ECLI:NL:RBMNE:2018:1350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 april 2018
Publicatiedatum
6 april 2018
Zaaknummer
C/16/390594 / HL ZA 15-114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsrecht en causaal verband tussen brand en schade in een geschil tussen een verzekeraar en een ondernemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen de N.V. Algemene Risicoverzekering Maatschappij Mercurius en een ondernemer, aangeduid als [gedaagde]. De ondernemer had een brandverzekering afgesloten bij Mercurius en vorderde een schadevergoeding na twee brandincidenten in zijn bakkerswinkel in 2013. Mercurius was eerder in kort geding veroordeeld om een voorschot van € 75.000 te betalen, maar vorderde nu in conventie een verklaring voor recht dat zij niet hoefde uit te keren en terugbetaling van het voorschot. In reconventie vorderde [gedaagde] een verklaring voor recht dat Mercurius dekking moest verlenen voor beide brandincidenten.

De rechtbank oordeelde dat Mercurius niet hoefde uit te keren voor de brand van februari 2013, omdat [gedaagde] onvoldoende bewijs had geleverd van de schade en het causaal verband tussen de brand en de schade. Voor de brand van november 2013 werd echter vastgesteld dat er wel degelijk schade was, maar de rechtbank moest ook beoordelen of deze schade het gevolg was van de brand of andere omstandigheden, zoals de financiële problemen van [gedaagde]. De rechtbank concludeerde dat de schade voor de bedrijfsschade zich ook zonder de brand had voorgedaan, waardoor deze niet voor vergoeding in aanmerking kwam. Voor de inventaris en goederen werd echter geoordeeld dat deze schade wel het gevolg was van de brand, en Mercurius moest hiervoor een uitkering doen.

De rechtbank wees de vorderingen van [gedaagde] in reconventie grotendeels af, maar kende hem wel een gedeeltelijke vergoeding toe voor de schade door de brand van november 2013. De proceskosten werden toegewezen aan Mercurius, aangezien [gedaagde] in het grootste deel van de vorderingen in conventie en reconventie in het ongelijk werd gesteld. Het vonnis werd uitgesproken op 11 april 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/390594 / HL ZA 15-114
Vonnis van 11 april 2018
in de zaak van
de naamloze vennootschap
N.V. ALGEMENE RISICOVERZEKERING MAATSCHAPPIJ MERCURIUS,
gevestigd in Nijkerk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. P.H. van der Vleuten in Utrecht,
tegen
[gedaagde],
wonend in [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. van Rhijn in Alkmaar.
Partijen zullen hierna Mercurius en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 30 november 2016;
  • de akte van [gedaagde] ;
  • de antwoordakte van Mercurius;
  • de pleidooien op 26 oktober 2017, de pleitaantekeningen van mr. Van der Vleuten, de pleitnotitie van mr. Van Rhijn en de aantekeningen van de griffier.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In deze zaak gaat het, kort gezegd, om de bakkerswinkel van [gedaagde] waar in 2013 tweemaal brand geweest is. [gedaagde] had met ingang van 1 februari 2013 een brandverzekering bij Mercurius. Mercurius is in kort geding veroordeeld om aan [gedaagde] een voorschot van € 75.000 te betalen. In deze zaak vordert Mercurius in conventie een verklaring voor recht dat zij niet hoefde uit te keren, en terugbetaling van die € 75.000. In reconventie vordert [gedaagde] onder meer een verklaring voor recht dat Mercurius dekking moest verlenen voor beide incidenten.
2.2.
In het tussenvonnis van 30 november 2016 is over veel punten al geoordeeld. Onder meer is daar geoordeeld dat Mercurius niet hoeft uit te keren voor de brand van februari 2013, omdat [gedaagde] onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat er gebeurd is, hoe daardoor schade kan zijn ontstaan, en wat de schade precies was. Dat [gedaagde] bij de brand van november 2013 schade geleden heeft, staat wel vast. In een akte van taxatie van 10 januari 2014 is die vastgesteld op € 37.701 bij voortzetting van het bedrijf en € 35.711 bij staking daarvan. Volgens Mercurius echter had [gedaagde] zijn bedrijf hoe dan ook op korte termijn moeten staken, omdat hij een huurachterstand had van € 20.000 en een betalingsachterstand bij financieringsmaatschappij [bedrijf] , aan wie de inventaris verpand was.
2.3.
