ECLI:NL:RBMNE:2018:1353

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
C/16/454533 / KG ZA 18-67
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterechte afwijzing van kandidaat-bestuurder door pensioenfonds BPL

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een vereniging van gepensioneerden en de Stichting BPL Pensioen. De vereniging, aangeduid als [eiseres], heeft BPL aangesproken op de afwijzing van twee kandidaten voor de verkiezingen van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in het bestuur van BPL. De voorzieningenrechter oordeelde dat het bestuur van BPL op onterechte gronden had besloten om de heer [A] niet als kandidaat-bestuurder te accepteren. De afwijzing was gebaseerd op twijfels over de integriteit van [A] en de samenwerking met hem, maar de rechter concludeerde dat deze gronden niet voldoende waren onderbouwd. De rechter heeft BPL opgedragen om [A] als kandidaat te accepteren en hem op gelijke voet met andere kandidaten aan de verkiezingen te laten deelnemen. Tevens werd BPL veroordeeld tot betaling van een dwangsom bij niet-naleving van deze veroordelingen. De rechter heeft de proceskosten aan de zijde van [eiseres] toegewezen, omdat BPL grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/454533 / KG ZA 18-67
Vonnis in kort geding van 30 maart 2018
in de zaak van
de vereniging
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. A.G. van Marwijk Kooy te Amsterdam,
tegen
de stichting
STICHTING BPL PENSIOEN,
gevestigd te Woerden ,
gedaagde,
advocaat mr. E. Lutjens te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiseres] en BPL genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 5 maart 2018 met producties 1 tot en met 19,
  • het verweerschrift met producties 1 tot en met 13,
  • de producties 20 tot en met 23 van [eiseres] ,
  • de mondelinge behandeling van 16 maart 2018,
  • de pleitnota van [eiseres] ,
  • de pleitnota van BPL .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een vereniging van gepensioneerden die de belangen behartigt van haar leden ten aanzien van de pensioenaanspraken en pensioenrechten verworven bij BPL .
2.2.
BPL is het verplicht gestelde bedrijfstakpensioenfonds voor “de groene keten” (voorheen de landbouwsector).
2.3.
In artikel 9 van de statuten van BPL is bepaald dat het bestuur van BPL onder meer moet bestaan uit twee door de pensioengerechtigden gekozen bestuurders. Deze bestuursfuncties zijn op dit moment vacant. De benoeming van de vertegenwoordigers van de pensioengerechtigden door het bestuur vindt plaats na verkiezingen door de pensioengerechtigden op basis van het door het bestuur opgestelde verkiezingsreglement.
2.4.
Op grond van artikel 5 van het verkiezingsreglement toetst de door BPL benoemde verkiezingscommissie voorafgaand aan de verkiezingen of een kandidaat voldoet aan het door het bestuur opgestelde functieprofiel, de geschiktheidsvereisten zoals bepaald in het geschiktheidsbeleidsplan en de (overige) eisen van het verkiezingsreglement. Als een kandidaat aan alle vereisten voldoet, wordt hij/zij op de kandidatenlijst geplaatst.
2.5.
In het functieprofiel voor de vacature van bestuurder met als aandachtsgebieden integraal risicomanagement en audit zijn onder meer de volgende functie-eisen opgenomen:
“(…)
Algemene vereisten voor een bestuurder van BPL Pensioen
De bestuurder is bij aanvaarding van de bestuursfunctie geschikt als bestuurder van een pensioenfonds en beschikt aantoonbaar ten minste over geschiktheidsniveau A. Geschiktheidsniveau A omvat deskundigheid, competenties en professioneel gedrag zoals opgenomen in de Beleidsregel geschiktheid en uitgewerkt in de Handreiking Geschiktheid van de Pensioenfederatie.
Verder wordt van de bestuurder verwacht dat hij of zij beschikt over:
(…)
De competenties authenticiteit, communicatief vermogen, helikopterzicht en oordeelsvermogen, loyaliteit, onafhankelijkheid, onderhandelingsvaardigheid, besluitvaardigheid, omgevingssensitiviteit, samenwerkingsvermogen en verantwoordelijkheid.
