ECLI:NL:RBMNE:2018:1510

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
C/16/351525 / HA ZA 13-654
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid BAM Rail voor materiële schade aan slijptrein door ontsporing

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 april 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure over de aansprakelijkheid van BAM Rail voor de schade aan een slijptrein die op 25 juli 2010 ontspoorde bij Stavoren. De rechtbank had eerder, in een tussenvonnis van 22 maart 2017, al geoordeeld dat BAM Rail aansprakelijk was voor de schade die de eigenaar van de slijptrein had geleden. In het vonnis van 18 april 2018 werd de hoogte van de schadevergoeding vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de gevorderde bedragen alleen toewijsbaar waren voor de cascoschade, die werd vastgesteld op CHF 6.260.500,00, en de gemaakte buitengerechtelijke kosten. De vordering tot vergoeding van bedrijfsschade werd afgewezen, omdat de eisende partij, Bâloise Assurance S.A., niet voldoende bewijs had geleverd om de omvang van de schade te onderbouwen. De rechtbank benadrukte dat het aan de benadeelde partij is om de schade te bewijzen en dat Bâloise niet adequaat had gereageerd op de kritiek van de tegenpartij op haar rapport.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/351525 / HA ZA 13-654
Vonnis in hoofdzaak van 18 april 2018
in de zaak van
de vennootschap naar Zwitsers recht
BÂLOISE ASSURANCE S.A.,
gevestigd te Bazel, Zwitserland
eiseres,
advocaat mr. G.C.G. Metz te 's-Gravenhage,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
PRORAIL B.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Franken-Schoemaker te Houten,

2 MR. J.P.M. BORSBOOM,

in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Spoorflex Safety First BV,
kantoorhoudende te Barendrecht,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BAM RAIL BV,
statutair gevestigd te Bunnik,
gedaagde,
advocaat mr. V.R. Pool te Rotterdam.
Partijen zullen hierna Bâloise, ProRail, de curator en BAM genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 maart 2017
  • het vonnis van 31 mei 2017 waarbij de rechtbank het verzoek heeft afgewezen om tussentijds hoger beroep open te stellen
  • de akte van 14 juni 2017 van Bâloise
  • de antwoordakte van 20 september 2017 van BAM
  • het verzoek van 4 oktober 2017 van alle partijen om vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
In het tussenvonnis van 22 maart 2017 heeft de rechtbank geoordeeld:
- dat Bâloise niet-ontvankelijk is in haar vordering jegens de curator van Spoorflex (r.o. 6.9),
- dat de vorderingen ten aanzien van ProRail moeten worden afgewezen (r.o. 7.64),
- dat Bâloise veroordeeld moet worden in de proceskosten van de curator en ProRail (begroot op respectievelijke € 9.501,50 en € 11.742,50) en in de nakosten van de curator (hoofdstuk 10), en
- dat de vorderingen jegens BAM op zich toewijsbaar zijn.
Ten aanzien van ProRail
2.2.
De vorderingen ten aanzien van ProRail zullen derhalve worden afgewezen, en Bâloise zal worden veroordeeld in de hiervoor vermelde proceskosten.
Ten aanzien van de curator
2.3.
Bâloise zal dus niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering jegens de curator, en veroordeeld worden in de hiervoor vermelde proceskosten. De door de curator gevorderde nakosten worden toegewezen op de wijze als in het dictum is vermeld.
Ten aanzien van BAM
Verklaring voor recht (vordering I)
2.4.
De gevorderde verklaring voor recht dat BAM aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het ongeval met de slijptrein op 25 juli 2010 is op zich toewijsbaar, maar - gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen - alleen in algemene zin.
Cascoschade (vorderingen II en IV)
2.5.
