ECLI:NL:RBMNE:2017:868

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 februari 2017
Publicatiedatum
23 februari 2017
Zaaknummer
16/659890-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag door een 70-jarige man op zijn vrouw met een riem

Op 23 februari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 70-jarige man uit Mijdrecht, die werd beschuldigd van poging tot doodslag op zijn vrouw. De feiten vonden plaats op 9 juli 2016, toen de verdachte zijn vrouw met een riem heeft gewurgd. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op drie data: 27 september 2016, 22 december 2016 en 9 februari 2017. Tijdens de zitting op 9 februari 2017 was de verdachte aanwezig en werd hij bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.J. van Ewijk.

De tenlastelegging hield in dat de verdachte op 9 juli 2016 heeft geprobeerd zijn vrouw van het leven te beroven door haar te wurgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie heeft betoogd dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de poging tot doodslag, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat er geen opzet op de dood was.

De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen. De verdachte had verklaard zich niets van het incident te herinneren, wat door de verdediging werd aangevoerd als bewijs voor het ontbreken van opzet. De rechtbank oordeelde echter dat de gedragingen van de verdachte, zoals het om de nek van de vrouw trekken van de riem, erop wezen dat hij opzettelijk haar leven in gevaar had gebracht. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar, met de mogelijkheid van terbeschikkingstelling onder voorwaarden, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659890-16 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 23 februari 2017.
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [1946] ,
thans gedetineerd in het PPC Vught te Vught.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2016, 22 december 2016 en 9 februari 2017. De verdachte is op de terechtzitting van 9 februari 2017 in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J.J. van Ewijk, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 9 juli 2016 heeft geprobeerd zijn vrouw, [slachtoffer] , van het leven te beroven door haar te wurgen met de handen en een riem.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden een poging tot doodslag. Verdachte heeft [slachtoffer] overmeesterd en een riem om haar nek gedaan. Ondanks verzet door [slachtoffer] , heeft verdachte de riem aangetrokken, net zo lang tot [slachtoffer] buiten kennis raakte. Vervolgens heeft verdachte haar daar achtergelaten terwijl hij zelf dacht dat zij dood was. De gedragingen van verdachte zijn er, gelet op de aard daarvan, volledig op gericht om [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar de uiterlijke verschijningsvormen is er sprake van vol opzet.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. De gedraging van verdachte kan niet worden gekwalificeerd als moord, nu de voorbedachte raad niet kan worden aangetoond. Uit het feit dat verdachte aan de telefoon heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had vermoord, mag niet de conclusie worden getrokken dat verdachte daarmee heeft bedoeld te willen zeggen dat hij [slachtoffer] met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht. Voor zowel poging moord als poging doodslag is opzet vereist en moet de gedraging gericht zijn op het om het leven brengen van het slachtoffer. Om opzet aan te kunnen nemen is het bewustzijn van belang. Verdachte heeft verklaard dat hij zich niets meer van het incident weet te herinneren. Er zou sprake kunnen zijn van anterograde-amnesie waarbij een verstoring van het geheugen optreedt doordat zich een dusdanige ingrijpende gebeurtenis voordoet dat het brein weigert om dat feit op te slaan. Het is wat de raadsvrouw betreft de vraag of het opzet erop gericht was om [slachtoffer] van het leven te beroven. Als het opzet namelijk gericht was op het pijn doen of afschrikken, dan kan het tenlastegelegde niet bewezen worden verklaard.
