ECLI:NL:RBMNE:2018:1163

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
5857131 UC EXPL 17-4948
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling in verband met online creditcardaanvraag en betwisting door gedaagde van zijn betrokkenheid

In deze zaak vordert International Card Services B.V. (ICS) betaling van een bedrag van € 500,- van de bewindvoerder van [A], die betwist dat hij de creditcard heeft aangevraagd. De procedure begon met een dagvaarding op 23 maart 2017, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De feiten zijn als volgt: op 13 mei 2015 heeft [A] online een creditcard aangevraagd bij ICS, maar hij ontkent deze aanvraag te hebben gedaan. ICS heeft de aanvraag goedgekeurd en de creditcard naar het huisadres van [A] gestuurd. Gedurende de periode van 19 mei tot 15 juni 2015 zijn er meerdere kasopnamen gedaan met de creditcard, maar [A] heeft deze bedragen gestorneerd. ICS heeft [A] in augustus 2015 geïnformeerd over een openstaand bedrag van € 3.358,30 en de creditcard geblokkeerd. In september 2015 heeft ICS de relatie met [A] beëindigd en een vordering van € 6.856,82 ingesteld. [A] heeft later aangifte gedaan van identiteitsfraude, waarbij hij stelt dat zijn zwager de creditcard heeft aangevraagd zonder zijn toestemming. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [A] voldoende bewijs heeft geleverd dat hij de aanvraag niet heeft gedaan en dat ICS niet voldoende onderzoek heeft gedaan naar de juistheid van de verstrekte gegevens. De kantonrechter heeft ICS opgedragen bewijs te leveren dat [A] de creditcardaanvraag zelf heeft gedaan, en de zaak is verwezen naar een rolzitting voor verdere bewijslevering.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5857131 UC EXPL 17-4948 SW/1581
Vonnis van 28 februari 2018
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
International Card Services B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
verder ook te noemen ICS,
eisende partij,
gemachtigde: mr. J.M. Wisseborn,
tegen:
de vennootschap onder firma
[bewindvoerder] , in haar hoedanigheid van bewindvoerder van [A],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen de bewindvoerder en [A] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.R. Jonkman.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 maart 2017;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek;
- de akte uitlating producties van ICS.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 13 mei 2015 is online bij ICS een creditcard (World Card) aangevraagd op naam van [A] , met een bestedingslimiet van € 2.500,-, onder vermelding van de volgende gegevens: geboortedatum, nationaliteit, burgerservicenummer, burgerlijke staat, adres, e‑mailadres, telefoonnummer, bankrekeningnummer; aard dienstverband, naam werkgever, datum indiensttreding, netto maandinkomen, aantal kinderen, woonsituatie en woonlasten. ICS heeft per post vervolgens een creditcard aan het huisadres van [A] gezonden.
2.2.
Bij e-mail van 15 mei 2015 schrijft ICS:
"Geachte heer [A] , Bedankt voor uw aanvraag van de World Card. Uw aanvraag is goedgekeurd en uw bestedingslimiet is vastgesteld op: € 2500,-".Dit e-mailbericht was gericht aan [e-mailadres] .
2.3.
Op 4 juni 2015 is online bij ICS op naam van [A] een Aanvraag Gespreid Betalen gedaan onder vermelding van de volgende gegevens: naam, adres, geboortedatum, bankrekeningnummer, bestedingslimiet, telefoonnummer, burgerlijke staat, dienstverband, bedrijfsnaam werkgever, netto maandinkomen, maandelijkse woonlasten, maandelijkse alimentatieverplichtingen. ICS heeft deze aanvraag gehonoreerd.
2.4.
Tussen 19 mei 2015 en 12 juni 2015 zijn met deze creditcard een groot aantal kasopnamen gedaan.
2.5.
Op 26 mei, 4 juni, 9 juni, 10 juni, 12 juni en 15 juni 2015 heeft ICS een zevental bedragen van de aan haar opgegeven bankrekening van [A] geïncasseerd. Deze bedragen zijn alle door [A] gestorneerd, en wel op 11 juni, 15 juni en 17 juni 2015.
2.6.
Bij brief van 24 augustus 2015 heeft ICS [A] meegedeeld dat sprake was van een openstaand bedrag van € 3.358,30, dat hij dit bedrag binnen 10 dagen dient over te maken, en dat de creditcard is geblokkeerd totdat hij aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan.
2.7.
Bij brief van 14 september 2015 heeft ICS [A] meegedeeld dat zij een rekeningoverzicht naar zijn e-mailadres [e-mailadres] heeft gestuurd, dat zij het bericht heeft ontvangen dat de e-mail niet bij [A] is aangekomen, en dat hij indien het e-mailadres niet juist is dit via de website kan wijzigen. Bij brief van 23 september 2015 heeft ICS [A] meegedeeld dat zij de relatie met hem beëindigt en de creditcard definitief heeft geblokkeerd. Zij sommeert hem de vordering van € 6.856,82 binnen 7 dagen te betalen. [A] heeft niet aan deze sommatie voldaan.
2.8.
Op 23 september 2015 heeft [A] telefonisch contact opgenomen met ICS en meegedeeld dat hij
"dinsdag"saldo verwacht, dat hij
"het"dan overmaakt en dat hij het geld leent.
2.9.
Op 7 oktober 2015 belt ICS [A] op zijn werk en geeft hem de kans een betalingsregeling te treffen. In dat gesprek is afgesproken dat [A] € 175,- per maand zou betalen. Op 12 oktober, 28 oktober en 26 november 2015 maakt [A] een bedrag van € 175,- aan ICS over. Nadere betalingen van hem blijven uit.
2.10.
Op 15 maart 2016 belt [A] ICS en deelt mee dat een bekende van hem de creditcard heeft aangevraagd op zijn naam. Hij had destijds afgesproken dat die persoon de betaling aan hem zou storten, zodat hij de betaling aan ICS kon storten, dat die persoon dat niet heeft gedaan en dat hij, [A] , aangifte wil doen. Hij verzoekt een kopie van de aanvraag van de creditcard en de overeenkomst.
2.11.
Op 1 april 2016 belt [A] ICS en deelt mee dat de aanvraag van de creditcard door zijn zwager is gedaan en dat hij hier een zaak van gaat maken.
2.12.
Op 3 april 2016 heeft [A] bij de politie aangifte gedaan van identiteitsfraude door [B] , de vriend van zijn zus.
2.13.
ICS heeft [A] op 21 juli 2016 gedagvaard, nadat hij onder bewind was gesteld. De kantonrechter te Utrecht heeft ICS bij vonnis van 18 januari 2017 niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat zij de bewindvoerder had moeten dagvaarden.
2.14.
ICS heeft vervolgens bij dagvaarding van 23 maart 2017 met betrekking tot haar vordering op [A] de bewindvoerder gedagvaard.

