ECLI:NL:RBMNE:2018:1001

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 maart 2018
Publicatiedatum
19 maart 2018
Zaaknummer
6502957 UT VERZ 17-28009
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van beslagen op nalatenschap ten behoeve van vereffening

In deze zaak verzoekt de vereffenaar, J. Nobel, op grond van artikel 4:223 BW om de op de nalatenschap rustende beslagen op te heffen. De beslagen zijn gelegd door de Belastingdienst en belemmeren de verkoop van de woning die tot de nalatenschap behoort. De vereffenaar stelt dat de woning moet worden verkocht om de schulden van de nalatenschap te voldoen. De Belastingdienst heeft aanvankelijk geweigerd om de beslagen op te heffen, maar heeft tijdens de zitting aangegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek van de vereffenaar. De kantonrechter overweegt dat opheffing van de beslagen noodzakelijk is voor een doeltreffende afwikkeling van de nalatenschap, aangezien de nalatenschap negatief is en de verkoop van de woning essentieel is voor het voldoen van de schulden. De kantonrechter wijst het verzoek toe en veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten, omdat deze eerder had moeten meewerken aan de opheffing van de beslagen. De proceskosten worden vastgesteld op € 904,-- plus griffierechten van € 79,--. De beslissing wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Toezicht
kantonrechter
zaaknummer: 6502957 UT VERZ 17-28009

Beschikking d.d. 9 maart 2018

Inzake het verzoek van

J. Nobel ,

werkzaam bij Everest Notariaat te Utrecht,
verder te noemen verzoeker.
Verzoeker heeft het verzoek gedaan in zijn hoedanigheid van door de rechtbank benoemde vereffenaar in de nalatenschap van:
[erflater], geboren te [geboorteplaats] op [1954] , overleden te [woonplaats] op [2017] , laatst gewoond hebbende te [woonplaats] , verder te noemen erflater.
Het verzoek richt zich tegen de
Belastingdienstafdeling Invordering c.q. de Ontvanger, per adres Postbus 100, 6400 AC Heerlen, hierna te noemen de Belastingdienst.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van het verzoekschrift, ingekomen op 24 november 2017.
De zaak is behandeld ter terechtzitting van 7 maart 2018. Hierbij zijn verschenen verzoeker en mevrouw [A] en mevrouw [B] , beiden namens de Belastingdienst.

De overwegingen van de kantonrechter

Verzoeker vraagt de kantonrechter op grond van artikel 4:223 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) de beslagen op te heffen die rusten op de tot de nalatenschap behorende woning aan de [adres] te [woonplaats] . Er rusten drie beslagen op deze woning, namelijk:
  • executoriaal beslag gelegd op 22 september 2014 op verzoek van de ontvanger van de Belastingdienst te Amersfoort;
  • executoriaal beslag gelegd op 3 augustus 2017 op verzoek van de ontvanger van de Belastingdienst te Utrecht;
  • executoriaal beslag gelegd op 3 augustus 2017 op verzoek van de ontvanger van de Belastingdienst Toeslagen.
Verzoeker voert aan dat hij eerst aan de Belastingdienst heeft gevraagd om de beslagen op te heffen, maar dat deze dat niet heeft willen doen. Verzoeker stelt dat opheffing van de beslagen in het belang van de vereffening is omdat de woning moet worden verkocht en geleverd ter voldoening van de schulden van de nalatenschap. De woning is inmiddels verkocht voor € 185.000,-- en de levering is gepland op 1 mei 2018. Tot slot benadrukt verzoeker dat de Belastingdienst naar zijn overtuiging had moeten meewerken aan het opheffen van de beslagen. Nu de Belastingdienst dit niet heeft gedaan, heeft de vereffenaar extra werkzaamheden moeten verrichten en dus kosten moeten maken. Hierdoor zullen de schuldeisers, waarvan de Belastingdienst zelf de grootste is, een lager bedrag uitgekeerd krijgen.
De Belastingdienst heeft ter terechtzitting te kennen gegeven geen verweer te voeren tegen het verzoek. De Belastingdienst neemt daarbij in aanmerking dat verzoeker verbonden is aan een notariskantoor en een professionele vereffenaar is. Met verzoeker is de Belastingdienst van mening dat al eerder medewerking had moeten worden verleend aan de opheffing van de beslagen. Nu dit ten onrechte niet is gebeurd en daardoor onnodig de kosten van deze procedure zijn veroorzaakt, wordt voorgesteld om de Belastingdienst te veroordelen in de proceskosten.
De kantonrechter overweegt als volgt. Artikel 4:223 lid 3 BW bepaalt dat reeds gelegde beslagen op verzoek van een vereffenaar door de kantonrechter kunnen worden opgeheven voor zover dat voor de vereffening nodig is. Er is geen verweer gevoerd tegen het voorliggende verzoek. Voorts is opheffing van beslagen voor een doeltreffende afwikkeling door de vereffenaar nodig als goederen van de nalatenschap met het oog op voldoening van de schuldeisers te gelde moeten worden gemaakt. Van deze situatie is sprake in deze zaak. De nalatenschap van erflater is namelijk negatief en alleen door verkoop (en levering) van de woning kunnen schulden worden voldaan. Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden toegewezen.
De kantonrechter ziet ambtshalve aanleiding om de Belastingdienst in deze zaak te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De Belastingdienst had, zoals hij zelf ook heeft erkend, de beslagen in het belang van de vereffening eerder kunnen en moeten opheffen. Nu hij dat heeft nagelaten, heeft de vereffenaar de opheffing via deze procedure moeten bewerkstelligen en daarvoor kosten moeten maken. De kantonrechter stelt de proceskosten aan de zijde van verzoeker vast op € 904,-- plus griffierechten van € 79,--.
De kantonrechter zal de Belastingdienst veroordelen tot betaling van deze kosten.

De beslissing

De kantonrechter:
heft alle beslagen op die zijn gelegd op de woning aan de [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie [sectienummer] ;
veroordeelt de Belastingdienst in de proceskosten aan de zijde van verzoeker, begroot op € 983,- exclusief BTW;
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Smit, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier, mr. R.H.M. den Ouden, in het openbaar uitgesproken op 9 maart 2018.
Tegen deze beslissing kan binnen drie maanden na de dag van de uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Het beroepschrift kan uitsluitend door een advocaat worden ingediend.