In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot ondercuratelestelling van een vrouw, ingediend door haar echtgenoot. Het verzoek was ingediend in het kader van een echtscheiding, waarbij de echtgenoot stelde dat zijn vrouw wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat was haar belangen te behartigen. De procedure begon met een verzoekschrift dat op 24 januari 2018 ter griffie was ingekomen, en de kantonrechter heeft kennisgenomen van de relevante stukken en de verklaringen van de betrokken partijen tijdens de zittingen op 21 februari en 4 april 2018.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat er een spanningsveld bestaat tussen het recht op privacy van de betrokkene en het recht op hoor en wederhoor van de verzoeker. De betrokkene, die inmiddels zelfstandig woont en haar financiën zelf beheert, heeft verklaard dat zij van haar man wil scheiden en dat zijn verzoek tot curatele vooral bedoeld lijkt om de echtscheiding te voorkomen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de psychische gezondheid van de betrokkene in de afgelopen jaren is verslechterd, maar dat de huidige situatie anders is dan in 2017, toen zij gedwongen was opgenomen in een instelling.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat er onvoldoende grond is voor het instellen van curatele, aangezien de betrokkene nu zelfstandig kan functioneren en voldoende zorg ontvangt. Het verzoek tot ondercuratelestelling is dan ook afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.