ECLI:NL:RBMNE:2018:161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
5820267
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens niet goed uitgevoerde eindcontrole na asbestsanering

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 januari 2018 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, aangeduid als [verweerster] B.V. De zaak betreft een ontslag op staande voet dat door de werkgever is gegeven aan de werknemer wegens het niet goed uitvoeren van de eindcontrole na asbestsanering. De werkgever heeft bewijs geleverd dat er nog asbesthoudende kitresten aanwezig waren na de inspectie door de werknemer, wat leidde tot de conclusie dat het ontslag terecht was. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer ernstig verwijtbaar had gehandeld door de ruimte vrij te geven terwijl er nog zichtbare asbestdeeltjes aanwezig waren. De werknemer had geen recht op een transitievergoeding, omdat het ontslag het gevolg was van zijn ernstig verwijtbare handelen. De kantonrechter heeft ook het verzoek van de werknemer om het concurrentiebeding te vernietigen afgewezen, maar heeft wel ingestemd met een aanpassing van de straal van het beding. De proceskosten werden aan de werknemer opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5820267 UE VERZ 17-119 PK
Beschikking van 3 januari 2018
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. L. van der Heide,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[verweerster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M. Breur.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 14 juni 2017, waarbij een bewijsopdracht aan [verweerster] is gegeven;
  • de akte bewijslevering van [verweerster] van 12 juli 2017;
  • het proces-verbaal van het getuigenverhoor aan de zijde van [verweerster] van 15 september 2017;
  • de conclusie na enquête van [verzoeker] van 18 oktober 2017;
  • de conclusie na enquête van [verweerster] van 15 november 2017.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De verdere beoordeling van beide verzoeken

De verzoeken van [verzoeker]
2.1.
Aan [verweerster] is opgedragen om te bewijzen dat de losse deeltjes die op de vloer op de foto 3 bij het proces-verbaal van de comparitie te zien zijn i) direct na de goedkeurende inspectie van [verzoeker] aanwezig waren, en ii) dat deze deeltjes alsmede het stof op foto 5 bij het proces-verbaal van de comparitie asbest hebben bevat.
2.2.
De getuige [getuige 1] heeft voor zover van belang samengevat het volgende verklaard.
Hij is belast met de interne controle binnen [bedrijfsnaam] , welk bedrijf op de bewuste dag en op het bewuste adres de asbestverwijdering heeft gedaan. Toen hij arriveerde waren zijn collega's die de asbestsanering hadden uitgevoerd klaar met de asbestverwijdering in het bewuste containment. De DTA (de Deskundige Toezichthouder Asbestverwijdering) van [bedrijfsnaam] zei hem dat [verzoeker] in diens bus buiten zat te wachten, omdat na de visuele inspectie (door [verzoeker] , kantonrechter) er namelijk een luchtmeting moet worden gedaan en de pompen daarvoor eerst twee uur moeten draaien. Hij heeft vervolgens gezien dat [verzoeker] het formulier met de vrijgave aan de DTA overhandigde en dat [verzoeker] vervolgens vertrok. Daarna is hij, [getuige 1] , het containment (de afgesloten te saneren ruimte) ingegaan.
2.3.
Op grond van deze verklaring neemt de kantonrechter als vaststaand aan dat [getuige 1] als eerste het door [verzoeker] vrijgegeven containment heeft betreden en dat de door hem aangetroffen situatie dus overeenstemde met de situatie van het containment op het moment dat [verzoeker] dit vrijgaf. Er zijn geen aanwijzingen ( [verzoeker] heeft die mogelijkheid slechts geopperd maar deze niet verder onderbouwd) dat anderen in de tijd dat [verzoeker] in zijn auto heeft zitten wachten het containment hebben betreden, en [verzoeker] heeft met betrekking tot deze mogelijkheid noch zichzelf noch anderen als getuige laten horen.
2.4.
Met betrekking tot de door hem aangetroffen situatie heeft [getuige 1] samengevat het volgende verklaard. Op diverse plekken in het kozijn zaten nog grotere en kleinere stukken asbesthoudende kit. Dat die kit asbesthoudend was wist hij omdat dit van tevoren geïnventariseerd was. Het glas was uit het kozijn gehaald en aan de buitenkant was een houten plaat aangebracht. Dit is te zien op de foto's 3 en 4 bij het proces-verbaal van de comparitie. Hij zag dat de ruimte tussen de houten plaat en het kozijn vol lag met kitresten en glasresten en dat er ook kitresten op de vloer lagen, welke kitresten uit precies dezelfde kit bestonden als de kit die zijn collega's moesten verwijderen. Ook die kit moet dus asbest hebben bevat. De losse stukjes op foto 3 zijn dezelfde kit als de kit tussen de plaat en de dorpel. De lange streep kit op foto 3 bestond uit losse kitresten, en niet uit een vaste kitrand zoals de kantonrechter had begrepen. Het zou misschien kunnen dat er bij het loshalen van het raam stukjes verf zijn afgesprongen en op de grond zijn gevallen, hij weet echter zeker dat er ook kitresten op de grond lagen.
