ECLI:NL:RBMNE:2018:122

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 januari 2018
Publicatiedatum
16 januari 2018
Zaaknummer
6107487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad in huurovereenkomst

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, stond de aansprakelijkheid van bestuurders centraal in het kader van een huurovereenkomst. De eiser, [eiser], was bestuurder van [bedrijfsnaam 2], die op haar beurt bestuurder was van [bedrijfsnaam 1]. Achmea Dutch Retail Property Fund (Achmea DRPF) had een huurovereenkomst met [bedrijfsnaam 1], maar er was nooit huur betaald. Achmea DRPF vorderde betaling van de achterstallige huur en ontbinding van de huurovereenkomst. De zaak kwam in een verstekvonnis, waarbij [bedrijfsnaam 1] failliet ging en de andere gedaagden bij verstek werden veroordeeld. Alleen [eiser] kwam in verzet tegen het verstekvonnis.

De kantonrechter oordeelde dat [eiser] niet kon aantonen dat hij niet verantwoordelijk was voor het onbehoorlijk bestuur van [bedrijfsnaam 2]. Het verstekvonnis tegen [bedrijfsnaam 2] bleef staan, wat betekende dat de onrechtmatige daad van [bedrijfsnaam 2] onherroepelijk vaststond. [eiser] kon zich niet disculperen, omdat hij de enige bestuurder was en de vennootschap niet in verzet was gekomen. De kantonrechter oordeelde dat Achmea DRPF haar vorderingen tegen [eiser] kon wijzigen, maar niet tegen [bedrijfsnaam 2], die verstek had laten gaan.

Uiteindelijk werd [eiser] veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan Achmea DRPF, inclusief wettelijke rente en proceskosten. De kantonrechter vernietigde het verstekvonnis voor zover dat tegen [eiser] was uitgesproken en deed opnieuw uitspraak, waarbij de vorderingen van Achmea DRPF werden toegewezen, met uitzondering van enkele eisen die niet toewijsbaar waren. Dit vonnis werd uitgesproken op 24 januari 2018.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 6107487 MC EXPL 17-6461 VR/1331
Vonnis van 24 januari 2018
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. R.S. Schouten,
tegen:
de stichting
Stichting Achmea Dutch Retail Property Fund,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Achmea DRPF,
gedaagde partij,
gemachtigde: Bureau Breij B.V.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding door Achmea DRPF van drie gedaagden, onder wie [eiser]
  • het verstekvonnis tegen deze drie gedaagden
  • de verzetdagvaarding door [eiser]
  • de conclusie van antwoord van Achmea DRPF, tevens houdende eiswijzigingen
  • de conclusie van repliek van [eiser]
  • een akte uitlating producties van Achmea DRPF.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal komen.

2.De beoordeling

2.1.
Achmea DRPF heeft bedrijfsruimte verhuurd aan [bedrijfsnaam 1] met ingang van 1 september 2016. [bedrijfsnaam 1] was een samenwerkingsverband van twee mensen: [eiser] en zijn aangetrouwde neef [A] . Volgens [eiser] was [A] ook bestuurder van [bedrijfsnaam 1] . Achmea DRPF heeft dat bestreden, maar niet betwist dat [A] in elk geval feitelijk beleidsbepaler was in [bedrijfsnaam 1] . De (andere of enige) bestuurder van [bedrijfsnaam 1] was [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] op haar beurt had één bestuurder: [eiser] .
2.2.
Er is nooit huur betaald. Achmea DRPF heeft [bedrijfsnaam 1] op basis van de huurovereenkomst in rechte aangesproken de achterstallige termijnen te betalen. Verder vorderde zij ook ontbinding van de huurovereenkomst en heeft zij [bedrijfsnaam 1] aangesproken tot betaling van de toekomstige huurtermijnen, al dan niet uit hoofde van schadevergoeding.
Achmea DRPF heeft verder [bedrijfsnaam 2] aangesproken als bestuurder en [eiser] als indirect bestuurder van [bedrijfsnaam 1] op grond van onrechtmatige daad, bestaande uit het onbehoorlijk besturen van [bedrijfsnaam 1] . Achmea DRPF stelt dat [bedrijfsnaam 2] en [eiser] bij het afsluiten van de huurovereenkomst al wisten dat [bedrijfsnaam 1] niet zou kunnen betalen en dat zij vervolgens ervoor zorgden dat [bedrijfsnaam 1] nog wel andere schuldeisers betaalde, maar uitgerekend niet Achmea DRPF.
