Op 4 april 2018 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen Q-Park Operations Netherlands II B.V. en een gedaagde. Q-Park vorderde betaling van € 345,00, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente, omdat de gedaagde de parkeergarage had verlaten zonder te betalen, door middel van het zogenaamde 'treintje rijden'. Dit houdt in dat de gedaagde direct achter zijn voorganger onder de slagboom doorrijdt, zonder gebruik te maken van een geldig parkeerbewijs. Q-Park stelde dat de gedaagde tekort was geschoten in de nakoming van de parkeerovereenkomst en dat hij het tarief voor een verloren kaart van € 45,00 en een aanvullende schadevergoeding van € 300,00 verschuldigd was.
De gedaagde betwistte de vordering en stelde dat een derde, mevrouw [A], op zijn naam geregistreerde auto had gebruikt en dat zij wel had betaald. De rechtbank oordeelde dat Q-Park niet voldoende bewijs had geleverd dat de gedaagde de parkeerovereenkomst was aangegaan en dat de auto door hem was bestuurd. De rechtbank concludeerde dat de bewijslast bij Q-Park lag en dat zij hierin niet was geslaagd. Daarom werd de vordering van Q-Park afgewezen en werd Q-Park veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.
Dit vonnis benadrukt het belang van bewijsvoering in civiele zaken, vooral wanneer de gedaagde de totstandkoming van een overeenkomst betwist. De rechtbank wees erop dat de gedaagde voldoende had aangetoond dat een ander de auto had bestuurd, waardoor het vermoeden dat de kentekenhouder ook de bestuurder was, niet meer opging. De beslissing van de rechtbank is een belangrijke uitspraak in het kader van parkeerovereenkomsten en de rechten en plichten van parkeerders.