2.5.
Op grond van deze onder ede afgelegen getuigenverklaring acht de kantonrechter bewezen dat na de vrijgave van het containment door [verzoeker] nog duidelijk waarneembare kitresten in het containment aanwezig waren, namelijk (nog) in het kozijn, in de kier tussen de houten platen en het kozijn, en op de grond. [verzoeker] heeft niet (gemotiveerd) gesteld dat de door [getuige 1] waargenomen kitresten een ander soort kit betroffen dan de kit die zich in het kozijn bevond en die verwijderd had moeten worden. Door zichzelf niet als getuige te laten horen heeft hij de kantonrechter en [verweerster] de mogelijkheid ontnomen hem daarover onder ede te bevragen.
2.6.
Aan het voorgaande doet niet af dat [getuige 1] heeft verklaard dat hij het masker van [verzoeker] niet heeft gecontroleerd, terwijl hij daarover in zijn e-mailbericht van 8 januari 2017 iets anders vermeldt, dat niet ter sprake is geweest uit welke soort hout de platen bestonden waardoor niet met zekerheid kan worden vastgesteld of de foto's ook daadwerkelijk in het betreffende containment zijn genomen, en dat hij niet met zekerheid kan zeggen of de kit geschilderd was. De kantonrechter acht de verklaring van [getuige 1] consistent en betrouwbaar, en wat betreft het waarnemen van kitresten in het kozijn en op de grond zonder voorbehoud gegeven.
2.7.
Met betrekking tot de getuige [getuige 2] stelt [verzoeker] nog dat deze pas rond 17:15 uur arriveerde, en [getuige 1] tussen 13:00 uur en 14:00 uur, en dat onduidelijk is wat er in de tussentijd is gebeurd. Nu het gaat om de situatie die [getuige 1] heeft aangetroffen, is dit punt niet relevant.
2.8.
Dat ook het stof op de radiator asbest heeft bevat is op grond van de getuigenverklaringen niet komen vast te staan en dus niet bewezen. Dit is echter niet relevant nu wel bewezen is dat er nog duidelijk waarneembare kitresten in het containment aanwezig waren na de vrijgave van het containment door [verzoeker] .
2.9.
Voor het geval mocht komen vast te staan dat hij wél asbesthoudend materiaal heeft achtergelaten in het containment, heeft [verzoeker] aangevoerd dat dit niet heeft geleid tot een veiligheidsrisico van personen, waartoe hij verwijst naar de meetgegevens van de door hem gedane luchtmeting. Afgezien van de omstandigheid dat hij dit argument ten onrechte niet nader heeft onderbouwd, kan dit [verzoeker] niet baten. Het gaat er immers om dat hij de ruimte heeft vrijgegeven terwijl nog kitresten aanwezig waren, en niet of dit door de luchtmeting wordt bevestigd. Ter comparitie heeft [verzoeker] in dit verband nog gesteld dat het
"slechts"ging om asbest van risicoklasse 1, maar ook dat kan hem niet helpen. Ook hier geldt dat hij een ruimte pas mag vrijgeven indien deze geen zichtbare asbestdeeltjes meer bevat, en voorts blijkt uit het door [verzoeker] ingevulde certificaat dat het gaat om risicoklasse 2.
2.10.
[verzoeker] heeft verder nog aangevoerd dat hij erop had mogen vertrouwen dat [verweerster] conform haar eigen beleid een en ander rechtstreeks met de opdrachtgever zou afwikkelen
"zonder dat hierbij een wettelijke instantie wordt betrokken", en dat zij hem daarom niet op staande voet had mogen ontslaan. De kantonrechter gaat hieraan voorbij. Het had op de weg van [verzoeker] gelegen hiervan concrete voorbeelden te geven, nu [verweerster] zich onder verwijzing naar door haar overgelegde stukken erop beroept dat zij [verzoeker] diverse waarschuwingen heeft gegeven met betrekking tot de inhoud van zijn werkzaamheden, en nu artikel 3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling bepaalt dat de werknemer zich ervan bewust is
"dat schending van de veiligheidsvoorschriften daarom in beginsel altijd reden is voor ontslag op staande voet".
2.11.