[eiser] vertelt dat het allemaal komt door [A] , door wie hij is opgelicht. Dat was vrijwel aan het begin van de samenwerking, dus net na het sluiten van de huurovereenkomst. [bedrijfsnaam 1] had daardoor geen geld meer om Achmea DRPF te betalen. Dat valt mij niet te verwijten, vindt [eiser] . Dat er selectief is betaald, klopt helemaal niet, zegt hij erbij.
2.3.
Er is in deze zaak een verstekvonnis uitgesproken. Dat was niet tegen [bedrijfsnaam 1] . De eisen tegen haar zijn nooit beoordeeld. [bedrijfsnaam 1] is tijdens de procedure failliet gegaan. De kantonrechter heeft in het verstekvonnis genoteerd dat Achmea DRPF haar vordering tegen [bedrijfsnaam 1] daarna heeft ingetrokken.
De andere twee gedaagden zijn bij verstek veroordeeld. Alleen [eiser] is daarna (tijdig) in verzet gekomen. [bedrijfsnaam 1] is al failliet en [bedrijfsnaam 2] zal, volgens [eiser] , binnenkort ook failliet gaan.
2.4.
Uit het feit dat [eiser] in verzet is gekomen, kan worden afgeleid dat hij op enig moment wist van het verstekvonnis. Op dat moment begon in elk geval de termijn te lopen om in verzet te komen. Die wetenschap van [eiser] kan toegerekend worden aan [bedrijfsnaam 2] , waarvan [eiser] bestuurder is. Ook voor die vennootschap is daardoor de termijn gaan lopen om verzet in te stellen. Intussen is er al veel meer tijd voorbij gegaan en is die termijn voorbij. Verzet is door [bedrijfsnaam 2] niet ingesteld. Dat betekent dat het verstekvonnis tussen Achmea DRPF en [bedrijfsnaam 2] definitief is (kracht van gewijsde heeft).
Tegenover [bedrijfsnaam 2] staat dus onherroepelijk vast dat zij een onrechtmatige daad heeft gepleegd tegen Achmea DRPF in de vorm van onbehoorlijk bestuur en dat zij moet betalen aan Achmea DRPF.
2.5.
Dat het onbehoorlijk bestuur van [bedrijfsnaam 2] onherroepelijk vaststaat is een onoverkomelijk probleem voor [eiser] . Hij is de enige bestuurder van [bedrijfsnaam 2] en onder zijn bestuur heeft die vennootschap een onrechtmatige daad gepleegd. [bedrijfsnaam 2] had op [A] kunnen wijzen als medebestuurder (of feitelijk beleidsbepaler) van [bedrijfsnaam 1] , naast [bedrijfsnaam 2] . [bedrijfsnaam 2] had kunnen aanvoeren dat het allemaal de schuld is van [A] en dat zij er niets aan kan doen. Dat heeft [bedrijfsnaam 2] niet aangevoerd, want zij liet verstek gaan en kwam niet in verzet tegen het veroordelend verstekvonnis. Dus heeft [bedrijfsnaam 2] zich niet gedisculpeerd van het onbehoorlijk bestuur.
2.6.
Als definitief vaststaat dat [bedrijfsnaam 2] een ernstig en persoonlijk verwijt gemaakt kan worden als bestuurder, dan treft dat ook [eiser] . [eiser] probeert zichzelf te disculperen. Maar dat kan niet meer: hij is de enige bestuurder in [bedrijfsnaam 2] en kan
binnendie vennootschap op niemand anders wijzen die de schuld heeft. Niemand anders dan hij is namelijk verantwoordelijk voor wat [bedrijfsnaam 2] deed. En
daarbuitenkon alleen [bedrijfsnaam 2] zelf op een ander wijzen, maar dat liet zij na. Nu nog betogen dat [bedrijfsnaam 2] niets is te verwijten, is zinloos. Het tegendeel staat door het verstekvonnis definitief vast.
2.7.
De conclusie is dat [eiser] ’s hoofdargument – ik kon er niets aan doen – niet kan worden beoordeeld, omdat [bedrijfsnaam 2] niet ook verzet heeft ingesteld.
2.8.
Het verstekvonnis zou in stand blijven, maar dat wil Achmea DRPF zelf niet. Zij heeft haar vorderingen veranderd in de verzetprocedure. Er is op een paar onderdelen gedebatteerd tussen Achmea DRPF en [eiser] over die veranderde eis. Dat debat zal de kantonrechter hierna beoordelen.
2.9.
Om te beginnen heeft [eiser] aangevoerd dat de eis van Achmea DRPF (veranderd of niet veranderd) moet worden afgewezen, omdat zij niet ook [A] in deze procedure heeft betrokken. Dat argument vindt geen grondslag in het recht.
2.10.
