ECLI:NL:RBMNE:2018:1038

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
21 maart 2018
Zaaknummer
UTR 15/6587
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Wajong-uitkering na aanvraag met arbeidsongeschiktheidseisen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 22 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van een Wajong-uitkering aan eiser, die een aanvraag had ingediend na 10 september 2014 en voor 1 januari 2015. De rechtbank oordeelde dat de verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de aanvraag terecht had beoordeeld op basis van de Wet Wajong 2010. Eiser, die lijdt aan een gedragsstoornis en een angststoornis, werd niet als volledig en duurzaam arbeidsongeschikt beschouwd. De rechtbank volgde de conclusie van de ingeschakelde psychiater, dr. F.B. van der Wurff, die had vastgesteld dat eiser meer beperkingen had dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep had erkend. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende had gemotiveerd waarom niet alle door de deskundige voorgestelde beperkingen moesten worden overgenomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen, waarbij een nadere medische en arbeidskundige beoordeling noodzakelijk was. De rechtbank veroordeelde verweerder ook in de proceskosten van eiser en droeg hem op het griffierecht te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 15/6587

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 maart 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P. Goettsch),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor een uitkering op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong).
Bij besluit van 29 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2016. Eiser is verschenen met zijn moeder, [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na de behandeling van het beroep ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek heropend en D.C. Expertise Centrum te Amsterdam opdracht gegeven om een onderzoek door een psychiater te laten verrichten. Op 6 oktober 2016 heeft dr. F.B. van der Wurff , psychiater verbonden aan D.C. Expertise Centrum , aan de rechtbank een rapport uitgebracht. Partijen hebben hierop schriftelijk gereageerd. Naar aanleiding van de door verweerder ingediende rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, heeft de deskundige op
29 januari 2017 en op 25 april 2017 aanvullende rapporten uitgebracht.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 16 oktober 2017 verzocht om binnen vier weken te laten weten of zij gehoord willen worden op een nadere zitting.
Na afloop van deze termijn, waarbij geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een zitting gehoord wil worden, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiser is op 20 juli 2008 18 jaar geworden. Eiser heeft op 18 november 2014 een Wajong-uitkering aangevraagd, omdat hij een gedragsstoornis en een angststoornis heeft waardoor hij dagelijks wordt belemmerd. Vervolgens heeft verweerder de onder ‘Procesverloop’ vermelde besluiten genomen.
2. Het bestreden besluit gaat over de weigering van verweerder om eiser een Wajong-uitkering toe te kennen omdat hij arbeidsvermogen heeft. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit. Bij de beoordeling van eisers recht op uitkering heeft verweerder de Wet Wajong toegepast zoals deze gold tot 1 januari 2015. Omdat eiser zijn aanvraag heeft ingediend na
10 september 2014 en voor 1 januari 2015 en hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt wordt geacht, kan het recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet Wajong niet meer ingaan.
3. Eiser voert aan dat verweerder door het besluit te baseren op de wetgeving die op
1 januari 2015 in werking is getreden de verkeerde regels toepast.
4. Op 1 januari 1998 is in werking getreden de Wet van 24 april 1997 (Stb. 1997, 177) houdende voorziening tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid voor jonggehandicapten. Volgens artikel 79 van die wet was de citeertitel van de wet: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De rechtbank duidt deze wet aan als Wajong 1998. Bij de Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009, 582) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2010 gewijzigd en is de tekst vernummerd. Volgens artikel 8:12 was de citeertitel van de gewijzigde wet: Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten. De rechtbank duidt deze met ingang van 1 januari 2010 gewijzigde wet aan als Wajong 2010. Bij de Wet van 3 december 2014 (Stb. 2014, 495) is de Wet van 24 april 1997 met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd. Zo is een aantal artikelen gewijzigd en is Hoofdstuk 1A toegevoegd. Volgens artikel 8:12 is ook de citeertitel gewijzigd in: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten. De rechtbank duidt deze met ingang van 1 januari 2015 gewijzigde wet aan als Wajong 2015. Voor zover het verschil in tekst van de Wajong 1998, de Wajong 2010 en de Wajong 2015 niet relevant is, wordt hierna de Wajong zonder jaaraanduiding genoemd.
5.1
De rechtbank stelt vast dat verweerder in de bezwaarprocedure een beoordeling heeft verricht met toepassing van hoofdstuk 2 van de Wajong 2010. In de Wajong 2015 zijn geen zuivere voorschriften van overgangsrecht opgenomen. Volgens vaste rechtspraak moeten de uitkeringsaanspraken van een verzekerde dan worden beoordeeld naar de regelgeving zoals die van kracht was op de datum of gedurende het tijdvak waarop de aanspraken of verplichtingen betrekking hebben (ook bekend als temporele werking).
