ECLI:NL:RBMNE:2018:1662

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
6605959 UT VERZ 18-1672
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • P.A.M. Penders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot ondercuratelestelling in het kader van echtscheiding met aandacht voor privacy en hoor en wederhoor

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot ondercuratelestelling van een vrouw, ingediend door haar echtgenoot. Het verzoek was ingediend in het kader van een echtscheiding, waarbij de echtgenoot stelde dat zijn vrouw wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was haar belangen te behartigen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 januari 2018 ter griffie was ingekomen, en de kantonrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de verklaringen van de betrokken partijen tijdens de zittingen op 21 februari en 4 april 2018.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spanningsveld bestaat tussen het recht op privacy van de betrokkene en het recht op hoor en wederhoor van de verzoeker. De betrokkene, die inmiddels zelfstandig woont en haar financiën zelf beheert, heeft verklaard dat zij van haar man wil scheiden en dat zijn verzoek tot curatele vooral bedoeld lijkt om de echtscheiding te voorkomen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de psychische gezondheid van de betrokkene in de afgelopen jaren is verslechterd, maar dat de huidige situatie anders is dan in 2017, toen zij gedwongen was opgenomen in een instelling.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor het instellen van curatele, aangezien de betrokkene nu zelfstandig kan functioneren en voldoende zorg ontvangt. Het verzoek tot ondercuratelestelling is dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bewindsbureau
Locatie Utrecht
zaaknummer: 6605959 UT VERZ 18-1672 JB

Beschikking op een verzoek tot ondercuratelestelling d.d. 17 april 2018

Op verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende [adres] ,
[postcode] [woonplaats]
gemachtigde Vallei advocaten & mediators
hierna te noemen: verzoeker.
Het verzoek strekt tot ondercuratelestelling van:
[betrokkene] ,
wonende te [adres] ,
[postcode] [woonplaats] ,
geboren op [1941] te [geboorteplaats] ,
correspondentieadres: [correspondentieadres] , [postcode] [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 24 januari 2018,
  • de bereidverklaring(en) van de voorgestelde curator(en),
  • de akkoordverklaring(en) van belanghebbende(n).

De beoordeling

Het verzoek strekt tot ondercuratelestelling van betrokkene met benoeming van [A] h.o.d.n. [handelsnaam] , correspondentieadres Postbus [postbusnummer] , [postcode] [vestigingsplaats] , tot curator.
Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand tijdelijk of duurzaam haar belangen niet behoorlijk waarneemt of haar veiligheid of die van anderen in gevaar brengt en een voldoende behartiging van die belangen niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd.
De kantonrechter is, gelet op de inhoud van de stukken en het verhandelde ter zittingen van woensdag 21 februari 2018 en woensdag 4 april 2018, van oordeel dat het verzoek afgewezen dient te worden.
De kantonrechter overweegt daartoe als volgt.
In het instellingsverzoek stond dat betrokkene met een rechterlijke machtiging was opgenomen in een instelling. Ter zitting van 21 februari 2018 heeft verzoeker verklaard dat betrokkene op dat moment niet meer in de instelling verbleef, maar elders waar verzoeker niet mocht komen omdat betrokkene hem niet wilde zien. Uit het verzoekschrift en uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat het verzoek tot instelling van curatele onder andere dient om de door betrokkene gevraagde echtscheiding te voorkomen.
Betrokkene is van mening dat hetgeen zij in deze procedure naar voren brengt vertrouwelijk is. Zij beroept zich op haar recht op privacy en wenst niet dat haar man, als verzoeker, informatie krijgt die hij vervolgens in de echtscheidingsprocedure tegen haar kan gebruiken.
De kantonrechter stelt vast dat hier een spanningsveld ontstaat tussen het recht op privacy van betrokkene en het recht op hoor en wederhoor van verzoeker. De kantonrechter zal in het navolgende slechts door betrokkene gegeven informatie opnemen die relevant is voor de te nemen beschikking.
Ter zitting van 4 april 2018 heeft betrokkene verteld dat zij inmiddels zelfstandig woont en voor haar eigenhuishouden zorgt. Ze heeft desgevraagd verteld over haar kinderen, kleinkinderen en achterkleinkinderen. Ze verzorgt haar financiën zelf en wordt bijgestaan door buurtzorg en door een medewerker van een zorginstelling.
Zij wenst van haar man te scheiden omdat hij ‘van alles heeft gedaan’ en omdat hij een vriendin heeft.
Betrokkene voert aan dat enkel de wens van haar man om niet tot scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap over te gaan de aanleiding is voor het aanvragen van curatele. Daarbij voert zij aan dat dit geen grond is voor curatele en dat bovendien een eventuele curatele niet in de weg zou staan aan een echtscheiding en een daarmee gepaard gaande scheiding en deling.
De kantonrechter stelt vast dat aan het verzoek ten grondslag is gelegd dat de psychische gezondheid van betrokkene de laatste jaren hard achteruit is gegaan, dat zij een gevaar voor zichzelf was en ongefundeerde verwijten aan haar man maakte, waardoor zij gedwongen is opgenomen in een instelling.
De door betrokkene overgelegde beschikking Wet BOPZ dateert van 15 juni 2017 en is daarmee te oud om nu nog te kunnen dien ter onderbouwing van een verzoek tot onder curatele stelling. Nu betrokkene thans zelfstandig, buiten een instelling, woont is er kennelijk sprake van een andere situatie dan in juni 2017.
Nu er geen andere onderbouwing wordt gegeven en nu rechthebbende ter zitting een coherente indruk maakte, terwijl zij voldoende zorg van diverse instellingen ontvangt, ziet de kantonrechter geen reden om de maatregel van curatele uit te spreken. De kantonrechter ziet ook geen reden om ambtshalve de lichtere maatregel van bewind uit te spreken.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.A.M. Penders, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.