Tot slot heeft de raadsvrouw de mogelijkheid van vrijwillige terugtred aangevoerd. Het is wat betreft de raadsvrouw waarschijnlijk, althans niet uit te sluiten, dat verdachte zijn poging om [slachtoffer] iets aan te doen vrijwillig heeft onderbroken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
[getuige 1] werd op zaterdagochtend, 9 juli 2016, omstreeks 04:45 uur gebeld door de zoon van [slachtoffer] . Hij vroeg haar of zij wist waar [slachtoffer] was, omdat hij een telefoontje van verdachte had gehad met het bericht dat verdachte [slachtoffer] vermoord zou hebben. [getuige 1] is toen in de auto naar het uitvaartcentrum gereden, omdat [slachtoffer] daar verbleef. Toen zij richting de voordeur van de woning aan de zijkant van het uitvaartcentrum liep, zag zij een paar benen op de grond liggen. Op het moment dat [slachtoffer] bijkwam zag [getuige 1] een verwilderde blik in haar ogen. Ze was ook erg onrustig. Haar ogen gingen alle kanten op en [slachtoffer] bewoog heel druk. De ogen van [slachtoffer] waren ook helemaal rood. [2]
[getuige 1] heeft 112 gebeld. In het telefoongesprek zei [getuige 1] dat zij [slachtoffer] op de grond had aangetroffen, dat zij in haar broek had geplast en dat ze inmiddels liep rond te zwaaien met haar armen en benen. [getuige 1] zag ook een bult op het hoofd van [slachtoffer] . [3] Terwijl [getuige 1] met 112 belde, zei [slachtoffer] tegen haar dat ze [verdachte] (de rechtbank begrijpt: verdachte) had gezien en dat ze stikte. Als [getuige 1] aan haar vraagt of [verdachte] haar keel heeft dichtgeknepen zegt [slachtoffer] : “ja”. [4]
Tijdens het gesprek met 112 was te horen dat [getuige 1] werd gebeld door verdachte. Dat gesprek werd vermoedelijk op speaker gezet. Verdachte zei tegen [getuige 1] : “ [slachtoffer] is dood.” [getuige 1] vroeg aan verdachte: Heb jij dat gedaan [verdachte] ?” Verdachte zei toen: “Ja.” [5]
Op 9 juli 2016 komt verbalisant [verbalisant 1] ter plaatse op de [adres] te [woonplaats] . Daar zag hij twee benen op de grond liggen die van achter een heg uitstaken. Toen hij dichterbij kwam, zag hij een vrouw op de grond liggen. Deze vrouw was hevig aan het schokken en aan het trillen. De verbalisant zag dat de ogen van de vrouw bloeddoorlopen waren. De vrouw had een grote bult boven haar rechteroog. Verder zag de verbalisant dat de vrouw diverse rode en paarse striemen en vlekken in haar nek had. De verbalisant hoorde dat de vrouw warrige taal uitsloeg. De ambulanceverpleegkundige, die inmiddels ook ter plaatse was, zei tegen de verbalisant dat dit gedrag mogelijk zou kunnen voortkomen uit zuurstoftekort. [6]
[slachtoffer] werd in het ziekenhuis in Amsterdam gehoord. [slachtoffer] verklaarde dat zij op zaterdag 9 juli 2016 om 04:41 uur wakker werd gebeld door [A] . [7] Zij kleedde zich vervolgens aan en is daarna naar beneden gelopen. Toen zij buiten was, had zij het idee dat zij iets van rechtsboven zag aankomen dat bedreigend aanvoelde, maar ze wist niet wat of wie het was. Ze wist dat ze geschreeuwd had. Ze kreeg iets om haar nek en voelde met haar handen dat het iets hard was. Zij probeerde het los te trekken, maar dat lukte niet. Het eerste wat zij zich daarna kon herinneren was dat ze de hond van [getuige 1] zag. [8]
Op 2 november 2016 werd [slachtoffer] aanvullend gehoord. Zij verklaarde dat zij aan de rechterkant, boven de heg, iemand aan zag komen. Het volgende dat ze zich herinnerde was dat zij haar handen om iets om haar nek had, iets stevigs. [9] De voorkant van de riem zat om haar nek. Aan de zijkant hield ze de riem vast. De riem moet met de buitenkant om haar nek geslagen zijn, want later zag ze een afdruk van het versiersel dat op de riem zat. Ook voelde [slachtoffer] de volgende dag een beurse plek op haar schaambeen en stuit. Zij denkt dat ze al vechtend voor haar leven naar beneden gevallen is en dat hij misschien wel met zijn knie of voet op haar stuit heeft gestaan waardoor zij op de grond werd gedrukt. [10]
Uit de letselverklaring van 9 juli 2016 volgt dat er sprake is van onbekend trauma, mogelijk verwurging waarbij retrogade amnesie en een hoofdwond frontaal is ontstaan. [11]
