ECLI:NL:RBMNE:2018:1652

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2018
Publicatiedatum
20 april 2018
Zaaknummer
C/16/18/202 R
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de schuldsaneringsregeling met betrekking tot verzoekster en nalatigheid van PLANgroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling door verzoekster, die met haar twee minderjarige kinderen dreigde te worden uit huis gezet. Het verzoekschrift was ingediend op 5 april 2018, maar voldeed niet aan de eisen van artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet, omdat er geen met redenen omklede verklaring was overgelegd die aantoont dat er geen reële mogelijkheden waren voor een buitengerechtelijke schuldregeling. Tijdens de zitting werd duidelijk dat PLANgroep, die betrokken was bij de schulden van verzoekster, nalatig had gehandeld door niet tijdig een verlenging van een eerder aangevraagd moratorium aan te vragen. Dit leidde tot een dreigende uithuiszetting van verzoekster en haar kinderen.

De rechtbank oordeelde dat verzoekster niet de dupe mocht worden van het nalatig gedrag van PLANgroep. Ondanks het ontbreken van de vereiste verklaring, was de rechtbank van mening dat aan de overige vereisten voor toelating tot de schuldsaneringsregeling was voldaan. De rechtbank sprak de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit en benoemde mr. C.P. Lunter tot rechter-commissaris. Tevens werd het vrij te laten bedrag verhoogd en werden voorwaarden gesteld aan de bewindvoerder. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
locatie Lelystad
zaaknummer: C/16/18/202 R
nummer verklaring: ALM0151705035
uitspraakdatum: 19 april 2018
uitspraak op grond van artikel 288 lid 1 van de Faillissementswet
( “toepassing schuldsanering”)

enkelvoudige kamer

[verzoekster] ,

wonende te [postcode] [woonplaats] , [adres] ,
hierna ook te noemen: [verzoekster] .
[verzoekster] heeft een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.
Het verzoekschrift is behandeld ter zitting van 5 april 2018. Daarbij is verzoekster gehoord.
Het verzoekschrift voldoet niet aan de daaraan gestelde eisen.
Gebleken is dat er niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet. Er is niet een met redenen omklede verklaring overgelegd waaruit blijkt dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen, alsmede over welke aflossingsmogelijkheden [verzoekster] beschikt.
Ter zitting heeft de beschermingsbewindvoerder van [verzoekster] , mevrouw [A] , aangegeven dat er in september 2017 een moratorium is aangevraagd om een uithuiszetting te voorkomen waarna PLANgroep heeft nagelaten tijdig een verlenging van dat moratorium aan te vragen. PLANgroep had aan [A] aangegeven dat het moratorium verlengd was, waardoor zij dacht dat het geregeld was. Dit bleek niet zo te zijn, waarna opnieuw een uithuiszetting dreigde. Er is een regeling getroffen met de verhuurder in afwachting van dit vonnis.
PLANgroep heeft in een e-mailbericht van 21 februari 2018 enkel aangegeven dat het niet gelukt is om de minnelijke schuldenregeling voor het einde van het moratorium rond te krijgen. Verdere informatie ontbreekt over poging(en) om met de schuldeisers tot een minnelijke oplossing te komen. Gelet hierop ligt het, naar het oordeel van de rechtbank, niet in de lijn der verwachting dat PLANgroep desgevraagd alsnog een met redenen omklede verklaring hieromtrent over gaat leggen. De rechtbank zal dan ook de beslissing in deze zaak niet aanhouden in afwachting van (eventuele) nadere informatie, te verstrekken door PLANgroep. Dit geldt temeer daar een uithuiszetting dreigt.
Ondanks het feit dat een met redenen omklede verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f van de Faillissementswet ontbreekt, zal het verzoek niet op deze grond worden afgewezen. De rechtbank is van oordeel dat [verzoekster] niet de dupe mag worden van nalatig gedrag van PLANgroep. Afwijzing zou betekenen dat [verzoekster] met haar twee minderjarige kinderen uit haar huis gezet gaat worden.
Nu voldoende aannemelijk is geworden dat voldaan is aan de overige vereisten voor toelating zal het verzoek worden toegewezen.
Gelet op artikel 295 lid 3 van de Faillissementswet kan de rechter-commissaris op verzoek van [verzoekster] , de bewindvoerder dan wel ambtshalve bij schriftelijke beschikking het vrij te laten bedrag, als bedoeld in artikel 295 lid 2 Faillissementswet, verhogen met een in die beschikking vast te stellen nominaal bedrag. De rechter-commissaris kan aan zijn beschikking voorwaarden verbinden en daaraan terugwerkende kracht verlenen.

Beslissing

De rechtbank:
- spreekt de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:
[verzoekster] ,
geboren op [1983] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende [adres] , [postcode] [woonplaats] ,
- benoemt tot rechter-commissaris mr. C.P. Lunter,
en tot bewindvoerder M.A.A. Alferink,
Postbus [postbusnummer] , [postcode] [vestigingsplaats] ;
- verhoogt, vooralsnog, het bedrag bedoeld in artikel 295 lid 2 van de Faillissementswet in die zin, dat buiten de boedel wordt gelaten een bedrag gelijk aan de beslagvrije voet bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, met dien verstande dat waar in dat artikel staat: "negentig" of "90", wordt gelezen: "95", of, indien [verzoekster] inkomen uit arbeid verkrijgt, gedurende de periode(s) waarin zij dat inkomen verkrijgt: "100";
- stelt bij wijze van voorschot, bij toereikend boedelactief, het salaris van de bewindvoerder vast op het op grond van artikel 2 van het Besluit salaris bewindvoerder schuldsaneringsregeling geldende bedrag;
- geeft last aan de bewindvoerder tot het openen van aan [verzoekster] gerichte brieven en telegrammen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H. Schormans, in het openbaar uitgesproken op
19 april 2018 in tegenwoordigheid van de griffier en getekend door mr. C.P. Lunter.