5.2
Op grond van wat is bepaald bij of krachtens de Wajong 2010 is voor het ontstaan van het recht op ondersteuning of uitkering bepalend de dag waarop de aanvraag is ingediend, met dien verstande dat het recht niet eerder kan ontstaan dan met ingang van de dag waarop de aanvrager achttien jaar wordt. De vroegste datum waarop de aanspraak op grond van de Wajong 2010 voor eiser kon ontstaan is dus 18 november 2014. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 6 september 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3203. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de aanvraag terecht op grond van de Wajong 2010 beoordeeld. De omstandigheid dat de primaire verzekeringsarts in eerste instantie, blijkens zijn rapport van 12 januari 2015, een beoordeling in het kader van de Wajong 2015 heeft verricht, doet hier niet aan af. De beroepsgrond slaagt niet.
5.3
In deze uitspraak van de CRvB valt verder te lezen dat de Wajong 2015 wel een vorm van materieel overgangsrecht bevat in artikel 2:15, vierde lid. Aanvragen ingediend voor inwerkingtreding van de Wajong 2015, maar na 10 september 2014, kunnen hierdoor niet tot toekenning van arbeidsondersteuning leiden, en dus ook niet tot toekenning van een uitkering, als de aanvrager niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 2:4, tweede lid, van de Wajong 2010.
6. Eiser voert aan dat hij wel volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, waardoor hij recht heeft op inkomensondersteuning op grond van de Wajong. Door een borderline persoonlijkheidsstoornis beschikt hij niet over basale werknemersvaardigheden, waardoor hij geen benutbare mogelijkheden heeft. De primaire verzekeringsarts heeft, anders dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep, ook aangegeven dat sprake is van marginale arbeidsmogelijkheden. Bovendien heeft eiser een zeer lage GAF-score van 30. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) volgens eiser onvoldoende aangepast. Een urenbeperking had moeten worden vastgesteld en ook een beperking op de punten samenwerken en het omgaan met conflicten. Eiser betwijfelt bovendien of er nog behandelmogelijkheden zijn en of die enige verbetering kunnen brengen. Eiser is niet in staat om naar zijn behandelaar te gaan en het kost hem veel moeite om afspraken met zijn behandelaar na te komen. Hierdoor zullen participatiemogelijkheden al niet kunnen ontstaan. De geduide functies zijn niet passend vanwege het te grote risico op problemen met anderen. Zo schat de behandelaar van [naam instelling] de kans op herhaling van mondeling of lichamelijk agressief gedrag hoog in. De arts van [bedrijfsnaam] heeft over een werkstraf ook aangegeven dat dit tot problemen zal leiden en niet verantwoord is.
7.1
In artikel 2:3, eerste lid, van de Wajong 2010 is bepaald dat als jonggehandicapte moet worden aangemerkt de ingezetene die aansluitend op zijn 17e verjaardag gedurende
52 weken als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is geweest met arbeid meer dan 75% te verdienen van het maatmaninkomen.
7.2
In artikel 2:4, eerste lid, van de Wajong 2010 is bepaald dat volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is: hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
7.3
De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (Sb).
Ingevolge artikel 2, vijfde lid, van het Sb bestaan er vier situaties waarin benutbare mogelijkheden niet aanwezig worden geacht: indien betrokkene is opgenomen in een ziekenhuis of in een instelling, bedlegerig is, lichamelijk niet zelfredzaam is of als gevolg van een ernstige psychische stoornis psychisch niet zelfredzaam is.
8. De rechtbank heeft in de beschikbare medische gegevens, de beroepsgronden en hetgeen ter zitting naar voren is gekomen aanleiding gezien een deskundige te benoemen om eiser te onderzoeken en aan de hand van zijn bevindingen de door de rechtbank voorgelegde vragen te beantwoorden. De rechtbank heeft psychiater Van der Wurff als deskundige benoemd. Hij heeft eiser op 5 september 2016 onderzocht en op 6 oktober 2016 aan de rechtbank gerapporteerd. In reactie op het rapport van Van der Wurff heeft verweerder rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 december 2016 en van 1 maart 2017 ingediend. Van der Wurff heeft hierna - op verzoek van de rechtbank - gereageerd in zijn rapporten van 29 januari 2017 en van 25 april 2017.