De verdachte is op 9 juli 2016 door de politie gehoord. Hij verklaarde dat hij op 9 juli 2016 rond 02:30 uur badend in het zweet wakker werd. Hij heeft zich toen aangekleed en is in de auto gestapt en naar het uitvaartcentrum, waar [slachtoffer] werkt en verblijft, gereden. Hij verklaarde dat hij daar heeft gezeten omdat hij met zijn vrouw wilde praten. [12] Op een gegeven moment zag verdachte dat het licht aanging en dat [slachtoffer] naar buiten kwam. Hij zei haar dat hij wilde praten, maar [slachtoffer] zei dat er niets te bepraten viel. Vanaf dat moment weet verdachte het niet meer. Het volgende dat hij zich herinnerde was dat hij haar zag liggen op de grond en dat hij met een riem in zijn handen liep. Verdachte zag dat [slachtoffer] niet bewoog en heeft nog aan haar hoofd gevoeld. [13] Verdachte verklaarde dat hij vervolgens naar huis is gereden en dat hij heeft gebeld met de zoon van [slachtoffer] en tegen hem heeft gezegd dat hij dacht dat hij zijn moeder had vermoord. Verdachte is daarna naar [getuige 2] gereden. [14]
[getuige 2] is op 9 juli 2016 als getuige gehoord. Zij verklaarde dat zij op 9 juli 2016 om 05:02 uur wakker werd van de deurbel en dat zij dacht dat het mogelijk verdachte zou kunnen zijn. [15] Verdachte vertelde haar dat hij zijn vrouw had vermoord. [getuige 2] hoorde verdachte zeggen dat hij zijn dochter [B] ging bellen. [getuige 2] hoorde vervolgens verdachte aan de telefoon zeggen dat hij [slachtoffer] had vermoord, dat hij haar had gewurgd met zijn broeksriem. [16]
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op 10 juli 2016 telefonisch contact opgenomen met [B] , de dochter van verdachte. Zij verklaarde dat zij om 05:05 uur op haar mobiele telefoon werd gebeld door haar vader. Haar vader zei: “Ik heb [slachtoffer] vermoord.” [17]
De zoon van [slachtoffer] , [getuige 3] , is op 9 juli 2016 als getuige gehoord. Hij verklaarde dat hij op zaterdagochtend om 04:41 uur door verdachte werd gebeld. Hij hoorde verdachte zeggen dat hij zijn excuses wilde aanbieden. [getuige 3] vroeg verdachte waarvoor verdachte zijn excuses wilde aanbieden. Volgens [getuige 3] antwoordde verdachte toen dat hij zijn moeder had vermoord en dat hij dit met zijn riem had gedaan. [18]
4.3.2
Bewijsoverweging
Voorbedachte rade
Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat, gelet op bovengenoemde feiten en omstandigheden, voorbedachte raad niet bewezen kan worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel vrijspreken.
Vrijwillige terugtred
Door de raadsvrouw is betoogd dat er sprake is van vrijwillige terugtred. De rechtbank verwerpt dit verweer. Een vrijwillige terugtred verhoudt zich niet met de verklaring van verdachte dat hij dacht dat [slachtoffer] dood was en met het feit dat hij na zijn handelen telefonisch tegen de zoon van [slachtoffer] en tegen zijn eigen dochter heeft gezegd dat hij [slachtoffer] had vermoord.
Opzet op de dood
Door de raadsvrouw is betoogd dat, nu verdachte zich zijn handelen niet kan herinneren, niet kan worden vastgesteld dat het opzet van verdachte op de dood was gericht en dat zijn opzet mogelijk gericht is geweest op het pijn doen of afschrikken van [slachtoffer] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte zijn broeksriem om de nek van [slachtoffer] heeft gedaan en deze gedurende enige tijd met kracht om haar nek aangetrokken heeft gehouden waardoor haar ademhaling werd belemmerd. Uit de toestand waarin [slachtoffer] werd aangetroffen, zeer verward, mogelijk als gevolg van zuurstoftekort, en met bloeddoorlopen ogen, volgt dat het belemmeren van de ademhaling van aanzienlijke duur moet zijn geweest. De gedragingen van de verdachte moeten naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als te zijn gericht op het doden van [slachtoffer] .

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3.1 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 09 juli 2016 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet een broeksriem om haar keel heeft gedaan en die riem (vervolgens) heeft aangetrokken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
poging tot doodslag.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportages over verdachte van de psychiater J.L.M. Dinjens van 24 oktober 2016 en van de GZ-psycholoog J.P.M. van der Leeuw van 12 september 2016. Het rapport van de GZ-psycholoog vermeldt – kort samengevat – dat bij verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische trekken en zwakbegaafdheid. Verdachte heeft een kwetsbaar zelfgevoel ontwikkeld waardoor hij krenkbaar is geworden voor verlating en afwijzing. Nadat verdachte was verlaten door zijn vrouw, zijn gevoelens van woede en teleurstelling, die onderhuids aanwezig waren, naar boven gekomen. Door zwakbegaafdheid heeft verdachte de gevolgen van zijn gedrag niet goed kunnen inschatten.