[verzoeker] beroept zich verder op de financiële gevolgen van het ontslag, aan zijn goede functioneren in de afgelopen jaren en het feit dat nimmer een officiële waarschuwing is gegeven voor het achterlaten van asbesthoudend materiaal. Dat het ontslag financiële gevolgen voor [verzoeker] heeft wil de kantonrechter wel aannemen. Gelet op de aard en de ernst van de handelwijze van [verzoeker] legt dit naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende gewicht in de schaal. De bedoeling van de (eind)controle is immers dat derden daarop mogen afgaan en dat zij concreet gevaar kunnen lopen indien deze controle niet naar behoren is gedaan. Voorts constateert de kantonrechter dat uit de door [verweerster] overgelegde stukken bepaald niet blijkt dat sprake is van een vlekkeloos dienstverband. Er zijn talloze voorbeelden gegeven van te laat komen en niet bereikbaar zijn, alsmede van inhoudelijke kritiek op de werkzaamheden van [verzoeker] . Dat het niet eerder is voorgekomen dat hij is aangesproken op het achterlaten van asbesthoudend materiaal is daarbij onvoldoende van belang. Dit geldt ook voor het beroep van [verzoeker] op de omstandigheid dat hij steeds zonder morren vele overuren heeft gewerkt en aldus het bedrijfsbelang van [verweerster] steeds voorop heeft gesteld.
2.12.
De slotsom is dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven. Uit het voorgaande volgt dat [verzoeker] grovelijk de plichten heeft veronachtzaamd die de arbeidsovereenkomst hem oplegt (artikel 7:678 lid 2 sub k BW). De verzoeken van [verzoeker] om [verweerster] te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding en van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging moeten dus worden afgewezen.
2.13.
[verzoeker] heeft voorts geen recht op de door hem verzochte transitievergoeding indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van zijn kant. Dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven betekent niet in alle gevallen dat tevens sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, maar in dit geval wel. [verzoeker] heeft niet aangevoerd waarom het ten onrechte vrijgeven door hem van het containment verschoonbaar zou zijn, en de aard van zijn werkzaamheden (die beogen te waarborgen dat derden worden gevrijwaard van de gevaren van asbest voor de gezondheid) brengen mee dat deze uiterst zorgvuldig moet worden uitgevoerd. Bovendien bepaalt artikel 3 van de Arbeidsvoorwaardenregeling van [verweerster] dat het achterlaten van asbest een dringende reden voor ontslag op staande voet kan vormen. [verzoeker] was dus een gewaarschuwd man.
Het verzoek van [verzoeker] hem een transitievergoeding toe te kennen moet daarom worden afgewezen.
2.14.
[verzoeker] heeft verder verzocht het concurrentie-/relatiebeding van de arbeidsovereenkomst te vernietigen.
2.15.
[verweerster] heeft zich bereid verklaard het beding in die zin aan te passen dat de in het beding genoemde straal van 100 km rondom de vestiging van haar kantoor wordt beperkt tot 50 km. De kantonrechter zal dienovereenkomstig beslissen. De kantonrechter ziet geen aanleiding het beding in zijn geheel te vernietigen of verder te beperken. [verzoeker] stelt immers zelf dat de concurrentie in de asbestbranche moordend is. Mede gelet op de wijze waarop deze arbeidsovereenkomst is geëindigd is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake van een onbillijke benadeling van [verzoeker] .
2.16.
Gelet op de uitkomst van deze procedure behoeven de gevorderde voorlopige voorzieningen geen bespreking meer.
2.17.
Afgezien van de aanpassing van het relatie-/concurrentiebeding worden de verzoeken van [verzoeker] dus afgewezen. Hij wordt in de proceskosten van [verweerster] veroordeeld, welke worden begroot op € 1.200,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden.
De verzoeken van [verweerster]
2.18.
Voor zover [verweerster] haar verzoeken heeft gehandhaafd (een aantal verzoeken heeft zij ingetrokken) komen zij neer op het verzoek om de vorderingen van [verzoeker] af te wijzen (met uitzondering van de wijziging van het relatie-/concurrentiebeding).
2.19.
Gelet op de beslissing op de verzoeken van [verzoeker] hoeft op deze verzoeken dus niet apart te worden beslist.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat het relatie-/concurrentiebeding, zoals neergelegd in artikel 16 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen, in die zin wordt gewijzigd dat de straal van 100 km wordt teruggebracht tot een straal van 50 km;
3.2.
wijst de verzoeken van [verzoeker] voor het overige af;
3.3.
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot de uitspraak van deze beschikking begroot op € 1.200,-- aan salaris gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na heden.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op
3 januari 2018.