ECLI:NL:RBMNE:2018:1566

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
18 april 2018
Zaaknummer
16/707639-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het verschoningsrecht in het kader van 112-meldingen en waarheidsvinding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een klaagschrift van de Stichting Regionale Ambulance Voorziening Provincie Utrecht (RAVU) tegen de vordering tot verstrekking van gevoelige gegevens, specifiek geluidsfragmenten van 112-meldingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoud van deze meldingen onder het verschoningsrecht valt, maar dat er in dit geval uitzonderlijke omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat dit recht wordt doorbroken. De zaak betreft een ernstig delict waarbij de verdachte, de vader van een minderjarige, wordt verdacht van twee pogingen tot verwurging van zijn dochter. De rechtbank heeft de belangen van waarheidsvinding zwaarder laten wegen dan het verschoningsrecht, omdat de geluidsfragmenten cruciale informatie kunnen bevatten over de omstandigheden waaronder de minderjarige in het ziekenhuis is opgenomen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat alle betrokkenen, inclusief de moeder en de voogd van de minderjarige, toestemming hebben gegeven voor de verstrekking van de geluidsfragmenten. De rechtbank heeft het klaagschrift ongegrond verklaard, waarmee de beslissing van de rechter-commissaris werd bevestigd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/707639-17
Rekestnummer: 18/583
Beschikking van de meervoudige raadkamer in strafzaken, op het op 2 maart 2018 ter griffie van deze rechtbank ingekomen klaagschrift, op grond van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering (Sv), van

STICHTING REGIONALE AMBULANCE VOORZIENING PROVINCIE UTRECHT (‘RAVU’),

statutair gevestigd te Utrecht,
rechtsgeldig vertegenwoordigd door drs. [A] ,
domicilie kiezende ten kantore van haar raadsvrouw, mr. A.L.N. Luigies, advocaat te Utrecht,
(hierna te noemen: klaagster).
Het klaagschrift is gericht tegen de vordering tot verstrekking van gevoelige gegevens ex artikel 126 nf/126uf Sv.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het dossier in de strafzaak met bovenvermeld parketnummer, van voornoemd klaagschrift en van het schriftelijk advies van de officier van justitie van 30 maart 2018.
Het klaagschrift is behandeld in openbare raadkamer op 3 april 2018.
Gehoord zijn klaagster (vertegenwoordigd door [B] ), de raadsvrouw van klaagster en de officier van justitie. Voorts is in raadkamer gehoord [voogd] , die door de rechtbank is opgeroepen als belanghebbende.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het onderhavige beklag uit van de navolgende feiten en omstandigheden:
1. [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ), geboren [2015] , is zowel op 14 december 2015 als op 8 januari 2016 naar aanleiding van een 112-melding gereanimeerd en met spoed opgenomen in het Meander Ziekenhuis;
2. [verdachte] (hierna: verdachte) is de vader van [minderjarige] en wordt verdacht van een tweetal pogingen tot verwurging van [minderjarige] op genoemde data;
3. op 4 december 2017 zijn, met een machtiging van de rechter-commissaris, door de officier van justitie ex artikel 126nf/126uf Sv gegevens gevorderd, te weten de geluidsfragmenten van de bij klaagster op 14 december 2015 en 18 januari 2016 binnengekomen 112-meldingen vanaf het adres [adres] te [woonplaats] (hierna: de geluidsfragmenten);
4. klaagster heeft geweigerd aan deze vordering gehoor te geven;
5. klaagster heeft de geluidsfragmenten aan de rechter-commissaris ter hand gesteld, teneinde de rechter-commissaris in staat te stellen een beslissing te nemen als bedoeld in artikel 98 Sv;
6. op 19 februari 2018 heeft de rechter-commissaris het bezwaar van klaagster tegen verstrekking/inbeslagname van de geluidsfragmenten ongegrond verklaard;
7. klaagster heeft tegen deze beslissing van de rechter-commissaris een klaagschrift ingediend.
De overwegingen
Klaagster grondt haar bezwaren tegen de uitlevering van de geluidsfragmenten op het haar ingevolge artikel 218 Sv toekomende verschoningsrecht.