Het rapport van de psychiater vermeldt – kort samengevat – dat bij verdachte sprake is van narcistische persoonlijkheidstrekken en een kwetsbare (intellectuele) coping. Ten tijde van het tenlastegelegde waren de kwetsbaarheden in de persoonlijkheid en coping aanwezig. Bovendien was er sprake van een aanpassingsstoornis met een stoornis in emoties en gedrag. Verdachte kon niet omgaan met de plotselinge verlating door zijn partner. Die afwijzing en verlating maakte verdachte razend, waarbij de opgebouwde woede naar buiten is geslagen en waarbij verdachte de controle heeft verloren.
Zowel de psycholoog als de psychiater hebben geadviseerd het tenlastegelegde verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid uit de rapporten over en zal verdachte verminderd toerekeningsvatbaar achten.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar, met aftrek van het voorarrest, en TBS met dwangverpleging.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met aftrek van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf. Aan deze voorwaardelijke straf zou dan de bijzondere voorwaarden moeten worden verbonden dat verdachte een klinische behandeling zal ondergaan en aansluitend op zijn terugkeer in de maatschappij, mogelijk met een ambulante voortzetting van de behandeling, een contact- en/of gebiedsverbod. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn aan deze voorwaarden mee te werken.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op zijn vrouw, [slachtoffer] , nadat zij hem enkele dagen daarvoor had gezegd van hem weg te zullen gaan. Verdachte heeft langdurig en met kracht zijn riem om de nek van [slachtoffer] gehouden zodat haar het ademen werd belemmerd. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] voor dood achter gelaten en heeft hij meerdere personen, waaronder zijn dochter en de zoon van [slachtoffer] , gebeld met de mededeling dat hij [slachtoffer] had vermoord. Dat [slachtoffer] dit heeft overleefd, is niet aan het handelen van verdachte te danken.
Door zo te handelen heeft verdachte geen enkel respect getoond voor het leven van [slachtoffer] en haar lichamelijke integriteit. Naast het letsel dat zij door het handelen van verdachte heeft opgelopen, heeft de poging van verdachte om haar te doden voor [slachtoffer] ook ernstige psychische gevolgen, zoals blijkt uit haar slachtofferverklaring. Ook op familie en vrienden van [slachtoffer] heeft het feit dat verdachte heeft geprobeerd om haar te doden een forse impact gehad. De rechtbank weegt dit dan ook mee bij de bepaling van de strafmaat.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit de justitiële documentatie van verdachte van 11 juli 2016 waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen 5 jaar niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van voornoemde Pro Justitia-rapportages en van het reclasseringsadvies van 15 november 2016. De psycholoog en de psychiater verschillen van inzicht over de aard en de ernst van de stoornis van verdachte. De psycholoog rapporteert een persoonlijkheidsstoornis NAO met narcistische trekken. De psychiater concludeert dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een aanpassingsstoornis, veroorzaakt door narcistische karaktertrekken en een beperkte intellectuele coping.
Beide deskundigen zijn het er over eens dat (minimaal) sprake is van narcistische trekken in het karakter van verdachte, dat hij een kwetsbaar zelfgevoel heeft en niet goed kan omgaan met door hem ervaren afwijzing en onrecht. Beide deskundigen achten het recidiverisico matig tot hoog bij het aangaan van een nieuwe, gelijksoortige relatie door verdachte. Ter voorkoming van recidive wordt door beide deskundigen een intensieve klinische behandeling geadviseerd. Zij hebben echter een andere opvatting over het juridisch kader waarbinnen deze behandeling zou moeten plaatsvinden, te weten behandeling binnen het kader van een TBS met voorwaarden dan wel behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, en met name ook vanwege de ernst van het feit, passend en geboden is een gevangenisstraf voor de duur van
5 jaar. Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte een intensieve klinische psychiatrische behandeling dient te ondergaan, zoals door de deskundigen is geadviseerd. Gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, kan een voorwaardelijk strafdeel met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden ingevolge artikel 14a lid 2 van het Wetboek van Strafrecht niet aan de orde zijn. De rechtbank zal daarom bepalen dat verdachte ter beschikking wordt gesteld onder de na te noemen voorwaarden, waaronder de noodzakelijk geachte psychiatrische behandeling.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

Benadeelde [slachtoffer] heeft een vordering benadeelde partij ingediend ter hoogte van
€ 10.209,00, bestaande uit € 4.135,00 aan materiële schade en € 6.074,00 aan immateriële schade.