3.Het geschil

3.1.
ICS vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de bewindvoerder veroordeelt tot betaling van € 500,, te vermeerderen met primair de overeengekomen rente van 14% per jaar en subsidiair de wettelijke rente vanaf 23 maart 2017 tot de voldoening, en met veroordeling van de bewindvoerder in de proceskosten en de nakosten. Zij heeft haar vordering in verband met de te maken kosten tot dit bedrag beperkt, maar reserveert daarbij uitdrukkelijk rechten op hetgeen zij meer of uit anderen hoofde van [A] heeft te vorderen.
3.2.
ICS legt - kort gezegd - het volgende aan haar vordering ten grondslag.
Primairstelt zij dat [A] wel degelijk zelf de overeenkomst is aangegaan. Uit het aanvraagformulier blijkt dat hij bij de aanvraag diverse persoonlijke gegevens heeft verstrekt die enkel bij hem bekend kunnen zijn, zoals zijn bankrekeningnummer en inkomsten. Vervolgens is de creditcard aan zijn adres verzonden. Verder heeft zij verschillende bedragen van een bankrekeningnummer van [A] ontvangen en is door hem meerdere malen telefonisch contact opgenomen onder andere om regelingen af te spreken. Verder zijn alle rekeningafschriften en sommaties zonder protest door hem behouden. Alles wijst er dus op dat hij het zelf is geweest die de overeenkomst is aangegaan en de card heeft gebruikt. Het verhaal over de fraude wordt pas op een veel later moment naar voren gebracht. Mocht hij zijn verweer blijven volhouden dan vloeit uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een omkering van de bewijslast voort: [A] zal dan moeten bewijzen dat fraude is gepleegd. Aan het vereiste dat de kredietovereenkomst op een duurzame drager is vastgelegd is voldaan.
3.3.
Subsidiair, indien zou komen vast te staan dat niet [A] maar [B] de aanvraag zou hebben gedaan, dan heeft deze wellicht een ontoereikende volmacht gehad om [A] te vertegenwoordigen, maar dan nog heeft [A] door de betalingen en de gesprekken met ICS de rechtshandeling op grond van artikel 3:58 lid 1 BW bekrachtigd, dan wel mocht ICS ervan uitgaan dat de aanvraag namens [A] werd gedaan en wordt zij door artikel 3:61 lid 2 BW tegen een eventueel ontoereikende volmacht beschermd.
3.4.
Meer subsidiairstelt ICS dat [A] aansprakelijk is uit hoofde van onrechtmatige daad. Hij heeft dan kennelijk al zijn persoonlijke gegevens toegankelijk gemaakt voor [B] die hij, volgens de aangifte, net anderhalf jaar kende. Dit is een ernstig verwijt waard, aangezien hij bekend was met de vermeende gokverslaving van [B] . Door niettemin zijn financiële zaken voor het grijpen te laten liggen heeft hij enorme risico's genomen en durft ICS zelfs de stelling aan dat hij de fraude in de hand heeft gewerkt.
3.5.
ICS heeft uitdrukkelijk getuigenbewijs aangeboden. Als getuige kunnen worden gehoord [A] en [B] .
3.6.
[A] voert samengevat het volgende verweer:
hij heeft de creditcard niet zelf aangevraagd en hij heeft daartoe ook geen opdracht aan iemand anders gegeven;
de overeenkomst is nietig want deze is niet op een duurzame drager gesteld;
de creditcard is aangevraagd door [B] , die dit tegenover de bewindvoerder van [A] heeft toegegeven; hij heeft [B] daartoe geen volmacht gegeven;
uit de stornering van incasso's had ICS moeten afleiden dat er iets aan de hand was;
r is geen sprake van bekrachtiging van de door [B] aangegane overeenkomst;
er is geen sprake van een onrechtmatige daad doordat [B] gebruik heeft gemaakt van zijn gegevens;
ICS heeft de creditcard te laat geblokkeerd, waarmee zij haar zorgplicht heeft geschonden; voorts is om die reden sprake van eigen schuld aan de zijde van ICS;
de algemene voorwaarden zijn niet aan [A] ter hand gesteld;
s geen ruimte voor toewijzing van de contractuele rente en de boete, althans deze moeten worden gematigd.