Het gaat hier niet om de hoogte van de schade maar om de vraag of die schade veroorzaakt is door de brand, dus om het causaal verband tussen de brand en de schade. Die begrippen zijn moeilijk te scheiden, omdat men gewoonlijk alleen van schade spreekt in verband met datgene waardoor die schade veroorzaakt is. Toch moeten ze wel onderscheiden worden. Ook als vaststaat dat iemand schade lijdt, moet afzonderlijk worden onderzocht of die schade ook inderdaad het gevolg is van de gestelde oorzaak. Dat geldt ook in het verzekeringsrecht. Hier speelt de vraag naar het causaal verband in de praktijk vaak geen grote rol; meestal gaat het in verzekeringskwesties over andere aspecten. Toch is de oorzaak van de schade ook hier van belang. In de polisvoorwaarden van Mercurius wordt die eis ook gesteld. In Algemene Voorwaarden van de Bedrijfsverzekeringen Brand wordt bij de uitsluitingen (artikel 10) herhaaldelijk verwezen naar schadeoorzaken. In de Bijzondere Voorwaarden, Inventaris/goederen en/of Huurdersbelang, Artikel 2 onder ‘Omvang van de dekking’:
De verzekering geeft dekking tegen materiele schade door een hierna te noemen gebeurtenis, ook als deze het gevolg is van eigen gebrek.
1. Brand en brandblussing
(…)
In de Bijzondere Voorwaarden voor Bedrijfsschade is brand genoemd als gedekte gebeurtenis, en bepaalt artikel 2 lid 1:
De verzekering dekt derving van bruto winst gedurende de schadevergoedingstermijn rechtstreeks voortvloeiende uit stagnatie ten gevolge van een gedekte gebeurtenis.
Uit de woordjes ‘door’ en ‘ten gevolge van’ blijkt dat het moet gaan om schade die veroorzaakt is door de brand.
2.4.
In zijn akte heeft [gedaagde] een nieuw argument aangevoerd. Hij beroept zich op de schadevaststelling in de akte van taxatie, die volgens hem gezien moet worden als een vaststellingsovereenkomst. De akte van taxatie is een bindende vaststelling van de schade, met inbegrip van het causaal verband en de gedekte gebeurtenis. Mercurius vindt dit argument te laat ingebracht. Dat ziet de rechtbank niet zo. Weliswaar is het argument laat ingebracht, maar Mercurius heeft er zowel bij antwoordakte als bij pleidooi op kunnen reageren. De gang van zaken verdient geen schoonheidsprijs, maar onder de omstandigheden is er geen bezwaar tegen om het nieuwe argument inhoudelijk te beoordelen.
2.5.
Dat zal nu eerst gebeuren. Als [gedaagde] namelijk gelijk heeft, hoeft het causaal verband niet verder onderzocht te worden. Dat is echter niet zo. In de akte van taxatie wordt gesproken over schade:
(…) verklaren te hebben opgenomen de schade op het adres [adres] te [vestigingsplaats] . (…) Welke schade is veroorzaakt door brand d.d. 19 november 2013 (…) Bij de vaststelling van het schadebedrag hebben wij nog geen rekening gehouden met een eventueel van toepassing zijnde eigen risico en /of maximeringen. (…) Voorts wordt verklaard dat: (…) één en ander is geschied onder uitdrukkelijk voorbehoud voor wat betreft de aansprakelijkheid van de betrokken verzekeraars.
De taxateurs noemen wel de brand als oorzaak van de schade, maar uit niets blijkt dat zij ook mogelijke andere oorzaken in het onderzoek hebben betrokken, zoals [gedaagde] aanvoert, laat staan de financiële situatie van [gedaagde] . Dat is ook begrijpelijk, juist omdat het causaal verband in verzekeringskwesties niet zo vaak ter discussie staat. Bovendien is dat niet de opdracht die gewoonlijk aan taxateurs gegeven wordt; voor dat soort onderzoek wordt een onderzoeksbureau ingeschakeld. Daarom zou men ook verwachten dat de taxateurs het vermeld zouden hebben als zij dit toch onderzocht zouden hebben. Uit de akte kan dus niet worden afgeleid dat de taxateurs ook over het causaal verband een uitspraak hebben willen doen. Daarom ziet de rechtbank de schadevaststelling in de akte van taxatie niet als een vaststellingsovereenkomst over het causaal verband tussen die schade en de brand. Die kwestie staat dus nog ter discussie.
2.6.
In het verzekeringsrecht zijn het de polisvoorwaarden die bepalen wanneer de verzekerde recht heeft op een uitkering. De polisvoorwaarden zijn dus ook bepalend voor de aard van het vereiste causaal verband. Dat is vooral relevant als er meer omstandigheden zijn die als oorzaak beschouwd zouden kunnen worden. Hier geeft de formulering van de dekking (met ‘door’ of ‘ten gevolge van’) in eerste instantie geen aanwijzingen voor de uitleg in zo’n situatie.