(…)
Specifieke vereisten voor een bestuurder die deelneemt aan de RAC
Van de bestuurder wordt gevraagd dat hij/zij zich door aantoonbare opleiding en/of ervaring verder heeft bekwaamd op de aandachtsgebieden risicomanagement en audit.
Verder wordt van deze bestuurder verwacht dat hij of zij beschikt over:
  • Affiniteit met risicobeheersing en in control zaken. Hierbij is een financiële of kwantitatieve achtergrond een pre;
  • Strategisch risico inzicht en inzicht in bestuurlijke processen en aantoonbare ervaring op het gebied van risicomanagement en het jaarwerkproces;
  • Het vermogen om het risicomanagement van het fonds te beoordelen en zich een afwogen oordeel te vormen over de (strategische) risico’s die nu worden gelopen en in de toekomst;
  • (…)”
2.6.
In artikel 9 lid 7 van de statuten is bepaald dat het bestuur de benoeming van een kandidaat bestuurder moet voorleggen aan de raad van toezicht en dat de raad van toezicht de benoeming kan beletten als de kandidaat niet voldoet aan de profielschets.
2.7.
In een brief van 9 oktober 2017 heeft BPL de pensioengerechtigden opgeroepen zich kandidaat te stellen voor de twee vacante bestuursfuncties.
2.8.
[eiseres] heeft twee kandidaten voorgedragen. Als eerste de heer [A] (hierna: [A] ), voorzitter van [eiseres] , voor de vacature van bestuurder met als aandachtsgebieden integraal risicomanagement en audit. De tweede kandidaat is de heer [B] (hierna: [B] ) voor de vacature van bestuurder met als aandachtsgebieden communicatie, pensioenbeheer en juridische zaken.
2.9.
Als onderdeel van de selectieprocedure heeft [A] op 15 december 2017 een gesprek gehad met de verkiezingscommissie. Verder heeft [A] op 21 december 2017 meegewerkt aan onderzoeken bij [naam adviesbureau] . [naam adviesbureau] heeft daarvan drie rapporten opgemaakt; een assessmentrapport, een deskundigheidsbeoordeling en een NEO-rapport (naar aanleiding van een persoonlijkheidsvragenlijst).
2.10.
In een brief van 19 januari 2018 heeft BPL aan [eiseres] bericht dat de verkiezingscommissie heeft vastgesteld dat de door [eiseres] voorgedragen kandidaten niet aan de gestelde vereisten voldoen.
Wat [A] betreft heeft de verkiezingscommissie - samengevat weergegeven - geoordeeld dat er op de onderdelen loyaliteit, omgevingssensitiviteit, samenwerkingsvermogen en verantwoordelijkheid onvoldoende wordt gescoord. Dit naar aanleiding van de wijze waarop [A] heeft gehandeld bij het liquidatie-proces van het [naam stichting 1] en de wijze waarop hij heeft gereageerd toen hij daarmee werd geconfronteerd tijdens het gesprek met de commissie.
Bij [B] is vastgesteld dat hij vooralsnog niet beschikt over het vereiste geschiktheidsniveau A als bedoeld in het functieprofiel. De verkiezingscommissie heeft besloten [B] op de kandidatenlijst te plaatsen en hem bij eventuele verkiezing eerst een periode als aspirant-bestuurder te laten meelopen met het bestuur. Daarna zal opnieuw worden beoordeeld of hij aan de vereisten voor benoeming voldoet. De verkiezingscommissie heeft besloten [A] niet op de kandidatenlijst te plaatsen en [eiseres] de gelegenheid te geven in zijn plaats een andere kandidaat voor te dragen.
2.11.
In een brief van 26 januari 2018 heeft [eiseres] gemotiveerd bezwaar gemaakt tegen het besluit om [A] niet op de kandidatenlijst te plaatsen.
