ECLI:NL:RBMNE:2018:1168

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
UTR 17/2063
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing op klacht inzake wetenschappelijke integriteit Universiteit Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen een beslissing van het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden mr. M.H.J.G. Nijssen en mr. J.M.J. van de Pas, had een klacht ingediend tegen het oordeel van de Universiteit Utrecht van 14 november 2016, waarin werd geconcludeerd dat er geen schending van de wetenschappelijke integriteit had plaatsgevonden door twee wetenschappers. De Universiteit had in haar beslissing een nevenadvies opgenomen om een co-auteur te vermelden in een wetenschappelijk artikel.

De eiser was het niet eens met de beslissing van de Universiteit en diende op 15 februari 2017 een klacht in. De Universiteit verklaarde deze klacht op 7 april 2017 ongegrond, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 31 januari 2018 was de eiser aanwezig, terwijl de Universiteit zich liet vertegenwoordigen door haar gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank verklaarde zich onbevoegd om over de zaak te oordelen. Dit werd gemotiveerd door het feit dat op grond van artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit op de behandeling van een klacht. De rechtbank oordeelde dat de beslissing van de Universiteit niet als een besluit in de zin van de Awb kan worden aangemerkt, omdat het geen publiekrechtelijk rechtsgevolg met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de eiser zijn vordering enkel bij de burgerlijke rechter kan instellen, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 17/2063
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het College van Bestuur van de Universiteit Utrecht, verweerder

(gemachtigde: mr. M.H.J.G. Nijssen en mr. J.M.J. van de Pas).

Procesverloop

Op 14 november 2016 heeft verweerder over een ingediende klacht geoordeeld dat twee wetenschappers de wetenschappelijke integriteit niet hebben geschonden. In de beslissing is een nevenadvies opgenomen, inhoudende het dringend beroep op alle betrokkenen om bij het desbetreffende Journal te bewerkstelligen dat een co-auteur van een wetenschappelijk artikel wordt vermeld.
Bij brief van 15 februari 2017 heeft eiser een klacht ingediend tegen het oordeel van verweerder van 14 november 2016.
Bij beslissing van 7 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de klacht van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2018. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 31 januari 2018 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Op grond van artikel 9:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan geen beroep worden ingesteld tegen een besluit op de behandeling van een klacht.
De brief van 7 april 2017 is een beslissing op een klacht die door eiser is ingediend. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd over dit onderwerp een uitspraak te doen. Dat volgens eiser wel (onderdelen) van de Awb zijn toegepast, zoals het horen op zijn klacht, maakt dit niet anders. De bewoording “klacht” zoals deze in de brief is opgenomen, is hiervoor natuurlijk niet doorslaggevend. Ook de inhoud van het geschil, inhoudend of verweerder al dan niet (procedureel) terecht heeft geadviseerd een auteur aan het wetenschappelijk artikel toe te voegen, ziet op een gedraging van een bestuursorgaan als bedoeld in hoofdstuk 9 van de Awb. Als regel zijn beslissingen in het kader van een klachtbehandeling niet gericht op enig (publiekrechtelijk) rechtsgevolg en daarom niet appellabel. In dit geval is dat niet anders. Het advies waartegen eiser bezwaren heeft, is niet gegeven op grond van een in het publiekrecht geregelde bevoegdheid en roept geen publiekrechtelijk rechtsgevolg in het leven. De brief van de Universiteit Utrecht van 13 februari 2017 maakt dat niet anders. Het is meer van privaatrechtelijke aard, namelijk een handeling die ook door een niet-bestuursorgaan gedaan zou kunnen worden.
Gelet op een en ander is de beslissing niet een besluit waartegen beroep bij de bestuursrechter open staat.
Een vordering kan in dit geval uitsluitend bij de burgerlijke rechter worden ingesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar artikel 8:71 van de Awb.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. J.P.A. ter Schure, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 januari 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.