2.7.
Andere aanwijzingen zijn er wel. In de eerste plaats kan de aard van de verzekering aanleiding geven om (bij het ontbreken van andere relevante omstandigheden) een verband te leggen tussen de gedekte gebeurtenis en de aard van de schade. Bij typische brandschade ligt het voor de hand om die te kwalificeren als schade veroorzaakt door de brand. De polisvoorwaarden bevatten echter ook andere aanwijzingen. De Bijzondere Voorwaarden voor bedrijfsschade bevatten, naast de dekkingsomschrijving in artikel 3, in artikel 4 een expliciete uitsluiting voor:
schade welke zich ook voorgedaan zou hebben indien geen beschadiging of vernieling had plaatsgevonden;
2.8.
Dat is anders bij de Bijzondere Voorwaarden voor Inventaris/goederen en/of Huurdersbelang; die bevatten wel een dekkingsomschrijving in artikel 2, maar geen uitsluitingsbepaling. En in de Bijzondere Voorwaarden voor Winkelgeld (die verder overigens buiten deze zaak staat) staat wel een uitsluitingsbepaling, maar die bevat andere uitsluitingen. Dat laatste wijst erop dat de uitsluiting van de Bijzondere Voorwaarden bij Bedrijfsschade niet moet worden ingelezen bij de andere categorieën; als dat wel zo was zou dat ook gelden voor de uitsluitingen van Winkelgeld, en dan zou het wel erg onoverzichtelijk worden.
2.9.
De conclusie is dan dat voor de bedrijfsschade een uitsluiting geldt voor schade die zich ook voorgedaan zou hebben zonder de brand. Voor de inventaris, goederen en huurdersbelang geldt zo’n uitsluiting niet. Hier zal het ook vaker gaan om typische brandschade. Een verkoolde toonbank staat in nauwer verband tot de brand dan het omzetverlies doordat de winkel na een brand tijdelijk moet sluiten. Dat omzetverlies wordt immers ook geleden bij een tijdelijke sluiting om andere redenen, en dat geldt niet voor een verkoolde toonbank.
2.10.
Voor de bedrijfsschade staat dus nog steeds de vraag open of die schade zich ook voorgedaan zou hebben zonder de brand. Mercurius stelt dat [gedaagde] hoe dan ook op zeer korte termijn zijn bedrijf had moeten sluiten vanwege schulden, waaronder een huurachterstand van € 20.000. [gedaagde] erkent dat hij een huurachterstand had, maar volgens hem was dat maar twee maanden, in totaal een kleine € 7.000, en kon hij dat makkelijk inlopen. Hij licht echter niet toe hoe hij dat had willen of kunnen doen. Hij verwijst wel naar een regeling die hij getroffen heeft:
[gedaagde] heeft daarover in januari 2014 een algehele regeling kunnen treffen, ook omdat er nog een bedrag van € 11.000,- open stond terzake van borgstellingen ten behoeve van de verhuurder, te weten € 4.000,- nabetaling en de borg naar de verhuurder.
Die stelling is niet goed te begrijpen. Als hij daarmee bedoelt dat de achterstand is verrekend met de borgsommen, rijst de vraag hoe relevant dat is. Gewoonlijk kan dat alleen bij beëindiging van de huur. Mercurius verwijst ook naar een regeling met de verhuurder, die onder meer inhield dat [gedaagde] per 1 januari 2014 het pand zou verlaten. Dat is een oplossing die niet mogelijk zou zijn geweest als [gedaagde] (zonder de brand) het bedrijf had voortgezet.
2.11.
Er zijn meer aanwijzingen voor ernstige financiële problemen. Volgens Mercurius heeft de kantonrechter in Lelystad op 18 december 2013 de huurovereenkomst ontbonden vanwege de huurschuld. Dit vonnis is helaas niet overgelegd, maar [gedaagde] betwist de ontbinding niet. Als er in december 2013 een achterstand was die groot genoeg was voor ontbinding, dan is het niet erg waarschijnlijk dat die achterstand veroorzaakt is door een brand in november 2013. Mercurius wijst verder op een vordering van de gemeente Lelystad van € 36.000 vanwege een rentedragende geldlening ter voorziening in bedrijfskapitaal. Daarvan is een brief overgelegd van 17 oktober 2013, waarin gesproken wordt over duurzaam niet voldoen aan rente- en aflossingsverplichtingen. Ook dat probleem bestond dus al ruim vóór de brand van november. Ten slotte betwist hij niet concreet dat hij een betalingsachterstand had bij [bedrijf] (daarvan heeft hij in het incident zelf stukken overgelegd). Hij maakt wel een groot punt van de connectie tussen Mercurius en [bedrijf] , maar dat is niet zo relevant. Als hij een betalingsverplichting had aan [bedrijf] , dan moest hij die nakomen, en hij betwist niet dat dat zo was. [gedaagde] betwist wel de verpanding aan [bedrijf] , met een beroep op een eerdere verpanding aan ABN-Amro, maar die dateert van april 2012, zoals Mercurius opmerkt, en uit de akte blijkt niet of die betrekking had op de inventaris van deze winkel, die toen nog niet bestond.