2.12.
In een e-mail van 5 februari 2018 heeft mr. Lutjens namens BPL [eiseres] en [A] uitgenodigd voor een hoorzitting om een mondelinge toelichting te geven en vragen te beantwoorden. Daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2.13.
In een brief van 8 maart 2018 heeft BPL [eiseres] bericht dat het bestuur heeft besloten het bezwaar ongegrond te verklaren om de redenen als vermeld in de bij de brief gevoegde notitie van [naam advocatenkantoor] .

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. BPL gebiedt [A] als kandidaat bestuurder te accepteren,
2. BPL gebiedt [A] en [B] op gelijke voet met de andere kandidaten aan de verkiezingen te laten deelnemen en ook overigens alles achterwege te laten dat een gelijk speelveld voor alle kandidaten in gevaar zou kunnen brengen,
3. BPL gebiedt binnen 72 uur na dit vonnis aan [eiseres] te doen toekomen een gedetailleerd plan van aanpak van het vervolg en de afronding van de verkiezingen, inclusief tijdpad tot en met de daadwerkelijke benoeming en infunctietreding,
4. BPL veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat BPL in gebreke blijft om geheel of gedeeltelijk aan deze veroordelingen te voldoen met een maximum van € 250.000,00 per veroordeling,
5. BPL veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
BPL voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met veroordeling van [eiseres] in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling

spoedeisend belang

4.1.
Partijen zijn het erover eens dat de verkiezingen voor de twee vacante bestuursfuncties door de pensioengerechtigden zo spoedig mogelijk moeten plaatsvinden. [eiseres] heeft het recht om in dat kader kandidaten voor te dragen. Om dit recht geldend te kunnen maken heeft zij belang bij een oordeel over die voordracht. Dit maakt dat [eiseres] spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorzieningen. Dat BPL [eiseres] in de gelegenheid heeft gesteld om in de plaats van [A] een andere kandidaat voor te dragen, doet hier niet aan af. Het staat [eiseres] vrij om bij haar voordracht van [A] te blijven.
kern geschil
4.2.
De vraag die centraal staat is of het voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat het bestuur op onterechte gronden heeft besloten de kandidatuur van [A] af te wijzen. Daarbij wordt vooropgesteld dat op grond van de Pensioenwet aan het zittend bestuur van een pensioenfonds een ruime vrijheid toekomt bij het beoordelen of een voorgedragen kandidaat bestuurder voldoet aan het opgestelde functieprofiel. Onderkend wordt het belang van goede samenwerkingskwaliteiten bij een paritair bestuur, evenals het belang van onomstreden integriteit van een bestuurder van een pensioenfonds. Deze ruime vrijheid impliceert dat niet spoedig kan worden ingegrepen waar een pensioenfonds invulling geeft aan die toetsing aan het functieprofiel. Genoemde vrijheid wordt echter begrensd door de situatie waarin het oordeel dat niet aan het profiel wordt voldaan, is gebaseerd op feiten en omstandigheden die niet juist zijn of die dit oordeel naar objectieve maatstaven bezien niet kunnen dragen. Die situatie doet zich in dit geval voor, zoals hierna zal worden toegelicht, en dat leidt tot de gevolgtrekking dat het bestuur naar het oordeel van de voorzieningenrechter op onterechte gronden heeft besloten de kandidatuur van [A] af te wijzen.
kader
4.3.