9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade voldoende onderbouwd is en volledig kan worden toegewezen. De immateriële schade zou wat betreft de officier van justitie begroot moeten worden op € 5.000,00, gelet op de jurisprudentie waarnaar in de vordering is verwezen en gelet op wat de benadeelde aan het feit heeft overgehouden blijkens het dossier. Voor het overige is de benadeelde niet-ontvankelijk.
Tevens heeft de officier van justitie gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en de gevorderde wettelijke rente toe te wijzen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de materiële schade die betrekking heeft op de gederfde inkomsten niet kan worden toegewezen, nu dit de inkomsten van de krantenwijk van verdachte betreffen en de benadeelde deze inkomsten door de relatiebreuk hoe dan ook had verloren.
De raadsvrouw heeft ten aanzien van de immateriële schade aangevoerd dat de aangehaalde uitspraak in de vordering niet helemaal te vergelijken is met deze zaak, maar wil het aan de rechtbank overlaten om een passend bedrag voor de immateriële schade te bepalen.
Tot slot heeft de raadsvrouw verzocht bij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel de vervangende hechtenis niet op te leggen dan wel te beperken. Gelet op de financiële situatie van verdachte zou het opleggen van vervangende hechtenis bij voorbaat een verlenging van zijn detentie betekenen. Het is echter juist in het belang van verdachte dat hij zo snel mogelijk behandeld wordt en dat deze behandeling ook niet nog wordt onderbroken of afgesloten met het uitzitten van de vervangende hechtenis bij niet voldoen aan de schadevergoedingsmaatregel.
9.1
Het oordeel van de rechtbank
De behandeling van de vordering van [slachtoffer] levert niet een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen geachte feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank begroot deze schade op € 5.985,00 (zegge: vijfduizend negenhonderdvijfentachtig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, te weten
€ 5.000,00 aan immateriële schade en € 985,00 aan materiële schade. De vordering kan dan ook tot dat bedrag worden toegewezen.
Van de opgevoerde posten die betrekking hebben op de materiële schade, zijn slechts de gederfde inkomsten door de raadsvrouw betwist. Gelet op deze gemotiveerde betwisting en de onderbouwing van de vordering van de benadeelde partij op dit punt, is de rechtbank van oordeel dat op dit punt nadere bewijsvoering noodzakelijk is. Hiervoor is in het strafgeding geen plaats, waardoor dit onderdeel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij is in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in dat deel van de vordering dat niet in dit vonnis wordt toegewezen. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
In het belang van de benadeelde partij voornoemd wordt als extra waarborg voor betaling de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opgelegd. In hetgeen door de raadsvrouw is aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding om de vervangende hechtenis te matigen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 37a, 38, 38a en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Strafoplegging
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden
  • verdachte stelt zich onder toezicht van de reclassering en zal zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen door of namens deze instelling aan hem te geven;
  • verdachte pleegt gedurende de looptijd van de terbeschikkingstelling met voorwaarden geen strafbare feiten;
  • verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een pasfoto en het verstrekken van informatie zoals bedoeld in het kader van het landelijk opgestelde opsporingsbeleid ten aanzien van tbs-gestelden.
