ECLI:NL:RBMNE:2018:152

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2018
Publicatiedatum
18 januari 2018
Zaaknummer
16/659935-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling in een relationele context met verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 18 januari 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrouw die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag op haar voormalig partner. De feiten vonden plaats op 20 augustus 2017, toen de verdachte haar ex-vriendin met een mes in de borst stak en met een hamer op zijn hoofd sloeg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 131 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast moet de verdachte een taakstraf van 120 uur uitvoeren. De rechtbank heeft geconstateerd dat het bewezen verklaarde verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend, gezien de conclusies van deskundigen over haar verstandelijke beperking en psychische toestand. De verdachte moet zich gedurende de proeftijd bij de reclassering melden en krijgt de opdracht om een behandeling te ondergaan gericht op haar verstandelijke beperking.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie gevolgd, die een gevangenisstraf en taakstraf had geëist. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder de aanwezigheid van kinderen in de woning tijdens het incident. De verdachte heeft geen strafblad en het recidiverisico is laag, mits zij de juiste ondersteuning en behandeling krijgt. De benadeelde partij, de ex-partner van de verdachte, heeft een schadevergoeding van € 500,- toegewezen gekregen voor immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de overige vorderingen van de benadeelde partij afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659935-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 januari 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1974] te [geboorteplaats]
domicilie kiezend te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 januari 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. N.T.R.M. Franken en van hetgeen verdachte en mr. J.L.J. Leijendekker, advocaat te Wijk bij Duurstede, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair
op 20 augustus 2017 te [woonplaats] poging tot doodslag op [slachtoffer] door hem met een mes in zijn borst te steken en/of met een hamer op zijn hoofd te slaan;
en/of
subsidiair
op 20 augustus 2017 te [woonplaats] het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (te weten een klaplong) aan [slachtoffer] door hem met een mes in zijn borst te steken;
en/of
meer subsidiair
op 20 augustus 2017 te [woonplaats] poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] door hem met een mes in zijn borst te steken en/of met een hamer op zijn hoofd te slaan.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, voor zover het betreft het steken met een mes in de borst van [slachtoffer] . Verder is het meer subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, voor zover het betreft het slaan met een hamer op het hoofd van [slachtoffer] .
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde
Aangever [slachtoffer] heeft als volgt verklaard:
“Mijn ex-vriendin [verdachte] heeft mij zondag 20 augustus 2017 omstreeks 22.30 uur neergestoken met een mes, in haar woning. Ik had als gevolg van de steekwond een klaplong. [2] Ik zag dat ze de deur opendeed en ik zag dat ze op mij af kwam met een groot mes. Ze hield het mes bovenhands vast in haar rechter hand. Ze maakte twee stekende bewegingen met het mes en ik werd geraakt in mijn rechter borst. [3]
Getuige [getuige 1] heeft als volgt verklaard:
“Ik zag de voordeur van [verdachte] opengaan. Toen kwam [verdachte] naar buiten rennen met een mes. Ik zag [verdachte] over drempel de deur uitlopen met een mes in haar rechterhand. Ik zag dat zij op [slachtoffer] afliep en met het mes op haar nek hoogte. Zij deed een steekbeweging en [slachtoffer] liep haar richting op en het mes raakte [slachtoffer] op zijn [4] borst. Ze was naar binnen gerend om een mes te pakken, ze kwam er ook meteen mee naar buiten. [5]
