In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de N.V. Algemene Risicoverzekering Maatschappij Mercurius en een ondernemer, aangeduid als [gedaagde]. De ondernemer had een brandverzekering afgesloten bij Mercurius en vorderde een schadevergoeding na twee brandincidenten in zijn bakkerswinkel in 2013. Mercurius was eerder in kort geding veroordeeld om een voorschot van € 75.000 te betalen, maar vorderde nu in conventie een verklaring voor recht dat zij niet hoefde uit te keren en terugbetaling van het voorschot. In reconventie vorderde [gedaagde] een verklaring voor recht dat Mercurius dekking moest verlenen voor beide brandincidenten.
De rechtbank oordeelde dat Mercurius niet hoefde uit te keren voor de brand van februari 2013, omdat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd van de schade en het causaal verband tussen de brand en de schade. Voor de brand van november 2013 werd echter vastgesteld dat er wel degelijk schade was, maar de rechtbank moest ook beoordelen of deze schade het gevolg was van de brand of andere omstandigheden, zoals de financiële problemen van [gedaagde]. De rechtbank concludeerde dat de schade voor de bedrijfsschade zich ook zonder de brand had voorgedaan, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Voor de inventaris en goederen werd echter geoordeeld dat deze schade wel het gevolg was van de brand, en Mercurius moest hiervoor een uitkering doen.
De rechtbank wees de vorderingen van [gedaagde] in reconventie grotendeels af, maar kende hem wel een gedeeltelijke vergoeding toe voor de schade door de brand van november 2013. De proceskosten werden toegewezen aan Mercurius, aangezien [gedaagde] in het grootste deel van de vorderingen in conventie en reconventie in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 11 april 2018.