9. Van der Wurff heeft, blijkens zijn rapport van 6 oktober 2016, dossierstudie en eigen onderzoek verricht, waarbij hij zowel met eiser als met eisers moeder heeft gesproken. Van der Wurff stelt in zijn rapport dat hij het niet eens is met de conclusies van de behandelaars van [naam instelling] , dat bij eiser sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis en geen stoornis in het autismespectrumgebied. Vervolgens constateert Van der Wurff dat eiser voldoet aan een groot deel van de criteria voor een antisociale persoonlijkheidsstoornis en dat hij verschijnselen heeft die passen bij stoornissen in het autismespectrum. Daarnaast is bij eiser sprake van een laaggemiddelde intelligentie, met name een trage verwerkingssnelheid. Volgens de DSM IV TR classificatie is sprake van atypisch autisme en een persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO). Van der Wurff acht bij eiser op de data 20 juli 2007,
20 juli 2008, 18 november 2014 en 10 maart 2015 hierdoor meer beperkingen voor persoonlijk en sociaal functioneren aanwezig dan in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde FML van 27 oktober 2015 zijn weergegeven, namelijk op de items:
- het vasthouden en verdelen van de aandacht;
- herinneren;
- doelmatig en zelfstandig handelen.
Daarnaast acht Van der Wurff eiser sterk beperkt op de volgende items:
- inzicht in eigen kunnen;
- het hanteren van emotionele problemen van anderen.
Daarbij heeft Van der Wurff vermeld dat eisers beperkingen in persoonlijk en sociaal functioneren een duurzaam karakter hebben omdat de bij hem geschetste stoornissen duurzaam zijn en zich lastig door behandeling laten veranderen. Ten aanzien van de arbeidsmogelijkheden heeft Van der Wurff aangegeven dat een specifiek antwoord hierover buiten zijn competenties valt. Hij merkt daarbij op dat het de vraag is of eiser in de genoemde functies kan functioneren, gegeven de ernst en duurzaamheid van de stoornissen, de uitgebreide beperkingen en het risico op impulsieve agressie.
10. Eiser heeft meegedeeld dat hij het eens is met het rapport van Van der Wurff .
Verweerders verzekeringsarts bezwaar en beroep [B] concludeert in zijn rapport van 9 december 2016 dat het rapport van Van der Wurff aanleiding geeft om aanvullende beperkingen aan te nemen op de items vasthouden van de aandacht, verdelen van de aandacht en emotionele problemen van anderen hanteren. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding om de overige of sterkere beperkingen die Van der Wurff heeft genoemd, in de FML vast te leggen. Daarnaast volgt de verzekeringsarts bezwaar en beroep Van der Wurff niet in zijn stelling dat de beperkingen duurzaam zijn.
11. In reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert Van der Wurff in zijn rapport van 29 januari 2017 dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullend gestelde beperkingen nog wel verwijderd liggen van de ernst van de stoornissen en beperkingen die hij bij eiser aanwezig acht. Daarnaast volgt Van der Wurff de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet in zijn conclusie dat er behandelmogelijkheden lijken te bestaan. Van der Wurff verwacht van een behandeling niet een dermate effect, als het eiser al lukt om deze vol te houden, dat dit tot een duurzame verbetering van beperkingen gaat leiden.
12. Naar aanleiding van het rapport van Van der Wurff heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport van 1 maart 2017 geconcludeerd dat hij het standpunt van
Van der Wurff over de duurzaamheid van de arbeidsbeperkingen, nu wel volgt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen aanleiding de vastgestelde belastbaarheid verder aan te passen. Daarbij verwijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar de argumenten die hij heeft vermeld in het rapport van 9 december 2016 en de Basisinformatie Claim- Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), een richtlijn voor de vertaling van stoornissen in beperkingen. Volgens deze richtlijn worden de items doelmatigheid en zelfstandigheid alleen beperkt bij ernstige stoornissen. De normaalwaarden voor deze items zijn weinig veeleisend.
13. In reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft Van der Wurff in zijn brief van 25 april 2017 vermeld dat hij de eerder beschreven stoornissen en de beperkingen die daarmee samenhangen, in zijn rapport en in zijn brief van 29 januari 2017 als ernstig heeft beoordeeld. Uit de Basisinformatie CBBS blijkt dat de geschetste stoornissen als autisme waar eiser mee kampt ook in verzekeringstechnische visie binnen het CBBS tot beperkingen leiden.
14. De rechtbank stelt voorop dat het vaste rechtspraak van de CRvB is dat het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BI9799).