Bijzondere voorwaarden
  • verdachte moet zich de dag die volgt op zijn vrijlating melden bij Reclassering Nederland in de regio van opname. Hierna moet verdachte zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dat nodig acht;
  • verdachte wordt verplicht om op basis van de door het IFZ/DIZ afgegeven dan wel een nog af te geven indicatiestelling zich te laten opnemen in een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA), te weten GGZ Aventurijn FPA Roosenburg, of een soortgelijke instelling, waarbij verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven, vanaf het moment dat er sprake is van een opnamedatum;
  • verdachte wordt verplicht om, indien de reclassering dat noodzakelijk acht, in navolging op de klinische behandeling in een begeleide woonvorm of RIBW of soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, IFZ/DIZ, te verblijven binnen een nog nader te bepalen woonsetting en zich te houden aan het
(dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dat nodig acht;
  • verdachte zal op geen enkele wijze, direct of indirect, contact hebben met [slachtoffer] , behoudens voor zover dit plaatsvindt in het kader van de behandeling van de echtscheiding en boedelverdeling ter zitting. Voor de afwikkeling van de echtscheiding heeft verdachte voor het overige enkel contact met [slachtoffer] via zijn advocaat;
  • verdachte wordt verplicht zich te houden aan de navolgende voorwaarden het gedrag betreffende:
- Verdachte dient zich te houden aan de aanwijzingen en afspraken die hem door de reclassering worden gegeven;
- verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan een aanmeldprocedure en verblijf bij een beschermde of begeleide woonvorm, indien dit geïndiceerd wordt door de reclassering na een klinische behandeling;
- verdachte werkt mee aan de totstandkoming van de drie-partijen overeenkomst tussen verdachte, reclassering en de zorg/behandelinstanties;
- verdachte geeft openheid over toekomstige partnerrelaties. Hij verleent zijn medewerking en geeft toestemming aan het contact leggen tussen de reclassering en (toekomstige) partnerrelaties, en indien door de reclassering noodzakelijk geacht, met het slachtoffer in de zaak;
- verdachte werkt mee aan een ambulante behandeling bij een Forensisch Psychiatrische Polikliniek (FPP) of een soortgelijke ambulante behandeling, in navolging op de klinische behandeling, indien dit door de reclassering wenselijk/noodzakelijk wordt geacht en geeft toestemming en verleent zijn medewerking aan een time-out in een klinische setting indien, en zolang nodig, geïndiceerd door de reclassering;
- verdachte gaat akkoord met inzage in zijn financiën;
- verdachte houdt zich aan de richtlijnen van de behandelend geneesheer van de FPA en FPP, ook indien dit inhoudt een medicamenteuze behandeling, zolang de reclassering dit nodig acht;
- verdachte begeeft zich niet buiten de Europese landgrenzen van Nederland. Het OM, de reclassering, de behandelend geneesheer dienen hier anders allen mee akkoord te zijn.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht om aan de verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden, als bedoeld in artikel 38, tweede lid, van het Wetboek van Stafrecht.
Benadeelde partij
Wijst de vordering van [slachtoffer] gedeeltelijk toe tot een bedrag van € 5.985,00 (zegge: vijfduizend negenhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] € 5.985,00 (zegge: vijfduizend negenhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 64 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter,
mrs. J.G. van Ommeren en O.P. van Tricht, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Passchier, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 februari 2017.
Mr. C.A.M. van Straalen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 09 juli 2016 te Mijdrecht, gemeente De Ronde Venen,
althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad
en rustig overleg, met zijn handen de keel van die [slachtoffer] heeft dichtgedrukt
en/of dichtgedrukt gehouden en/of een (broeks)riem om haar keel/nek/hals heeft
gedaan en/of die riem (vervolgens) heeft aangetrokken en/of een of meer
andere verwurgingshandelingen bij die [slachtoffer] heeft toegepast, zijnde de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 289 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (dossiernummer 2016211706 C) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , d.d. 14 juli 2016, pagina 853.
3.Proces-verbaal 112 gesprek [getuige 1] , verbalisant [verbalisant 3] , d.d. 13 september 2016, pagina 814.
4.Proces-verbaal 112 gesprek [getuige 1] , verbalisant [verbalisant 3] , d.d. 13 september 2016, pagina 815.
5.Proces-verbaal 112 gesprek [getuige 1] , verbalisant [verbalisant 3] , d.d. 13 september 2016, pagina 817.
6.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] , d.d. 9 juli 2016, pagina 769.
7.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] , d.d. 9 juli 2016, pagina 672.
8.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] , d.d. 9 juli 2016, pagina 673.
9.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] , d.d. 2 november 2016, pagina 692.
10.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] , d.d. 2 november 2016, pagina 694.
11.Een schriftelijk bescheid inhoudende een letselverklaring, d.d. 9 juli 2016, pagina 675.
12.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 9 juli 2016, pagina 525.
13.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 9 juli 2016, pagina 526.
14.Proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] , d.d. 9 juli 2016, pagina 527.
15.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 9 juli 2016, pagina 834.
16.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] , d.d. 9 juli 2016, pagina 836.
17.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] , d.d. 10 juli 2016, pagina 857.
18.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , d.d. 9 juli 2016, pagina 831.