Het bestuur van een pensioenfonds zoals BPL moet voldoen aan de eisen van de Pensioenwet. In artikel 102 lid 4 onder a van de Pensioenwet (en artikel 9 lid 4 van de statuten) is bepaald dat de benoeming van de vertegenwoordigers van pensioengerechtigden in een paritair bestuur van een pensioenfonds, zoals dat van BPL , plaatsvindt na verkiezing van de vertegenwoordigers door de pensioengerechtigden. Het is dus in beginsel aan de pensioengerechtigden om te bepalen wie namens hen in het bestuur van het pensioenfonds plaatsneemt. Op grond van het bepaalde in artikel 100 lid 7 van de Pensioenwet (en artikel 9 lid 4 van de statuten) is het bestuur evenwel verplicht om een profielschets op te stellen, waarin de vereiste vaardigheden en kennis voor de bestuursfunctie zijn opgenomen, en om kandidaten daaraan te toetsen. Indien een kandidaat bestuurder niet aan de profielschets voldoet, kan het bestuur hem of haar afwijzen. Verder vindt op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Pensioenwet (en artikel 9 lid 10 van de statuten) benoeming van een nieuw bestuurslid alleen plaats als toezichthouder DNB zijn of haar betrouwbaarheid heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat deze buiten twijfel staat.
afwijzingsgronden
4.4.
BPL heeft een profielschets opgesteld voor de functie van bestuurder van BPL met aandachtsgebieden integraal risicomanagement en audit (zie ook 2.5.). Zij heeft aan de hand van de uitkomsten van onderzoek door [naam adviesbureau] en een gesprek met de verkiezingscommissie getoetst of [A] voldoet aan alle daarin opgenomen vereisten. Het bestuur heeft besloten de kandidatuur van [A] af te wijzen op basis van twee op zichzelf staande afwijzingsgronden, te weten:
ernstige twijfel aan de integriteit van [A] vanwege zijn handelen bij de afwikkeling van de liquidatie van het [naam stichting 1] , hetgeen onder meer ziet op de punten onafhankelijkheid, voldoen aan wet- en regelgeving, transparantie, risicobereidheid en oordeelsvermogen,
geen vertrouwen in vruchtbare samenwerking binnen het bestuur vanwege de houding en opstelling van [A] tijdens het gesprek met de verkiezingscommissie en daarna, hetgeen onder meer ziet op de punten loyaliteit, samenwerkingsvermogen en betrouwbaarheid.
integriteit (afwijzingsgrond 1)
4.5.
Met betrekking tot de integriteit van [A] heeft BPL verschillende bezwaren naar voren gebracht. In de kern komen deze bezwaren erop neer dat [A] onjuist en niet integer heeft gehandeld bij de afhandeling van nagekomen baten van het [naam stichting 1] en dat hij daarover niet open en eerlijk is geweest naar BPL . BPL stelt dat zij de rechthebbende op deze bedragen is. [A] is zonder formele herbenoeming doorgegaan met zijn werkzaamheden als vereffenaar, waardoor deze bedragen aan het normale toezicht zijn onttrokken. Verder heeft [A] de nagekomen baten ten onrechte op de bankrekening van [eiseres] gestald en daarop kosten ingehouden, zonder BPL daarover openheid van zaken te geven, aldus BPL .
4.6.
De voorzieningenrechter constateert het volgende. Er is in praktisch opzicht een fout gemaakt door de inschrijving van het [naam stichting 1] bij de Kamer van Koophandel te beëindigen in mei 2016. Aan het daarna door [A] gevolgde traject kleven wellicht formeel gebreken, omdat er geen heropening en herbenoeming heeft plaatsgevonden, maar uit de feiten komt genoegzaam naar voren dat een bodemrechter zal oordelen dat de feitelijke gang van zaken niet anders was geweest in het geval deze praktische fout achterwege was gebleven, of als [A] na heropening weer tot vereffenaar was benoemd, hetgeen voor de hand ligt. Daarvoor is het volgende van belang:
- Er is geen geld aangewend op een wijze die niet in overeenstemming is met het doel en de achtergrond van de vereffening van het [naam stichting 1] .