Verdachte heeft als volgt verklaard:
“Ik heb iets uit het messenblok gepakt. Ik had het mes bovenhands vast in mijn rechterhand. De punt wees in de richting van mijn ex. Mijn ex kwam gewoon door in mijn richting. Toen mijn ex binnen armlengte afstand was maakte ik een korte stekende beweging. Ik had het idee dat hij op dit moment ook net een stap naar mij toe deed. Ik heb deze beweging 1 keer gemaakt. Ik zag geen bloed aan het mes maar ik heb hem wel geraakt in zijn jas, aan zijn linkerkant rondom zijn sleutelbeen. [6]
Uit medische informatie blijkt dat op 20 augustus 2017 omstreeks 23:45 uur bij [slachtoffer] onder meer is geconstateerd:
“een insteekwond borstwand rechts van ongeveer 1 centimeter. Op CT ventrale pneumothorax Re waarvoor thoraxdrain. Steekgat wondrandexcisie en gehecht. Conclusie: Man van 46 jaar met steekverwonding Re thorax. [7]
Met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde
Aangever [slachtoffer] heeft als volgt verklaard:
“Ik kwam binnen en ik zag haar in de gang staan met een hamer in haar hand. Ik zag dat ze mij wilde slaan met die hamer. Ze kon me nog slaan. Ze heeft mij geraakt met de hamer, op mijn hoofd. Ik heb daar nu ook een bult op mijn hoofd, rechtsachter. [8]
Verdachte heeft als volgt verklaard:
“Ik heb een hamer in mijn hand gehad. [9]
Uit medische informatie blijkt dat op 20 augustus 2017 omstreeks 23:45 uur bij [slachtoffer] onder meer is geconstateerd:
“Pijnklachten achterhoofd Re onderaan de schedel, omschreven drukpijnlijke plek met
lichte zwelling. Huid onbeschadigd. [10] Zwelling (beperkt) en omschreven drukpijnlijke plek op het achterhoofd Re. [11]
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat als feit van algemene bekendheid geldt dat het steken met een mes in de borststreek, levensgevaarlijk letsel kan veroorzaken. Door aldus te handelen bij het slachtoffer [slachtoffer] , heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans op het overlijden van die [slachtoffer] op de koop toegenomen. Daarmee is sprake van (voorwaardelijk) opzet op het overlijden van [slachtoffer] .
Ten aanzien van het slaan met een hamer door verdachte op het hoofd van [slachtoffer] , geldt dat als feit van algemene bekendheid geldt dat het slaan met een hamer op het hoofd, met zodanige kracht dat daarmee letsel ontstaat, ook kan leiden tot zwaar lichamelijk letsel. Door aldus te handelen bij [slachtoffer] , heeft verdachte op zijn minst de aanmerkelijke kans op het ontstaan van zwaar lichamelijk letsel bij die [slachtoffer] op de koop toegenomen. Daarmee is sprake van (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer] .

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
primair
op 20 augustus 2017 te [woonplaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die
[slachtoffer] met een mes in zijn borst heeft gestoken,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
en
meer subsidiair
op 20 augustus 2017 te [woonplaats] ,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet die [slachtoffer] met een hamer op zijn hoofd heeft geslagen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, als bedoeld in artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Daartoe heeft de verdediging de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd: uit het strafblad van [slachtoffer] en de toelichting daarop door onder meer de reclassering blijkt objectief dat hij een bedreiging vormt voor verdachte en haar familie. Bij verdachte was sprake van angst voor [slachtoffer] omdat [slachtoffer] haar en de kinderen al gedurende langere tijd voortdurend lastig viel. Verdachte heeft de politie in verband met [slachtoffer] verzocht om een zogenoemde noodknop. Verdachte heeft in het verleden al vaker te maken gehad met ‘mannelijke terreur’ en heeft daarbij onder meer niet aangeboren hersenletsel opgelopen. Gelet op de voorgenoemde omstandigheden is volgens de raadsman niet van doorslaggevende betekenis of de voordeur van de woning, voorafgaand aan het steekincident, dicht was.