De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval van deze lijn af te wijken. De ingeschakelde deskundige Van der Wurff beschikt over de expertise om geestelijke stoornissen te beoordelen. Hij heeft bovendien zijn bevindingen en conclusies gebaseerd op eigen psychiatrisch onderzoek en de rapporten van verzekeringsartsen en de overige beschikbare medische informatie bij zijn beoordeling in aanmerking genomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de juistheid van de door Van der Wurff gestelde diagnoses, atypisch autisme en een persoonlijkheidsstoornis NAO, bovendien niet in twijfel getrokken.
15.1
De rechtbank kan Van der Wurff volgen in de beperkingen die hij bij eiser
aanwezig acht, zowel op 20 juli 2007 en 20 juli 2008 als op 18 november 2014 en
10 maart 2015. Naar het oordeel van de rechtbank bevatten de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen overtuigende motivering waarom niet alle door Van der Wurff voorgestelde beperkingen moeten worden overgenomen in een FML. De rechtbank heeft hierbij betrokken dat volgens Van der Wurff , zoals vermeld in zijn brieven van 29 januari 2017 en van 25 april 2017, de aangepaste FML van 9 december 2016 nog te (ver) verwijderd is van de ernst van de psychiatrische stoornissen en beperkingen die hij in zijn rapport aanwezig heeft geacht. Van der Wurff heeft daarbij ook verwezen naar de gevolgen van de verschillende stoornissen op het leven van eiser. De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
15.2
Ten aanzien van de items ‘doelmatig handelen’ en ‘zelfstandig handelen’ heeft Van der Wurff in zijn rapport vermeld dat eiser een geïsoleerd leven leidt met veel praktische steun van zijn moeder omdat hij niet of nauwelijks tot handelen komt. Verder heeft eiser moeite om informatie te begrijpen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft hierover in zijn rapporten vermeld dat er geen stoornissen spelen waarbij deze beperkingen te verwachten zijn, als bedoeld in de Basisinformatie CBBS. Deze items zijn op grond van de Basisinformatie CBBS alleen beperkt bij ernstige stoornissen, waaronder ernstig autisme. De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht eiser in staat tot dagelijkse routinehandelingen en tot het tonen van initiatief. Daarbij wijst de verzekeringsarts bezwaar en beroep op het feit dat eiser naar de sportschool gaat en zijn moeder vraagt om eten langs te brengen.
15.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten vooral de afzonderlijke items in de FML gewogen en daarmee onvoldoende gewicht toegekend aan het totaal aan beperkingen in onderlinge samenhang en in combinatie met de ernst van de stoornissen en de gevolgen hiervan op het leven van eiser, zoals door Van der Wurff beschreven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het CBBS slechts een hulpmiddel is. Het CBBS schrijft niet dwingend voor welke beperkingen wel, en welke niet in aanmerking moeten worden genomen bij de vaststelling van de belastbaarheid. Verder constateert de rechtbank dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in eerste instantie nog behandelmogelijkheden voor eiser had aangenomen en het beeld van eiser aanvankelijk positiever had ingeschat. Naar aanleiding van de toelichting van Van der Wurff van 29 januari 2017 gaat de verzekeringsarts bezwaar en beroep er inmiddels ook vanuit dat er geen verbetering door behandeling is te verwachten.
16. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het standpunt van verweerder, dat er geen reden bestaat om de FML van 9 december 2016 verder aan te passen, geen stand kan houden. Daarnaast ontbreekt een nader arbeidskundig onderzoek naar de geschiktheid van de geduide functies op basis van de gewijzigde belastbaarheid. Het bestreden besluit mist daardoor een deugdelijke medische en arbeidskundige grondslag, zodat dit besluit in strijd is met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
17.1
Dit betekent dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, aangezien voor de verdere besluitvorming een nadere medische en arbeidskundige beoordeling van verweerder vereist is. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen en verweerder in de gelegenheid stellen het gebrek te herstellen, aangezien verweerder in het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 maart 2017 zijn standpunt heeft gehandhaafd dat hij op grond van de medische gegevens geen aanleiding ziet de belastbaarheid verder aan te passen. Daaruit maakt de rechtbank op dat er bij verweerder geen bereidheid bestaat het gebrek te herstellen.
17.2
De rechtbank zal verweerder opdragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen, in het bijzonder de bevindingen en conclusies van deskundige Van der Wurff , zoals vermeld in rechtsoverweging 9. Vervolgens dient verweerder een nader arbeidskundig onderzoek te laten verrichten. Daarbij zullen de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en de verzekeringsarts bezwaar en beroep samen goed gemotiveerd moeten aangeven of en waarom bepaalde functies door eiser vervuld kunnen worden. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het verslag van een deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. R. in ’t Veld, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. N. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. S.B.M. Vreeswijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.