Dan het oordeel over de eiswijziging tegen [bedrijfsnaam 2] . Het is onmogelijk om een eis te veranderen tegen de [bedrijfsnaam 2] die verstek liet gaan. Zij zit vast aan een onherroepelijk vonnis in haar nadeel, maar iets anders kan ook Achmea DRPF er niet meer van maken. Achmea DRPF is niet-ontvankelijk in welke eis dan ook tegen [bedrijfsnaam 2] in deze verzetprocedure. Achmea DRPF vergist zich als zij meent dat het nu gaat om een procedure op tegenspraak, omdat [eiser] is verschenen. Die regel geldt alleen als [eiser] vóór het eerste vonnis was verschenen. In de verzetprocedure geldt die regel niet.
2.11.
Tegen [eiser] kan Achmea DRPF haar eis wel veranderen. Tegen de verandering van die eis heeft [eiser] niet geprotesteerd. De kantonrechter zal de veranderde eis dan ook beoordelen en daarover uitspraak doen.
2.12.
De eisen tot ontbinding van de huurovereenkomst en tot ontruiming trekt Achmea DRPF in. De curator heeft de huur opgezegd en het gehuurde leeg opgeleverd. Maar deze eisen waren toch al niet tegen [eiser] persoonlijk gericht. De wel tegen [eiser] ingestelde eis om de boete uit de huurovereenkomst te betalen, trekt Achmea DRPF ook (en terecht) in. [eiser] was geen partij bij die overeenkomst en heeft daarom met boetebepalingen niets te maken.
[eiser] heeft aangevoerd dat tegen hem (ook) geen (andere) eisen uit de huurovereenkomst kunnen worden toegewezen, omdat hij de huurder niet was. Dat klopt. Maar de huursommen die Achmea DRPF niet ontving, kunnen wel in de vorm van schadevergoeding tegen [eiser] worden toegewezen. Dus dit verweer leidt niet tot een afwijzing.
2.13.
Achmea DRPF vermeerdert haar eis in haar conclusie van 2 augustus 2017, door deze aan te passen aan wat er inmiddels is gebeurd. Haar eis komt nu neer op het volgende.
Achmea DRPF vordert een schadevergoeding ter hoogte van de door [bedrijfsnaam 1] niet betaalde huurtermijnen over de hele periode van de huur tot het moment dat de curator van [bedrijfsnaam 1] deze huur op grond van art. 39 Fw beëindigde. En zij vordert een schadevergoeding over de dagen daarna, want het pand is nog niet verhuurd aan een ander. Bij elkaar gaat het over een periode van 1 september 2106 tot 1 augustus 2017 en over een bedrag van € 12.673,28.
Achmea DRPF vordert een schadevergoeding ter hoogte van de huurinkomsten die zij daarna nog is misgelopen. Dan gaat het over de periode van 1 augustus 2017 tot het einde van de huurtermijn zoals die stond in de huurovereenkomst, te weten 31 augustus 2021. Achmea DRPF kan de hoogte van de schade niet vastprikken op een bepaald bedrag, want zij kan niet uitsluiten dat zij voor 31 augustus 2021 een andere huurder vindt. Dan wordt haar schade beperkter. Daarom kiest zij voor een schade ter hoogte van nog eens zes maanden huur en de rest moet later bepaald worden in een aparte procedure, waarnaar de kantonrechter partijen moet verwijzen.
Achmea DRPF vordert in plaats van de boete nu wettelijke handelsrente over het met de niet betaalde huurtermijnen corresponderende schadebedrag (€ 12.673,28) onder a genoemd.
Achmea DRPF vordert ook haar buitengerechtelijke kosten van 15% over dit bedrag, zonder btw over die kosten.
Achmea DRPF vordert de proceskosten, met wettelijke rente daarover.
Achmea DRPF vordert hoofdelijke veroordeling van [eiser] , naast [bedrijfsnaam 2] en uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het vonnis.
2.14.
Tegen de vordering onder a. heeft [eiser] ingebracht dat daarin een bedrag van € 2.000,- dubbel zit, namelijk de waarborgsom. Dit is niet het geval. In productie 12 van Achmea DRPF is te zien hoe zij het onder a gevorderde bedrag heeft berekend. De huur ging in op 1 september 2016, maar over de eerste twee maanden betrekt Achmea DRPF geen huurgeld in haar optelsom. In plaats daarvan neemt zij de waarborgsom in haar optelsom op. Dubbel is dus niets gerekend. De waarborgsom is lager dan het bedrag van twee maanden huur. Er is dus ook niet te veel gerekend. Het onder a gevorderde bedrag is toewijsbaar.
2.15.