Ter beoordeling staat allereerst of klaagster een verschoningsgerechtigde belanghebbende is en of de inbeslaggenomen gegevens onder het verschoningsrecht vallen.
Indien die vragen positief worden beantwoord, staat vervolgens ter beoordeling of zich zeer uitzonderlijke omstandigheden voordoen die meebrengen dat het verschoningsrecht in het belang van de waarheidsvinding moet worden doorbroken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich in raadkamer op het standpunt gesteld dat zij niet betwist dat de inbeslaggenomen geluidsfragmenten onder het verschoningsrecht van klaagster vallen.
De geluidsfragmenten zijn volgens de officier van justitie in beslag genomen vanwege een dringend onderzoeksbelang. Verdachte heeft wroeging gekregen en heeft zich ruim 1,5 jaar nadat de feiten plaatsvonden uit eigen beweging gemeld bij de politie. Uit de geluidsfragmenten kan mogelijk blijken hoe de gemoedstoestand was van verdachte, of sprake is van relevante achtergrondgeluiden en wat de exacte bewoordingen zijn geweest van de melder(s), ook over hoe [minderjarige] er op die momenten aan toe was. De meldingen zijn in beide gevallen kort na het incident gedaan. Het is voor de waarheidsvinding relevant dat deze geluidsfragmenten worden beluisterd, zodat meer duidelijkheid kan worden verkregen onder welke omstandigheden [minderjarige] tot twee keer toe in het ziekenhuis is terecht gekomen, wat daarvan mogelijk de aanleiding is geweest en wie daarvoor verantwoordelijk is. Er is sprake van zeer uitzonderlijke omstandigheden die rechtvaardigen dat het verschoningsrecht wordt doorbroken. Voor het doorbreken van het verschoningsrecht zijn volgens de officier van justitie allereerst de aard en omvang van de desbetreffende gegevens van belang. . Voorts gaat het om de verdenking van een ernstig delict. Het slachtoffer is een klein kind. Bovendien hebben zowel de beide ouders van [minderjarige] , waaronder dus ook verdachte, en de voogd van [minderjarige] toestemming verleend om de gegevens aan de politie en het openbaar ministerie te verstrekken.
Het standpunt van klaagster
De raadsvrouw van klaagster heeft aangevoerd dat de geschetste omstandigheden onvoldoende uitzonderlijk zijn om het belang van waarheidsvinding zwaarder te laten wegen dan het belang van het respecteren van het verschoningsrecht van klaagster. Dit laatste belang bestaat hierin dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het aan hem toevertrouwde tot een arts/medicus moet kunnen wenden. Van doorbreking van het verschoningsrecht kan een precedentwerking uitgaan, met als gevolg dat hulpzoekenden zich niet meer vrij voelen om zich via het alarmnummer tot een medische hulpverlener te wenden. In deze zaak is verder van belang dat onduidelijk is of de vader van [minderjarige] wel bewust en specifiek toestemming heeft verleend tot verstrekking van de gevraagde geluidsfragmenten. Ook de toestemmingsverklaring van de voogd van [minderjarige] ( [voogd] , de oma van [minderjarige] ) is niet gericht aan klaagster. De informatie die de officier van justitie uit het beluisteren van de geluidsfragmenten denkt te kunnen halen, kan op een andere, minder ingrijpende wijze worden verkregen. Er kunnen immers getuigen worden gehoord die ten tijde van de melding aanwezig waren in de woning. Er is dan ook onvoldoende zwaarwegend belang om het verschoningsrecht te doorbreken.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van klaagster van oordeel dat klaagster een verschoningsrecht toekomt en dat de geluidsfragmenten onder het verschoningsrecht vallen. De rechtbank schaart zich achter de overwegingen van de rechter-commissaris op dit punt (zie de overweging en 2.1 en 2.2 uit de beslissing van 19 februari 2018).