De rechtbank acht de feiten en omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
Uit de verklaringen die aangever [slachtoffer] , getuige [getuige 1] (de buurman van verdachte) en [getuige 2] (de zoon van verdachte en aangever) hebben afgelegd komt naar voren dat verdachte, nadat [getuige 2] haar had gebeld, bij haar woning arriveerde, dat [slachtoffer] haar verbaal bedreigde terwijl de buurman [slachtoffer] fysiek in bedwang hield, dat verdachte samen met haar zoon [getuige 2] haar woning inging en dat de deur vervolgens dicht ging. Omdat de deur van de woning gesloten was, vindt de rechtbank de verklaring van verdachte dat [slachtoffer] haar in de woning achterna is gekomen en haar daar heeft bedreigd zodat zij uit zelfverdediging heeft gestoken met het mes, niet aannemelijk. De overige door de raadsman aangevoerde feiten en omstandigheden brengen evenmin met zich dat sprake is geweest van noodweer.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de haar verweten gedragingen niet heeft verricht in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor haar de noodzaak bestond tot verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het verweer wordt verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
primair
poging tot doodslag;
meer subsidiair
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat, indien de rechtbank niet van oordeel is dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan toch wel moet worden aangenomen dat verdachte een beroep toekomt op noodweerexces, als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. De raadsman heeft gesteld dat indien de rechtbank meent dat de verdachte, door te steken met het mes en te slaan met de hamer, de grenzen van een noodzakelijke verdediging heeft overschreden, kan worden geconcludeerd dat deze overschrijding het onmiddellijk gevolg is geweest van een door (het onmiddellijk dreigend gevaar voor) de ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding veroorzaakte, hevige gemoedsbeweging. De raadsman heeft daartoe onder meer verwezen naar de verklaring van [getuige 2] dat zijn moeder helemaal wild was en niet meer wist wat zij deed.
Op grond van de hiervoor bij rubriek 6 vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, zodat het beroep op noodweerexces reeds daarom niet slaagt. Dat bij verdachte sprake zou zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging is daartoe onvoldoende.
Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 19 oktober 2017, opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog;
  • een rapport van 23 oktober 2017, opgemaakt door drs. H.E.M. Koornstra, psycholoog;
  • een rapport van 27 oktober 2017, opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater.
Het rapport, opgemaakt door de gedragsneuroloog C. Jonker, houdt onder meer het volgende in.
Er zijn aanwijzingen voor hersenorganisch lijden, in het bijzonder een postcontusioneel syndroom. Een postcontusioneel syndroom wordt gekenmerkt door cognitieve problemen en wordt veroorzaakt door hersenschade als gevolg van een schedeltrauma. Het hersenorganisch lijden bestond ten tijde van het ten laste gelegde. Er zijn onvoldoende aanwijzingen dat het gedrag c.q. de gedragingen van betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed zijn geweest door het hersenorganisch lijden. De vastgestelde cognitieve problemen: stoornissen in aandacht, traag werktempo, moeite met aanleren en ophalen van informatie, zijn niet van directe invloed (geweest) op de impulscontrole.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog H.E.M. Koornstra, houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de zin van een licht verstandelijke beperking en een ziekelijke stoornis in de zin van een cognitieve stoornis NAO en een depressieve stemmingsstoornis. Hiervan was sprake ten tijde van het ten laste gelegde en beïnvloedde haar gedragskeuzes en gedragingen. Het ten laste gelegde feit vond plaats in een situatie van chronische overbelasting. Zij werd overvraagd in haar capaciteiten binnen de spanningsvolle relatie met haar ex, de vader van haar kinderen, en zij ervoer geen steun van haar omgeving. Toen zij op de bewuste avond thuis kwam was zij onmachtig en boos en was sprake van paniek en angst. Betrokkene voelde zich in het nauw gedreven hoewel dat mogelijk in fysieke zin geenszins zo was. Het ontbreekt betrokkene aan afdoende capaciteiten en aan afdoende coping in situaties die zij niet kan overzien. Daarom was zij overgeleverd aan haar angstige onmachtige emoties. Geadviseerd wordt verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen.
Het rapport, opgemaakt door psychiater C.A.J. Veldman, houdt onder meer het volgende in.
Betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking, deels vanuit niet aangeboren hersenletsel. Onder grote druk is het zeer wel denkbaar dat betrokkenes niveau van intellectueel functioneren verder verlaagt. Zij is door haar verstandelijke beperking zeer weinig maatschappelijk redzaam, kan complexe verbanden en oorzaak en gevolgrelaties onvoldoende overzien en is aangewezen op hulp van anderen. Verder lijdt betrokkene aan een depressie, wat haar zelfredzaamheid nog verder ondermijnt. De verstandelijke beperking en de depressie bestonden tijdens het plegen van het ten laste gelegde en beïnvloedden haar gedragskeuzes en gedragingen. Zij had bij verschillende instanties om hulp gevraagd, was overbelast en sterk gestrest door haar levensomstandigheden zoals angst voor agressie van haar ex, zij mistte haar moeder die enige maanden eerder was overleden en op wie zij sterk leunde. Die avond voelde zij zich erg bedreigd, werd bang en erg boos. Zij had de bedoeling zich te verdedigen, niet om hem iets aan te doen. Geadviseerd wordt het ten last gelegde verminderd toe te rekenen.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde verminderd aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 150 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 132 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met als bijzondere voorwaarden: reclasseringstoezicht en ambulante behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Verdachte is bereid zich te laten behandelen, maar de behandeling dient dan wel plaats te vinden in een ambulant kader en niet in een forensisch kader. Verdachte verzet zich tegen het uitvoeren van een werkstraf omdat zij behandeld zal worden, recent is verhuisd en het contact met haar kinderen weer wil opbouwen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft toen zij bij haar woning aankwam en werd geconfronteerd met de aanwezigheid van [slachtoffer] , haar voormalige partner en de vader van haar kinderen, in de keuken een mes gepakt en is [slachtoffer] daarmee te lijf gegaan terwijl de kinderen in de woning aanwezig waren. Door [slachtoffer] met een mes in de borst te steken heeft zij zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Het had ook veel slechter met [slachtoffer] kunnen aflopen. Bovendien heeft verdachte daarna in haar huis met een hamer gestaan en [slachtoffer] daarmee op het hoofd geslagen. Gelet op de ernst van deze feiten kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 13 november 2017;
- een reclasseringsadvies van 21 november 2017, uitgebracht door C.P.M. Cruijen, reclasseringswerker;
- een psychologisch rapport van 23 oktober 2017 van H.E.M. Koornstra, psycholoog;
- een psychiatrisch rapport van 27 oktober 2017 van C.A.J. Veldman, psychiater.
Uit het uittreksel justitiële documentatie blijkt dat verdachte niet eerder in verband met strafbare feiten met justitie in aanraking is geweest. Dat is in het voordeel van verdachte.
In het reclasseringsadvies wordt geadviseerd een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden meldplicht en ambulante behandeling. Ambulante behandeling van de depressie is geïndiceerd, voor zover mogelijk in een ambulant kader. Verder is van belang dat verdachte behandeling krijgt gericht op mensen met een verstandelijke beperking. Het recidiverisico wordt ingeschat als laag.
In het rapport van 23 oktober 2017, opgemaakt door drs. H.E.M. Koornstra, psycholoog wordt onder meer geadviseerd verdachte het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen. De kans op recidive wordt ingeschat als laag mits er meer structurele ondersteuning komt in relatie met ex. Met voldoende ondersteuning is de verwachting dat zij haar emoties jegens haar ex afdoende zal kunnen reguleren. Verdachte behoeft meer praktische ondersteuning in het dagelijks leven. Binnen een reclasseringstoezicht kan toegezien worden op het uitbreiden en in stand houden van een optimaal netwerk waarbij een vaardigheidstraining aanbieden om haar emoties te reguleren bij overvraging is te overwegen. Verder is behandeling gericht op mensen met een verstandelijke beperking aangewezen.
Geadviseerd wordt verdachte in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk op te leggen strafdeel, onder toezicht te stellen van de reclassering waarbij expliciet rekening wordt gehouden met haar beperkingen.
In het rapport, opgemaakt door C.A.J. Veldman, psychiater wordt onder meer geadviseerd het ten laste gelegde verminderd toe te rekenen aan de verdachte. De kans op recidive is gering als zij goede hulp krijgt, op voldoende fysieke afstand van haar ex woont, haar depressie voldoende wordt behandeld en zij voldoende stabiliseert. Betrokkene staat open voor hulp en volgt adviezen op. Behandeling van haar depressie en begeleiding bij het vinden van haar weg in de maatschappij zullen betrokkene helpen zich staande te houden. Het continueren en tijdelijk intensiveren van de eerder gestarte hulp zijn passend om betrokkene te helpen stabiliseren. Geadviseerd wordt een (deels) onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op voorwaarde dat zij zich laat behandelen en begeleiden. De reclassering kan hierop toezicht houden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat de volgende gevangenisstraf passend en
geboden is:
een gevangenisstraf voor de duur van 150 (honderdvijftig) dagen, waarvan
een gedeelte
van 131 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders
gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere
voorwaarden niet heeft nageleefd.