2.12.
Kortom, hiermee heeft [gedaagde] onvoldoende concreet weersproken dat hij het bedrijf hoe dan ook op korte termijn had moeten beëindigen, zodat aangenomen mag worden dat de bedrijfsschade zich ook voorgedaan zou hebben zonder de brand. Die schade komt dus op grond van de polisvoorwaarden niet voor vergoeding in aanmerking.
2.13.
Voor de inventaris, de voorraden en het huurdersbelang ligt het anders. De taxateurs hebben een verband gelegd met de brand; aangenomen mag worden dat het hier om typische brandschade ging (verschroeid, verkoold, beroet). Omdat in deze polisvoorwaarden de genoemde uitsluiting ontbreekt, kan deze schade beschouwd worden als gevolg van de brand in de zin van de polisvoorwaarden. Deze schade komt daarom wel in aanmerking voor vergoeding, op basis van staking van de onderneming. Dat betekent dat [gedaagde] voor de brand van november in totaal € 17.867 terecht aan voorschot ontvangen heeft (inventaris € 3.450 + € 600, goederen € 11.817; huurdersbelang € 2.000). Omdat in het tussenvonnis al is geoordeeld dat Mercurius voor de brand van februari niet hoeft uit te keren, zal hij € 57.133 moeten terugbetalen.
2.14.
In conventie kan de verklaring voor recht daarom grotendeels worden toegewezen, evenals de vordering tot terugbetaling en de rente over het terug te betalen bedrag.
2.15.
Mercurius heeft conservatoir derdenbeslag gelegd onder Achmea, de gemeente Lelystad en [bedrijf] . Zij vordert ook vergoeding van deze beslagkosten. Deze vordering is toewijsbaar op grond van artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beslagkosten worden begroot op € 1.566,83 voor verschotten en € 894,00 voor salaris advocaat (1 rekest x € 894,00).
2.16.
Omdat [gedaagde] in conventie voor het grootste deel in het ongelijk gesteld wordt, zal hij ook in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mercurius worden begroot op:
- dagvaarding € 101,96
- griffierecht 1.296,00
- salaris advocaat
4.023,00(4,5 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 5.420,96
2.17.
In reconventie vordert [gedaagde] een verklaring voor recht dat de beslagen zijn vervallen, dan wel moeten worden opgeheven. Dit moet worden afgewezen, omdat Mercurius (zoals in conventie besproken) een vordering op [gedaagde] heeft. Een verklaring voor recht dat Mercurius op grond van de verzekering dekking moest verlenen voor beide incidenten kan zeer gedeeltelijk worden toegewezen (zoals besproken in het tussenvonnis en in conventie). De overige onderdelen (verwijzing naar de schadestaatprocedure, een verklaring voor recht dat Mercurius hem een voorschot moest betalen, verklaringen voor recht dat de weigering om dekking te verlenen neerkomt op wanprestatie, evenals de weigering een partij-expert aan te stellen, zodat Mercurius de schade die daarvan het gevolg is moet vergoeden) zullen worden afgewezen om de redenen die gegeven zijn in het tussenvonnis.
2.18.
Omdat [gedaagde] ook in reconventie voor het grootste deel in het ongelijk gesteld wordt, zal hij ook hier in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Mercurius worden begroot op € 894,00 aan salaris advocaat (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00). Daarbij zijn voor de akte na het tussenvonnis en het pleidooi in reconventie geen punten berekend, omdat de reconventie daar niet meer apart besproken hoefde te worden.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
verklaart voor recht dat Mercurius aan [gedaagde] voor de brand van februari 2013 geen uitkering verschuldigd is en voor de brand van november 2013 niet meer dan € 17.867,00;
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Mercurius te betalen € 57.133,00 met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 mei 2014 tot de dag van volledige betaling;
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 2.460,83;
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Mercurius tot op heden begroot op € 5.420,96;
3.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.7.
verklaart voor recht dat Mercurius op grond van de verzekering dekking moest verlenen voor de brand van november 2013 tot een bedrag van € 17.867,00;
3.8.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Mercurius tot op heden begroot op € 894,00;
3.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 11 april 2018. [1]

Voetnoten

1.type: nig (4123)