- In het kader van de liquidatie van het [naam stichting 1] zijn haar verplichtingen overgegaan op BPL en [naam stichting 1] heeft daarover afgerekend. Dit is geregeld in de zogenoemde “overeenkomst tot collectieve waardeoverdracht en vrijwaring” (CWOO). Deze overeenkomst ziet niet op de nagekomen baten van [naam stichting 1] . Deze nagekomen baten zijn activa van [naam stichting 1] , die in het kader van de vereffening nog moeten worden toebedeeld aan de belanghebbenden. De belanghebbenden in dit verband zijn de pensioengerechtigden van het fonds [naam stichting 1] , niet BPL . Het is niet zo dat BPL helemaal niet betrokken is bij de afwikkeling van deze nagekomen baten, omdat van haar wel wordt verwacht dat zij dienstig is aan het proces om die baten aan de belanghebbenden te doen toekomen. Dit omdat zij als pensioenfonds degene is die de uitkeringen van de voormalig [naam stichting 1] -pensioengerechtigden doet, maar een eigen recht op deze baten heeft BPL niet.
- Uit de waardeoverdrachtovereenkomst volgt geen recht voor BPL om te worden geïnformeerd over nagekomen baten van het [naam stichting 1] op een eerder moment dan nu is gebeurd. Evenmin vormt (artikel 3.6 van) deze overeenkomst grondslag voor het standpunt van BPL dat de baten aan haar hadden moeten worden doorgestort en dat declaratie van eventuele kosten in verband met het realiseren/aanwenden van die baten via BPL zou moeten lopen.
- Daar komt bij dat [A] weldegelijk verantwoording heeft afgelegd van zijn vereffeningswerkzaamheden, en zo transparantie heeft betracht. Naar aanleiding van de brieven van BPL van 29 augustus 2017 en 7 december 2017 heeft hij in december 2017 via e-mail uitgebreid uitgelegd hoe het zat met de eindafrekening van de herverzekeringen. Ook heeft hij inzichtelijk gemaakt dat er € 7.000,00 werd gereserveerd voor kosten en dat dat bedrag bij gebreke van een bankrekening van [naam stichting 1] bij [eiseres] werd gestort. Dit bedrag staat nu samen met nog twee nagekomen baten van in totaal € 15.000,00 bij [eiseres] , totdat duidelijk is wat resteert voor de [naam stichting 1] -gepensioneerden. Welk bedrag dat zal zijn, is mede afhankelijk van de juridische kosten in verband met de vereffening. Een en ander is uitgelegd en toegelicht. Niet valt in te zien welke belangen hier zijn verstrengeld of waarom het risico daarop bestaat. Wat BPL daarover aanvoert: “het geld staat bij [eiseres] en [A] is daar bestuurder” maakt een (risico op) belangenverstrengeling niet evident.
Dit alles maakt dat de begane praktische fout (beëindiging van de registratie van het [naam stichting 1] bij de Kamer van Koophandel) niet het zwaarwegend label ‘ernstige twijfel aan integriteit’ rechtvaardigt. De argumenten die BPL daarvoor opsomt zijn in het voorgaande weerlegd. In het kader van de beoordeling in dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat het optreden van [A] bij de vereffening van [naam stichting 1] grond kan opleveren voor die twijfel en dat maakt dat de redenen die (de verkiezingscommissie van) BPL heeft gegeven voor het oordeel dat [A] op dit punt niet voldoet aan het profiel die conclusie niet kunnen dragen.
samenwerking (afwijzingsgrond 2)
4.7.
Ten aanzien van de samenwerking met [A] heeft BPL ook diverse bezwaren naar voren gebracht. BPL verwijt [A] - kort gezegd - dat hij de confrontatie zoekt in plaats van samenwerking. Dit blijkt volgens BPL uit zijn opstelling tijdens het gesprek met de verkiezingscommissie waarin hij, gevraagd naar zijn handelen bij de afwikkeling van de liquidatie van het [naam stichting 1] , geen openheid van zaken heeft gegeven en tweemaal heeft gedreigd met een gang naar de rechter. Dit blijkt bovendien uit zijn weigering om het bezwaar tegen de afwijzing van zijn kandidaatstelling tijdens een hoorzitting mondeling toe te lichten. Verder verwijt BPL [A] dat hij geen toestemming heeft gegeven om het volledige NEO-rapport aan de verkiezingscommissie ter beschikking te stellen. Daardoor heeft de verkiezingscommissie zich geen compleet beeld van hem kunnen vormen. Dit, in combinatie met zijn handelen rond de nagekomen baten, maakt dat de basis van vertrouwen voor samenwerking in het bestuur ontbreekt, aldus BPL .
