In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Midden-Nederland, uitgesproken op 29 maart 2018, wordt het verzoek behandeld van de ouders van twee minderjarigen om de nalatenschap van de overleden erflaatster te verwerpen. De erflaatster, die in Duitsland woonde, is overleden op [datum overlijden] 2016. De kantonrechter oordeelt dat hij bevoegd is om het verzoek te behandelen op basis van de Europese Erfrechtverordening (650/2012), ondanks dat het Duitse gerecht niet op de hoogte is van deze procedure. De kantonrechter past het Nederlandse recht toe op het verzoek, zoals bepaald in artikel 13 van de verordening.
De ouders, aangeduid als verzoekers, hebben het verzoek ingediend in hun hoedanigheid als ouders van de minderjarigen, die erfgenamen zijn van de nalatenschap. Tijdens de zitting op 22 maart 2018 zijn de verzoekers verschenen, maar één van de minderjarigen was afwezig. De kantonrechter heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de pogingen die de verzoekers hebben ondernomen om de nalatenschap in Duitsland te verwerpen. Ondanks hun inspanningen is het hen niet gelukt om de nalatenschap in Duitsland te verwerpen, wat hen noopte om de Nederlandse rechter om machtiging te vragen.
De kantonrechter overweegt dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, waardoor de Nederlandse rechter bevoegd is. De kantonrechter stelt dat de verzoekers de nalatenschap namens de minderjarigen kunnen verwerpen, mits zij voldoende bewijs leveren dat de nalatenschap negatief is. De kantonrechter heeft de verzoekers de gelegenheid gegeven om hun verzoek aan te vullen met informatie over de waarde van de nalatenschap, waaronder een boedelbeschrijving. De beslissing op het verzoek is aangehouden in afwachting van deze aanvullende informatie.