4.De beoordeling

Heeft [A] de creditcard aangevraagd?
4.1.
[A] stelt dat hij niet degene is geweest die de creditcard heeft aangevraagd en vervolgens de kredietfaciliteit, maar dat dit is gebeurd door de toenmalige vriend van zijn zus, [B] , die destijds bij hem in huis woonde. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft hij dit verweer voldoende onderbouwd. De aanvraag is immers online gedaan. Anders dan ICS stelt is daarbij geen gebruik gemaakt van gegevens die alleen bij [A] bekend kunnen zijn geweest. De kantonrechter verwijst daartoe naar de in het voorgaande onder 2.1 en 2.3 vermelde gegevens. Dergelijke gegevens zijn op eenvoudige wijze te achterhalen.
4.2.
Hierbij komt nog dat uit de processtukken blijkt dat bepaalde gegevens ook onjuist waren. Aangenomen moet worden dat eerst later is gebleken dat sommige gegevens onjuist waren omdat ICS geen bewijsstukken heeft verlangd en kennelijk evenmin op andere wijze onderzoek naar de juistheid heeft gedaan. Het betreft hier 1) een onjuist e-mailadres (niet [e-mailadres] (creditcardaanvraag) maar [e-mailadres] , 2) een onjuist telefoonnummer (niet [telefoonnummer] zoals vermeld in de creditcardaanvraag en de Aanvraag Gespreid Betalen; dit was het nummer van [B] , maar [telefoonnummer] ), 3) een onjuist netto maandinkomen (uit de door [A] overgelegde salarisstroken blijkt dat het inkomen in alle maanden minder was dan € 1750,- netto), en 4) een onjuist overig netto maandinkomen (een Wajong-uitkering van € 437,40 in plaats van
€ 473,-).
4.3.
Verder neemt de kantonrechter in aanmerking dat [A] schriftelijke verklaringen heeft overgelegd van zichzelf en van de bewindvoerder, waarin zij verklaren dat [B] tegenover hen heeft toegegeven dat hij de creditcard op naam van [A] heeft aangevraagd.
4.4.
Ook de omstandigheid dat [A] de eerste incasso's heeft gestorneerd kan er een aanwijzing voor zijn dat niet hij, maar een ander de creditcard heeft aangevraagd.
4.5.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat [A] voldoende gemotiveerd verweer heeft gevoerd dat de aanvraag niet door hem is gedaan. Gelet op de wijze waarop ICS de aanvraagprocedure heeft ingericht, namelijk dat zonder overlegging van bewijsstukken of persoonlijk contact een creditcard kan worden aangevraagd alsmede een kredietfaciliteit zonder dat anderszins verificatie plaatsvindt, ziet de kantonrechter geen aanleiding de bewijslast om te keren, zoals ICS verzoekt. Omdat ICS getuigenbewijs heeft aangeboden zal de kantonrechter haar opdragen te bewijzen dat de creditcardaanvraag en de Aanvraag Gespreide Betaling door [A] zelf zijn gedaan, althans dat [A] zelf opnamen/betalingen met de creditcard heeft gedaan.
4.6.
Indien ICS het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze afzonderlijk bij akte in het geding te brengen. Indien ICS het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit in de akte te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon [ICS: rechtsgeldig vertegenwoordigd] aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 60-90 minuten zal duren. Als ICS verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
Voorts
4.7.
Na bewijslevering zal de kantonrechter zo nodig de overige stellingen van partijen beoordelen.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
draagt ICS op om te bewijzen dat de creditcardaanvraag en de Aanvraag Gespreide Betaling door [A] zelf zijn gedaan, althans dat [A] zelf opnamen/betalingen met de creditcard heeft gedaan;
5.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 14 maart 2018teneinde ICS in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze zij bewijs wil leveren;
5.3.
bepaalt dat, indien ICS bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij op die rolzitting:
  • de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
  • moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) advocaten/gemachtigden en de getuigen
5.4.
bepaalt dat:
  • voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
  • indien ICS geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
  • het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.5.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, op 28 februari 2018.