerder en tevens verzoeker] verschuldigde gefixeerde schadevergoeding. [verzoekster en tevens verweerster] betwist dat [verweerder en tevens verzoeker] nog een tegoed aan vakantiedagen heeft. Volgens haar was zijn saldo over de periode van
1 maart 2017 tot 1 december 2017 negatief.

6.De beoordeling

6.1.
Gelet op de in artikel 7:686a lid 4 BW genoemde vervaltermijn heeft [verzoekster en tevens verweerster] haar verzoek tijdig ingediend.
ingangsdatum arbeidsovereenkomst
6.2.
De eerste vraag die de kantonrechter zal beantwoorden is vanaf welk moment er tussen partijen sprake is geweest van een arbeidsovereenkomst. [verweerder en tevens verzoeker] stelt dat de rechtsverhouding tussen partijen vanaf 17 januari 2017 - toen hij met de Line Training begon - als een arbeidsverhouding moet worden gekwalificeerd, wat door [verzoekster en tevens verweerster] wordt betwist.
6.3.
De kantonrechter stelt voorop dat bij de beantwoording van de vraag of de rechtsverhouding tussen partijen als een arbeidsovereenkomst dient te worden aangemerkt, moet worden getoetst of de inhoud van die rechtsverhouding voldoet aan de criteria die gelden voor het bestaan daarvan als vervat in art. 7:610, eerste lid, BW: er moet sprake zijn van arbeid, tegen loon, gedurende zekere tijd, op basis van een gezagsverhouding.
6.4.
Bij de toetsing of een rechtsverhouding beantwoordt aan de criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien. Daarbij dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar dient ook acht te worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven.
6.5.
Tussen partijen staat vast dat zij zijn overeengekomen dat [verweerder en tevens verzoeker] pas ná het succesvol afronden van de Line Training recht had op loon. Nu loon één van de essentialia is van een arbeidsovereenkomst en [verzoekster en tevens verweerster] in de periode tot 1 maart 2017, overeenkomstig de tussen partijen gemaakte afspraken, geen loon heeft betaald aan [verweerder en tevens verzoeker] , moet worden geconcludeerd dat in de periode tot 1 maart 2017 van een arbeidsovereenkomst geen sprake is geweest. De kantonrechter merkt op dat [verweerder en tevens verzoeker] heeft gesteld dat hij onder druk van [verzoekster en tevens verweerster] met de voorwaarde dat hij tijdens zijn gehele opleidingsperiode geen loon ontving heeft ingestemd, nadat hij de eerdere andersluidende overeenkomst (waarin was opgenomen dat [verweerder en tevens verzoeker] vanaf het begin van de Line Training recht had op loon) had ondertekend. Omdat [verweerder en tevens verzoeker] aan die stelling zelf geen rechtsgevolgen verbindt, zal de kantonrechter aan die stelling voorbijgaan. Dat [verweerder en tevens verzoeker] in die periode vanaf 17 januari 2017 tot 1 maart 2017 productieve arbeid heeft verricht, maakt niet dat er reeds toen sprake was van een dienstbetrekking in de zin van artikel 7:610 BW. Dat [verzoekster en tevens verweerster] door het inzetten van [verweerder en tevens verzoeker] als co-piloot kon voldoen aan de verplichting dat op de door haar gebruikte vliegtuigen een captain én een co-piloot aanwezig dienden te zijn, is wellicht opmerkelijk, maar maakt het voorgaande niet anders. Het vorenoverwogene leidt ertoe dat de door [verweerder en tevens verzoeker] ingestelde verzoeken tot betaling van loon en daggeldvergoedingen over de periode van 17 januari 2017 tot 1 maart 2017 (en de bijbehorende nevenverzoeken) zullen worden afgewezen.
onregelmatige opzegging?
6.6.
De volgende vraag die voorligt is of [verweerder en tevens verzoeker] de arbeidsovereenkomst onregelmatig heeft opgezegd. Bij de beoordeling van die vraag is van belang of er een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd dan wel onbepaalde tijd tussen partijen bestond.
6.7.
Aan een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt de eis gesteld dat het einde ervan objectief bepaalbaar (onafhankelijk van de wil of de subjectieve waardering van een der betrokken partijen) moet zijn. Als dat niet het geval is, is sprake van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (HR 8 januari 1952, NJ 1952, 243).
6.8.
[verweerder en tevens verzoeker] betoogt dat de einddatum van de arbeidsovereenkomst niet objectief bepaalbaar was omdat de exacte aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst op voorhand niet voldoende concreet was en de begindatum louter in de invloedssfeer van [verzoekster en tevens verweerster] lag. Dit wordt door [verzoekster en tevens verweerster] betwist. Volgens haar was voor [verweerder en tevens verzoeker] voldoende duidelijk wat het tijdspad voor de verschillende onderdelen van de opleiding was en dat na het afronden van de opleiding een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar inging.
6.9.
