In deze zaak heeft de bewindvoerder op 4 oktober 2016 een verzoek ingediend tot opheffing van het bewind over de goederen van de rechthebbenden, [rechthebbende 1] en [rechthebbende 2]. De rechthebbenden hebben herhaaldelijk niet meegewerkt aan de uitvoering van het bewind, wat heeft geleid tot problemen zoals het te laat doorsturen van post en het ontstaan van nieuwe schulden. Tijdens de zitting op 16 december 2016 is vastgesteld dat de rechthebbenden niet in staat waren om een opvolgend bewindvoerder te vinden, ondanks dat hen de tijd was gegeven om dit te doen. De kantonrechter heeft hen erop gewezen dat als er geen nieuwe bewindvoerder wordt voorgesteld, het bewind opgeheven zal worden.
De kantonrechter heeft op basis van artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek geconcludeerd dat de noodzaak tot het bewind niet meer bestaat, gezien de voortdurende weigering van de rechthebbenden om samen te werken. De bewindvoerder heeft aangetoond dat voortzetting van het bewind niet zinvol is, en daarom is het verzoek tot opheffing van het bewind toegewezen. De beschikking is gegeven door mr. A.M. Crouwel op 24 februari 2017, en de rechthebbenden zijn geïnformeerd over hun recht om binnen drie maanden hoger beroep in te stellen bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.