Over de tegen BAM ingestelde vordering tot vergoeding van cascoschade aan de slijptrein heeft de rechtbank in het tussenvonnis van 22 maart 2017 geoordeeld dat deze vordering toewijsbaar is (r.o. 8.1), zodat vordering II (tot betaling van een bedrag van CHF 6.260.500,00) ten aanzien van BAM zal worden toegewezen. De daarover gevorderde wettelijke rente (vordering IV) is, nu sprake is van een vordering uit hoofde van subrogatie, pas toewijsbaar vanaf het moment dat Bâloise de schade heeft geleden, en dat is vanaf het doen van de verzekeringsuitkeringen aan Speno op 18 juni 2012 (CHF 6.000.000,00) en 26 juli 2012 (CHF 260.500,00).
Bedrijfsschade (vorderingen III en VIII)
2.6.
Ten aanzien van de gevorderde bedrijfsschade (vordering III) heeft de rechtbank bepaald dat partijen daarover aktes mochten nemen (r.o. 8.4).
2.7.
Partijen hebben deze aktes genomen op 14 juni (Bâloise) en 20 september 2017 (BAM).
2.8.
Bâloise heeft zich ter onderbouwing van het door haar gevorderde bedrag aan schadevergoeding wegens bedrijfsschade beroepen op een rapport (productie 36) van een door haar ingeschakelde deskundige, de heer [A] van [bedrijfsnaam] SA te Zwitserland, hierna: [A] .
BAM heeft de juistheid van dit rapport betwist, mede aan de hand van het rapport van haar deskundigen van expertisebureau [naam expertisebureau] te [vestigingsplaats] (hierna: [naam expertisebureau] ). Zie productie A15.
In haar akte van 14 juni 2017 heeft Bâloise op deze betwisting gereageerd, mede door het overleggen van een aanvullend rapport van [A] (productie 52).
Bij antwoordakte van 20 september 2017 heeft BAM hierop gereageerd, tevens door overlegging van een aanvullend rapport van [naam expertisebureau] .
2.9.
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en bewijslast ter zake van de omvang van de schade rust op de benadeelde (Hoge Raad 27 november 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH2162, r.o. 4.11.3 en Hoge Raad 17 februari 2017, ECLI:NL:HR:273, r.o. 3.3.2).
2.10.
Indien de benadeelde, zoals in dit geval Bâloise, ermee volstaat om haar schade te onderbouwen met verwijzing naar een rapport dat is opgesteld door een door haar ingeschakelde deskundige, waarbij de wederpartij op geen enkele wijze is betrokken, mag van haar worden verlangd dat zij haar deskundige instrueert om op een voldoende onderbouwde wijze te reageren op door de wederpartij geleverde reële punten van kritiek, zodat deze partij de juistheid van het rapport kan verifiëren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Bâloise dat niet gedaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
2.11.
In haar conclusie van dupliek heeft BAM, onder verwijzing naar het door haar als productie A15 overgelegde rapport van [naam expertisebureau] , aangevoerd dat:
- specificaties van diverse relevante posten in de berekening van [A] ontbreken;
- er geen concreet bewijs is geleverd dat de opdrachten waarop [A] zijn berekening baseert, daadwerkelijk zijn geannuleerd doordat de bij het ongeval betrokken slijptrein van Speno niet kon worden ingezet;
- er geen concreet bewijs is geleverd dat er geen andere slijptrein door Speno had kunnen worden ingezet om te voorkomen dat omzet zou worden gemist.
2.12.
Dit zijn reële punten van kritiek, omdat voor de bepaling of bedrijfsschade is geleden en wat de omvang daarvan is, essentieel is om te weten of de concrete slijpopdrachten waarop [A] de gemiste omzet baseert, alsnog door Speno zijn uitgevoerd met een andere slijptrein, dan wel dat deze opdrachten zijn geannuleerd.
2.13.
Op deze reële punten van kritiek heeft Bâloise, onder verwijzing naar het aanvullend rapport van [A] , alleen gereageerd door te stellen:
- dat tussen [A] en zijn opdrachtgever was afgesproken om door [A] geraadpleegde stukken van Speno om redenen van vertrouwelijkheid niet bij zijn rapport te voegen (p. 2);
- dat “De verloren omzet kon niet worden ingehaald” (p. 4).
Op geen enkele wijze wordt onderbouwd waarom de vertrouwelijkheid in de weg staat aan verstrekking van de door [naam expertisebureau] gevraagde gegevens.