De kantonrechter overweegt dat het er om gaat dat als de arbeidsovereenkomst (voor bepaalde tijd) aanvangt, de einddatum objectief bepaalbaar moet zijn. Als het al zo zou zijn dat de duur van de opleidingsperiode vooraf onvoldoende omkaderd is geweest en zou moeten worden geconcludeerd dat de aanvangsdatum van de arbeidsovereenkomst onvoldoende objectief bepaalbaar is geweest, betekent dat nog niet dat de einddatum van de arbeidsovereenkomst onvoldoende objectief bepaalbaar is geweest. Steeds is immers duidelijk geweest dat de arbeidsovereenkomst vanaf een succesvolle Line Check één kalenderjaar zou duren. Vanaf het moment dat met het ‘slagen’ voor die Line Check de arbeidsovereenkomst aanving, was voor [verweerder en tevens verzoeker] ook de einddatum ervan volstrekt duidelijk. Het betoog van [verweerder en tevens verzoeker] wordt dan ook verworpen.
6.10.
Nu [verweerder en tevens verzoeker] de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussentijds heeft opgezegd terwijl de overeenkomst daarvoor geen mogelijkheid bood, is [verweerder en tevens verzoeker] in beginsel ingevolge artikel 7:677 lid 4 BW aan [verzoekster en tevens verweerster] een vergoeding verschuldigd gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de termijn dat de arbeidsovereenkomst geduurd zou hebben indien deze van rechtswege zou zijn geëindigd. In het onderhavige geval zou dit dus betekenen tot 9 maart 2018.
6.11.
Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval is de kantonrechter echter van oordeel dat de eisen van goed werkgeverschap meebrengen dat [verzoekster en tevens verweerster] waar het gaat om haar aanspraak op de gefixeerde vergoeding niet kan vasthouden aan die einddatum van 9 maart 2018. Daartoe wordt als volgt overwogen. Vaststaat dat [verzoekster en tevens verweerster] [verweerder en tevens verzoeker] nadat de lessen voor de Type Rating al enkele dagen bezig waren - en hij dus reeds was begonnen met zijn opleidingsperiode - een contract heeft doen toekomen dat aanpassingen bevatte ten opzichte van de eerder aan hem verstrekte versie én, zo heeft [verzoekster en tevens verweerster] ter zitting verklaard, ten opzichte van degenen met wie zij eerder een trainings-/arbeidsovereenkomst was aangegaan. De aanpassingen waren in het nadeel van [verweerder en tevens verzoeker] . Zij leidden er immers toe dat er pas na het afronden van de Line Training (in plaats van vanaf de start daarvan) een arbeidsovereenkomst tot stand kwam, met alle gevolgen van dien. [verweerder en tevens verzoeker] heeft daar weliswaar mee ingestemd, maar uit hetgeen naar voren is gebracht, moet worden opgemaakt dat hij weinig keuze had. De opleiding was reeds aangevangen, [verweerder en tevens verzoeker] had de kosten voor de Type Rating (van € 20.000,00) al betaald en het vinden van een baan was niet makkelijk geweest. [verweerder en tevens verzoeker] is daardoor op zo'n laat moment in feite voor het blok gezet. Ten gevolge daarvan heeft [verweerder en tevens verzoeker] in het kader van de aanvang van de arbeidsovereenkomst reeds nadeel ondervonden; immers, hij heeft
gedurende de ruim 7 weken dat hij in het kader van de Line Training als co-piloot vloog geen aanspraak op een beloning gehad. Door vervolgens bij de aanspraak op de gefixeerde vergoeding vast te houden aan de einddatum van 9 maart 2018, zou [verweerder en tevens verzoeker] ook in het kader van het einde van de arbeidsovereenkomst nadeel ondervinden; immers hij zou dan over eenzelfde periode van ruim 7 weken een vergoeding aan [verzoekster en tevens verweerster] verschuldigd zijn. Gelet hierop is de kantonrechter van oordeel dat [verzoekster en tevens verweerster] voor wat betreft de vergoeding in redelijkheid slechts aanspraak kan maken op een vergoeding gelijk aan het bedrag van het in geld vastgestelde loon over de periode vanaf 1 december 2017 tot het moment dat de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd als de arbeidsovereenkomst vanaf het begin van de Line Training een jaar had geduurd, zijnde 17 januari 2018.
6.12.
Met betrekking tot het verzoek van [verweerder en tevens verzoeker] om de verschuldigde vergoeding op nihil te stellen, overweegt de kantonrechter dat hij de vergoeding ingevolge artikel 7:677 lid 4 BW kan matigen indien hem dit met het oog op de omstandigheden billijk voorkomt, maar niet tot minder dan het in geld vastgestelde loon voor drie maanden. De vergoeding bedraagt gelet op het vorenoverwogene minder dan die drie maanden, zodat aan matiging daarvan niet kan worden toegekomen.
6.13.
[verweerder en tevens verzoeker] heeft nog naar voren gebracht dat moet worden geoordeeld dat hij enkel het netto-equivalent van de brutoloonwaarde verschuldigd is. Dit betoog wordt verworpen. De vergoeding dient te worden berekend op basis van het zogenaamde brutoloon. Hier ligt aan ten grondslag dat de te betalen schadeloosstelling voor werkgever en werknemer gelijk dient te zijn en op eenvoudige wijze te berekenen moet zijn.
6.14.