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is aannemelijk geworden dat het gesprek tussen [A] en de verkiezingscommissie aan de zijde van de commissie is gevoerd met als vertrekpunt de overtuiging dat [A] nagekomen baten van het [naam stichting 1] onjuist heeft aangewend, in ieder geval voor wat betreft de kostenvergoeding voor de verrichte werkzaamheden. Dit blijkt onder meer uit het ter zitting door [A] gegeven voorbeeld dat hem in het gesprek is voorgehouden dat het in eigen zak steken van een vergoeding voor een gehouden presentatie voor een bestuurder niet integer is. Daarmee werd gedoeld op het verwijt aan [A] dat hij uit de nagekomen baten een vergoeding voor zichzelf als vereffenaar heeft afgehouden. Dit beeld wordt overigens bevestigd door BPL dat aangeeft dat [A] inderdaad kritisch is bevraagd met betrekking tot de [naam stichting 1] -vereffening, omdat daarin volgens BPL fouten zijn gemaakt.
Voorshands is niet gebleken dat deze overtuiging gegrond is (zie hiervoor in 4.6, slot). Deze overtuiging heeft echter wel de teneur en de bevindingen van het gesprek gedomineerd. Zo bezien kan aan de houding en de reacties van [A] tijdens het gesprek niet de conclusie worden verbonden dat met hem niet valt samen te werken in het bestuur. Vanuit zijn positie als pensioenprofessional (ook bij andere fondsen) gezien, valt te begrijpen dat hij zich tegen een in zijn ogen onterechte aantijging van niet-integer handelen noodgedwongen moest verweren, zo nodig via een gerechtelijke procedure. Omdat het in deze situatie - anders dan bij kwesties die het bestuur van BPL aangaan - over persoonlijke kwaliteiten van [A] ging, kan daaruit niet worden afgeleid dat met [A] als bestuurder geen vruchtbare samenwerking mogelijk zal zijn.
4.9.
Het hiervoor behandelde argument wordt door BPL als het meest zwaarwegend gevoeld, maar ook de andere argumenten (op zichzelf beschouwd of in samenhang bezien) overtuigen niet. Uit de terughoudendheid van [A] bij het ter beschikking stellen van assessmentinformatie trekt BPL overhaaste conclusies. Het assessmentrapport, dat wel volledig aan de commissie is verstrekt, geeft op zichzelf een duidelijk beeld van de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van [A] . Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien wat er ontbreekt in dit beeld en hoe de informatie uit de persoonlijkheidsvragenlijst het beeld over [A] op het vlak van zijn samenwerkingskwaliteiten hadden kunnen completeren. Daarbij is van belang dat [naam adviesbureau] heeft gerapporteerd op basis van alle onderliggende informatie (dus inclusief de persoonlijkheidsvragenlijst), en dat de interpretatie van die gegevens iets is dat BPL nu juist aan [naam adviesbureau] uit handen heeft gegeven.
Aan het niet willen meewerken aan een hoorzitting na het bezwaar op het bestuursbesluit, omdat de voorkeur werd gegeven aan een kort geding bij de rechter, kunnen evenmin argumenten worden ontleend betreffende het samenwerkingsvermogen van [A] . Op dat moment was er namelijk al sprake van een geschil tussen partijen.
overige omstandigheden
4.10.