2.14.
Nu Bâloise op deze essentiële punten niet is ingegaan, en geen enkel bewijs heeft geleverd van het verlies van omzet en het niet kunnen inhalen daarvan, is de rechtbank van oordeel dat zij de omvang van de door haar geleden bedrijfsschade onvoldoende heeft onderbouwd, zodat het ter zake gevorderde schadebedrag (vordering III) wordt afgewezen.
2.15.
Dat Speno als zodanig bedrijfsschade heeft geleden, heeft BAM niet betwist, zodat deze schadepost naar de schadestaat zal worden verwezen (vordering VIII).
Kosten deskundige [A] en incassokosten (vordering V)
2.16.
Nu de kosten van [A] zien op de vaststelling van alleen de bedrijfsschade, en deze post in het voorgaande is afgewezen, moeten ook deze kosten worden afgewezen.
2.17.
Bâloise heeft gesteld buitengerechtelijke kosten gemaakt te hebben en heeft vergoeding daarvan gevorderd. Voldaan dient te worden aan het vereiste dat alleen redelijke kosten die in redelijkheid zijn gemaakt kunnen worden toegewezen. In dit geval is niet gebleken dat niet aan dit vereiste is voldaan, zodat de rechtbank de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal toewijzen.
Nu deze kosten ten aanzien van alle gedaagden zijn gemaakt, en de vorderingen alleen tegen één gedaagde zullen worden toegewezen, zal van het forfaitaire bedrag van € 6.775,00 slechts 1/3 deel worden toegewezen.
Verrekeningsverweer ProRail (vordering VII)
2.18.
Nu het verrekeningsverweer van ProRail niet wordt gehonoreerd, omdat de vordering ten aanzien van ProRail in zijn geheel wordt afgewezen, doet de voorwaarde waaronder deze vordering is ingesteld, zich niet voor, zodat ook deze vordering moet worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten (vordering VI)
2.19.
BAM zal, als de in overwegende mate in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten die Bâloise ten aanzien van haar heeft gemaakt. Deze kosten worden als volgt begroot:
- explootkosten € 97,38
- griffierecht 1.238,33 (€ 3.715,00/3)
- salaris advocaat
3.211,00(3 punten × tarief € 3.211,00 / 3)
Totaal € 4.546,71
2.20.
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zijn toewijsbaar op de wijze als in het dictum is vermeld.
3. De beslissing
De rechtbank
ten aanzien van ProRail
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
veroordeelt Bâloise in de proceskosten, aan de zijde van ProRail tot op heden begroot op € € 11.742,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
ten aanzien van de curator van Spoorflex
3.3.
verklaart Bâloise niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens de curator,
3.4.
veroordeelt Bâloise in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 9.501,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.5.
veroordeelt Bâloise in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
ten aanzien van BAM
3.6.
verklaart voor recht dat BAM aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het treinongeval bij Stavoren op 25 juli 2010, en gehouden is om deze schade aan Bâloise te vergoeden voor zover zij deze schade uit hoofde van de verzekering aan Speno heeft betaald,
3.7.
veroordeelt BAM om aan Bâloise te betalen een bedrag van CHF 6.260.500,-- ter zake van schade aan de slijptrein, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de data dat Bâloise de betreffende schade-uitkeringen aan Speno heeft gedaan tot de dag van voldoening,
3.8.
veroordeelt BAM om aan Bâloise te betalen een bedrag van € 2.258,33 aan buitengerechtelijke kosten,
3.9.
veroordeelt BAM tot vergoeding van de overige schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
3.10.
veroordeelt BAM in de kosten van het geding, aan de zijde van Bâloise begroot op € 4.546,71, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.11.
veroordeelt BAM in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.12.
wijst de vorderingen voor het overige af,
ten aanzien van alle gedaagden
3.13.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met uitzondering van 3.1, 3.3 en 3.6.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, mr. J.K.J. van den Boom en mr. P.J. Neijt, bijgestaan door mr. W.A. Visser als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: WV (4208)