De conclusie van het voorgaande is dat [verweerder en tevens verzoeker] aan [verzoekster en tevens verweerster] een vergoeding verschuldigd is van € 4.093,55 bruto (€ 2.500,00 + € 1.290,32, vermeerderd met 8% vakantietoeslag).
beroep op verrekening
6.15.
[verzoekster en tevens verweerster] erkent dat [verweerder en tevens verzoeker] nog recht heeft op de uitbetaling van door hem opgebouwd vakantiegeld van € 1.200,00 bruto. Zij beroept zich ter zake van dit bedrag op verrekening met de door [verweerder en tevens verzoeker] verschuldigde schadevergoeding. [verweerder en tevens verzoeker] verzet zich hier niet tegen. Een en ander leidt ertoe dat het bedrag van € 1.200,00 bruto in mindering strekt op het hiervoor genoemde bedrag aan gefixeerde schadevergoeding en dat aan [verzoekster en tevens verweerster] zal worden toegewezen een bedrag van € 2.893,55 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente. Overwogen wordt nog de verrekening terugwerkt tot het tijdstip waarop de verrekeningsbevoegdheid is ontstaan (artikel 6:129 lid 1 BW), zodat [verweerder en tevens verzoeker] geen recht heeft op wettelijke rente en wettelijke verhoging over het vakantiegeld.
vakantiedagen
6.16.
[verweerder en tevens verzoeker] stelt dat [verzoekster en tevens verweerster] hem wegens een aantal niet genoten vakantiedagen
nog € 1.713,00 bruto dient uit te betalen. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoekster en tevens verweerster] haar standpunt, dat het vakantiesaldo van [verweerder en tevens verzoeker] negatief zou zijn, onvoldoende heeft onderbouwd. [verweerder en tevens verzoeker] heeft betoogd dat [verzoekster en tevens verweerster] vakantiedagen heeft afgeboekt terwijl dat compensatiedagen betroffen voor de dagen dat hij in het buitenland verbleef voor zijn werk. [verzoekster en tevens verweerster] heeft dit vervolgens niet gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter uitgaat van de juistheid van het door [verweerder en tevens verzoeker] gestelde tegoed aan vakantiedagen van 13,75. Het bedrag van € 1.713,00 bruto is derhalve toewijsbaar.
De wettelijke verhoging over dit bedrag is eveneens toewijsbaar, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet om deze te beperken tot 10%. Ook is de over het bedrag van
€ 1.713,00 bruto en de wettelijke verhoging verzochte wettelijke rente toewijsbaar.
de door [verweerder en tevens verzoeker] verlangde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten
6.17.
[verweerder en tevens verzoeker] stelt dat hij genoodzaakt is geweest om voor de voldoening van de eindafrekening juridische bijstand in te schakelen en dat [verzoekster en tevens verweerster] de kosten hiervan dient te dragen. De kantonrechter overweegt dat voor gemaakte kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte een vergoeding kan worden toegekend. In het onderhavige geval heeft [verweerder en tevens verzoeker] zijn gemachtigde ingeschakeld om hem bij te staan in het geschil rondom zijn voortijdige opzegging. Weliswaar heeft de gemachtigde van [verweerder en tevens verzoeker] [verzoekster en tevens verweerster] in zijn correspondentie ook gesommeerd over te gaan tot uitbetaling van vakantiegeld en vakantiedagen, maar gesteld noch gebleken is dat voor die werkzaamheden aparte kosten zijn gemaakt. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat toewijzing van een aparte vergoeding hiervoor aan [verweerder en tevens verzoeker] niet gerechtvaardigd is. Daarbij speelt ook een rol dat [verzoekster en tevens verweerster] ten aanzien van het vakantiegeld een gegrond beroep op verrekening heeft gedaan. Dit onderdeel zal dan ook worden afgewezen.
de proceskosten
6.18.
De kantonrechter ziet aanleiding om de proceskosten te compenseren.

7.De beslissing

in het verzoek van [verzoekster en tevens verweerster] :

7.1.
veroordeelt [verweerder en tevens verzoeker] tegen bewijs van kwijting aan [verzoekster en tevens verweerster] te betalen een bedrag van € 2.893,55 bruto, vermeerderd met de wettelijke rente over voormeld bedrag vanaf 1 december 2017 tot de dag van algehele voldoening;
7.2.
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
7.3.
wijst het meer of anders verzochte af;
in het verzoek van [verweerder en tevens verzoeker] :
7.4.
veroordeelt [verzoekster en tevens verweerster] om binnen 7 dagen na de datum van de beschikking tegen bewijs van kwijting aan [verweerder en tevens verzoeker] te betalen een bedrag van € 1.713,00 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging (met een maximum van 10%), beide bedragen vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot aan de dag van de volledige betaling;
7.5.
verklaart voormelde veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af;
in beide verzoeken:
7.7.
compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.P. Hoekstra, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2018.