De voorzieningenrechter weegt bij de beoordeling van de afwijzingsgronden mee dat er externe, objectieve gegevens beschikbaar zijn van deskundige instanties, die erop duiden dat [A] zeer geschikt is als bestuurder van een pensioenfonds, ook waar het integriteits- en samenwerkingscompetenties aangaat. Dit betreft het assessmentrapport en de deskundigheidsbeoordeling van [naam adviesbureau] waaruit blijkt [A] op alle onderdelen als competent naar voren komt en de gegevens van DNB, waaruit blijkt dat DNB na eigen toetsing van de betrouwbaarheid van [A] heeft ingestemd met de voorgenomen benoeming van [A] als bestuurder en voorzitter van de beleggingscommissie van [naam stichting 2] en als uitvoerend bestuurder en voorzitter van de beleggingscommissie van [naam stichting 3] Nederland. BPL heeft er geen blijk van gegeven dat zij de uitkomsten van het onderzoek door [naam adviesbureau] en de beoordeling door DNB heeft meegewogen. Zij heeft onvoldoende gemotiveerd wat haar afwijken van die positieve bevindingen rechtvaardigt. Dit lag wel op haar weg, temeer nu DNB na kennisneming van de problematiek die BPL opwerpt, expliciet kenbaar heeft gemaakt dat dit geen aanleiding geeft te twijfelen aan de integriteit van [A] en nu [A] al geruime tijd naar tevredenheid als pensioenfondsbestuurder functioneert. Gelet op al deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat [A] op de genoemde onderdelen niet aan het functieprofiel voldoet. Dat betekent dat BPL naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter op onjuiste gronden tot die conclusie is gekomen.
vorderingen
4.11.
Nu voldoende aannemelijk is dat de rechter in een bodemprocedure zal oordelen dat het bestuur op onterechte gronden heeft besloten de kandidatuur van [A] voor de verkiezing door de pensioengerechtigden af te wijzen, zal het onder 1. gevorderde worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om deze veroordeling afhankelijk te maken van besluitvorming door de raad van toezicht van BPL dan wel om deze veroordeling niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Volgens de statuten kan de raad van toezicht weliswaar de benoeming van een kandidaat bestuurder beletten als de kandidaat niet voldoet aan de profielschets, maar de voorzieningenrechter geeft daar nu al een oordeel over, zodat dit niet aan de raad van toezicht is. Bovendien is niet duidelijk geworden waar de raad van toezicht het door haar eerder gegeven negatieve advies ten aanzien van de kandidatuur van [A] op heeft gebaseerd. Zij was niet aanwezig bij het gesprek tussen [A] en de verkiezingscommissie en kan dus alleen maar zijn afgegaan op wat zij daarover uit tweede hand heeft vernomen en op de beschikbare externe, objectieve gegevens over [A] .
4.12.
Het onder 2. gevorderde zal alleen worden toegewezen voor zover het [A] betreft. De gevorderde dwangsom zal eveneens worden toegewezen. Ten aanzien van [B] zijn er voor een dergelijke veroordeling geen aanknopingspunten, nu niet is aangevoerd en ook niet is gebleken waarom hij niet op gelijkwaardige wijze met de andere kandidaten aan de verkiezingen zal kunnen deelnemen.
4.13.
Het onder 3. gevorderde zal worden afgewezen. Partijen zijn het erover eens dat de verkiezingen voor de twee vacante bestuursfuncties door de pensioengerechtigden zo spoedig mogelijk moeten plaatsvinden. Gelet daarop heeft BPL geen belang bij (verdere) vertraging. De voorzieningenrechter gaat er dan ook vanuit dat zij de opgestarte verkiezingsprocedure voortvarend zal vervolgen.
4.14.
BPL zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 81,00
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.523,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt BPL [A] als kandidaat bestuurder te accepteren,
5.2.
veroordeelt BPL om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.3.
gebiedt BPL [A] op gelijke voet met de andere kandidaten aan de verkiezingen te laten deelnemen en ook overigens alles achterwege te laten wat een gelijk speelveld voor alle kandidaten in gevaar zou kunnen brengen,
5.4.
veroordeelt BPL om aan [eiseres] een dwangsom te betalen van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 5.3. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 250.000,00 is bereikt,
5.5.
veroordeelt BPL in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.523,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Burgers en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2018. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198