Tegen de vordering onder b. heeft [eiser] aangevoerd dat het pand nu opnieuw is verhuurd. Hij wees op zijn productie 2: twee screenshots. Achmea DRPF heeft daar tegenover gesteld dat blad 1 van die productie gaat over het gegeven dat is verhuurd aan [bedrijfsnaam 1] . Omdat niet uit dit blad blijkt wanneer dit screenshot is gemaakt, is daarmee onvoldoende aangetoond dat nu aan een ander is verhuurd. Uit het tweede blad blijkt, zoals Achmea DRPF terecht stelt, niet méér dan dat het pand niet ten verhuur wordt aangeboden. Dat moet Achmea DRPF zelf weten, hoewel zij dat in de schadestaatprocedure als argument tegen zich kan krijgen: zij heeft haar schade mogelijk onvoldoende beperkt. Dat aan een ander is verhuurd blijkt niet uit blad 2.
De conclusie is dat [eiser] de vordering onder b. onvoldoende heeft weersproken. De eis is niettemin niet toewijsbaar in de geformuleerde vorm. Dat komt, omdat Achmea DRPF niet heeft toegelicht, waarom zij ervan mag uitgaan dat zij vanaf 1 augustus 2017 zonder meer zes maanden niet zou verhuren. Daarom zal de kantonrechter de huur vanaf 1 augustus 2017 geheel toewijzen als te vergoeden schade die nog moet worden opgemaakt bij staat.
2.16.
Tegen de andere vorderingen is geen verweer gevoerd. De kantonrechter overweegt ambtshalve over de vorderingen onder c. en d. het volgende.
2.17.
De vordering onder c. is niet toewijsbaar. [eiser] is aansprakelijk uit onrechtmatige daad, niet uit een handelsovereenkomst. Dan is alleen wettelijke rente als bedoeld in
art. 6: 119 BW verschuldigd. Omdat Achmea DRPF uitlegt hoe zij het rentebedrag tot 1 augustus 2017 heeft berekend en uit de uitleg blijkt dat zij die rente baseerde op het juist wetsartikel, is dat bedrag toewijsbaar.
2.18.
De vordering onder d. moet eigenlijk in hoger beroep worden voorgelegd, maar kan toch in de verzetprocedure – nu die eenmaal loopt op initiatief van [eiser] – worden meegenomen.
De kantonrechter wijst de buitengerechtelijke kosten tegen [eiser] integraal af. [eiser] is geen partij bij de huurovereenkomst. De eis dat Achmea DRPF 15% aan incassokosten mag rekenen is gebaseerd op een bepaling in die overeenkomst. Met die bepaling heeft [eiser] niets te maken. Verder heeft Achmea DRPF in de dagvaarding die leidde tot het verstekvonnis zeer uitgebreid beschreven waarom zij recht heeft op vergoeding van incassokosten. Maar in die stellingen is te lezen dat zij een incasso-opdracht gaf om geld te innen bij [bedrijfsnaam 1] . [eiser] komt in dat verhaal niet voor. Dus dan is er geen reden om [eiser] tot die kosten te veroordelen.
2.19.
Voor de duidelijkheid zal de kantonrechter het verstekvonnis zoals dat uitgesproken is tegen [eiser] vernietigen en in de plaats daarvan komt dit vonnis. Dat heeft ook gevolgen voor de proceskostenveroordeling, die zowel moet gaan over de verstekprocedure als de verzetprocedure.
2.20.
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten betalen. Aan de kant van Achmea DRPF zijn die kosten:
  • dagvaarding die leidde tot het verstekvonnis € 91,57
  • griffierecht € 470,-
  • salaris € 1.000,- (2,5 punten tegen het tarief van € 400,- per punt).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
vernietigt het verstekvonnis, maar uitsluitend voor zover uitgesproken tegen [eiser]
en opnieuw rechtdoende na verzet:
3.2.
veroordeelt [eiser] – hoofdelijk naast [bedrijfsnaam 2] , voor zover de vorderingen een beloop tot hetzelfde bedrag hebben – aan Achmea DRPF € 12.799,68, vermeerderd met de wettelijke rente over € 12.673,28 vanaf 1 augustus 2017 tot de dag van betaling,
3.3.
veroordeelt [eiser] – hoofdelijk naast [bedrijfsnaam 2] , voor zover de vorderingen een beloop tot hetzelfde bedrag hebben – tot schadevergoeding aan Achmea DRPF wegens gederfde huurinkomsten uit hoofde van de huurovereenkomst die zij met [bedrijfsnaam 1] had gesloten, vanaf 1 augustus 2017, vermeerderd met wettelijke rente, welke schade moet worden opgemaakt bij staat en vereffenen volgens de wet,
3.4.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de kant van Achmea DRPF begroot op € 1.561,57
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op woensdag 24 januari 2018.