De rechtbank stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de
proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank stelt als bijzondere voorwaarden:
- dat verdachte zich op bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De reclassering wordt opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
De rechtbank bepaalt dat de tijd die verdachte vóór de ten uitvoerlegging van dit vonnis in
verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het
onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht. Het betreft
de periode van 21 augustus 2017 tot en met 8 september 2017. Dit betekent dat verdachte
het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft uitgezeten.
Voorts veroordeelt de rechtbank verdachte tot
een taakstraf van 120 urenen beveelt dat, voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht, de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis. Een poging tot doodslag is een ernstig feit. Verdachte heeft [slachtoffer] met een mes op een kwetsbare plek, te weten de borstkas waar hart en longen zitten, gestoken. De gevolgen zijn relatief beperkt gebleven, maar het had anders kunnen aflopen. Gelet op de persoon van de verdachte acht de rechtbank terugkeer naar de gevangenis niet passend en niet van toegevoegde waarde. Echter vanwege de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat verdachte wel degelijk een taakstraf moet verrichten.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 1.000,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de vordering van [slachtoffer] toewijsbaar.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Volgens de raadsman is niet eenvoudig te beoordelen in hoeverre [slachtoffer] mede schuld heeft gehad zodat de vordering tot schadevergoeding dient te worden afgewezen, dan wel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de immateriële schade komt, naar maatstaven van billijkheid gemeten, tot een bedrag van € 500,- voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde afwijzen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 500,- te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 10 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45, 57, 287, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 150 dagen;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf
een gedeelte van 131 dagenniet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij
een proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat de verdachte gedurende de proeftijd:
* dat verdachte zich op bij Reclassering Nederland op het volgende adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht zal melden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
* zich onder behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven, teneinde zich te laten behandelen zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 120 uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 60 dagen hechtenis;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 10 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, mrs. E.J. van Rijssen en O.P. van Tricht, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 januari 2018.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 20 augustus 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die
[slachtoffer] met een mes in zijn borst heeft gestoken en/of met een hamer op zijn
hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
en/of
zij op of omstreeks 20 augustus 2017 te [woonplaats] , althans in het
arrondissement Midden-Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel (te weten een klaplong), heeft toegebracht, door
voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een mes in zijn borst te steken;
en/of
zij op of omstreeks 20 augustus 2017 te [woonplaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met
dat opzet die [slachtoffer] met een mes in zijn borst heeft gestoken en/of met een
hamer op zijn hoofd heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal, genummerd 2017256093, opgemaakt door politie Midden-Nederland,
2.Het proces-verbaal van 22 augustus 2017 van aangifte door [slachtoffer] , pagina 28.
3.Het proces-verbaal van 22 augustus 2017 van aangifte door [slachtoffer] , pagina 29.
4.Het proces-verbaal van 21 augustus 2017 van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 55.
5.Het proces-verbaal van 21 augustus 2017 van verhoor van getuige [getuige 1] , pagina 56.
6.Het proces-verbaal van 21 augustus 2017 van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 24.
7.Een geschrift, te weten een medische verklaring van 21 augustus 2017 van de GGD regio Utrecht, pagina 35.
8.Het proces-verbaal van 22 augustus 2017 van aangifte door [slachtoffer] , pagina 29.
9.Het proces-verbaal van 31 augustus 2017 van verhoor op 28 augustus 2017 van verdachte [verdachte] , pagina 83.
10.Een geschrift, te weten een medische verklaring van 21 augustus 2017 van de GGD regio Utrecht, pagina 35.
11.Een geschrift, te weten een medische verklaring van 21 augustus 2017 van de GGD regio Utrecht, pagina 36.