Zoals volgt uit jurisprudentie van de Hoge Raad (zie bijvoorbeeld het arrest van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1205), is het verschoningsrecht niet absoluut, in die zin dat zich zeer uitzonderlijke omstandigheden laten denken waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt – ook ten aanzien van datgene waarvan de wetenschap de verschoningsgerechtigde als zodanig is toevertrouwd – moet prevaleren boven de eerbiediging van het verschoningsrecht. Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad valt een aantal factoren te destilleren die bij de beantwoording van de vraag of sprake is van zeer uitzonderlijke omstandigheden als hiervoor bedoeld in de afweging kunnen worden betrokken, zoals de omstandigheid dat sprake is van ernstige delicten en de omstandigheid dat de gegevens niet op andere wijze kunnen worden verkregen.
Verdachte [verdachte] wordt verdacht van twee zeer ernstige delicten, gepleegd jegens een jong en kwetsbaar slachtoffer, namelijk twee pogingen tot verwurging van zijn enkele maanden oude dochter. Op grond hiervan is er een zwaarwegend belang van de Staat tot het doen van effectief en onafhankelijk onderzoek.
Uit hetgeen de officier van justitie in raadkamer heeft aangevoerd leidt de rechtbank af dat het bewijs dat verdachte deze feiten zou hebben begaan tot op heden voornamelijk bestaat uit de eigen verklaring van verdachte. De geluidsfragmenten zouden meer duidelijkheid kunnen geven over de omstandigheden waaronder [minderjarige] tot tweemaal toe in het ziekenhuis is opgenomen, wat daarvan mogelijk de aanleiding is geweest en wie daarvoor verantwoordelijk is.
De rechtbank heeft pogingen gedaan de geluidsfragmenten te beluisteren, teneinde de aard van de weergegeven medische informatie van [minderjarige] te beoordelen. Door technische onvolkomenheden op de aangeleverde CD-rom bleek dit echter niet mogelijk. Naar verwachting zal in de geluidsfragmenten slechts algemene en beschrijvende informatie over de medische toestand van [minderjarige] worden gegeven, nu het immers 112-meldingen betreft.
De voogd van [minderjarige] , [voogd] , heeft in raadkamer expliciet toestemming gegeven tot de verstrekking van de geluidsfragmenten. Ook verdachte, die, zoals volgt uit de beschikking van de rechter-commissaris en het onderzoek in raadkamer zelf één van de meldingen heeft gedaan, heeft die toestemming expliciet schriftelijk gegeven. Niet is gebleken dat hij niet wist waarvoor hij toestemming gaf, te minder nu verdachte voordien ook al mondeling ten overstaan van verbalisanten toestemming heeft gegeven . Ten slotte heeft ook de moeder van [minderjarige] toestemming gegeven voor het verstrekken van de geluidsfragmenten. Daarmee hebben alle direct betrokkenen bij de minderjarige, zowel in feitelijke als in familierechtelijke zin, toestemming gegeven voor het verstrekken van de geluidsfragmenten.
Bij het voorgaande is verder van belang dat het horen van getuigen niet tot hetzelfde resultaat zal kunnen leiden als het uitluisteren van de geluidsfragmenten. Het horen van de getuigen en verdachte kan immers nooit een exacte weergave geven van hetgeen destijds is gezegd, maar slechts een subjectieve herinnering daaraan. Daarbij is van belang dat de gebeurtenissen meer dan 2 jaar geleden hebben plaatsgevonden en sprake was van een panieksituatie, waarbij nog geen verdenking was van een misdrijf. Dit betekent dat het niet-openbaren van de geluidsfragmenten het doen van een effectief en onafhankelijk onderzoek belemmert.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat in dit geval sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die maken dat het belang van waarheidsvinding zwaarder dient te wegen dan het verschoningsrecht van klaagster. De rechtbank zal daarom het klaagschrift ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beklag ongegrond.
Deze beslissing is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en J.G. van Ommeren, rechters, als lid van de meervoudige raadkamer, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier en uitgesproken op 17 april 2018.
Tegen deze beslissing staat voor klaagster beroep in cassatie bij de Hoge Raad open, in te stellen bij de griffie van deze rechtbank, binnen veertien dagen na betekening van deze beschikking.