ECLI:NL:RBMNE:2017:837

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 februari 2017
Publicatiedatum
21 februari 2017
Zaaknummer
433095 / HA RK 17-39
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in kort geding

Op 20 februari 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op een wrakingsverzoek van twee verzoekers, gericht tegen mr. P. Dondorp, de behandelend rechter in een kort geding. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een zitting die op 15 februari 2017 was gepland. Verzoekers stelden dat er bewijs was dat het kort geding oneerlijk was verlopen en dat er sprake was van een ongeoorloofde toebedeling van zaken, wat de schijn van partijdigheid zou wekken. Ze voerden aan dat de rechter de regie niet onder controle had en dat er manipulatie van data en tijdstippen plaatsvond.

De gewraakte rechter, mr. P. Dondorp, heeft in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden zijn die haar onpartijdigheid in twijfel trekken. Ze benadrukte dat er geen persoonlijke banden zijn met de betrokken partijen en dat zij geen contact heeft gehad met hen of hun advocaten. De wrakingskamer heeft de gronden van het verzoek als algemeen en niet specifiek gericht op de gewraakte rechter beoordeeld.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de verzoekers geen overtuigend bewijs hebben geleverd voor hun claims van partijdigheid en heeft het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaard. Tevens is bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoekers in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, om misbruik van het wrakingsmiddel te voorkomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
wrakingskamer
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: 433095 / HA RK 17-39
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 20 februari 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], beiden wonende te [woonplaats],
(verder te noemen: verzoekers),

1.De procedure

Op 15 februari 2017 om 9.30 uur stond de behandeling ter zitting van het kort geding met zaaknummer C/16/425645 KG ZA 16-818 gepland. Bij fax van 15 februari 2017 – niet verzonden aan het faxnummer van de wrakingskamer – hebben verzoekers een wrakingsnota (eerste helft) ingediend. Deze wrakingsnota is na afloop van de zitting door de griffie bij de fax aangetroffen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. P. Dondorp als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in het kort geding met zaaknummer C/16/425645 KG ZA 16-818.
2.2.
Verzoekers hebben – kort samengevat – het volgende ten grondslag gelegd aan hun wrakingsverzoek. Volgens hen is er bewijs dat het voormalige en/of huidige gerechtsbestuur het kort geding oneerlijk laten verlopen. Verzoekers gaan in op de vorige rechter die het kort geding behandelde. Verder gaan verzoekers in op gebeurtenissen uit 2008 en 2013 met betrekking tot de keuze van een notaris. Verzoekers doen een verzoek aan de wrakingskamer om alle betrokken magistraten in de strafzaak te laten aftappen. Omdat volgens verzoekers er een ongeoorloofde toebedeling van zaken is waardoor de schijn van georganiseerde partijdigheid is ontstaan, valt dit voor de rechter ook niet buiten te sluiten. Volgens verzoekers bevatten de kort-gedingkamer, wrakingskamer en Kamer van Toezicht te veel gemeenschappelijke leden waardoor ten aanzien van de rechter de schijn van partijdigheid niet kan worden uitgesloten.
Verder brengen verzoekers naar voren dat de rechter de regie niet onder controle had en data en tijdstippen manipuleert of dit laat doen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat uit het verzoek niets blijkt waaruit de conclusie zou kunnen worden getrokken dat zij in deze zaak niet onpartijdig zou zijn of dat die schijn zou zijn gewekt. Voorts geeft zij aan dat zij uit het verzoek begrijpt dat verzoekers vrezen voor vooringenomenheid bij haar vanwege allerlei (vermeende) dwarsverbanden tussen de rechterlijke macht. Zij benadrukt dat er tussen haar en het notariaat en/of het tuchtcollege van het notariaat er niet zijn. Zij stelt tevens nog dat zij geen enkel direct contact met één of meer van de partijen of de betrokken advocaten heeft gehad. De verzoekers zijn door de griffie correct opgeroepen voor de zitting van 15 februari jl.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria. Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees dienaangaande objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
In artikel 39 lid 2 Rv is bepaald dat de verzoeker en de rechter van wie wraking is verzocht in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Met dit artikel is beoogd verzoekers de gelegenheid te bieden te worden gehoord op de door hen aangevoerde feiten en omstandigheden op grond waarvan zij menen dat de onpartijdigheid van één of meer bepaalde rechters in geding is. Het in deze bepaling als vanzelfsprekend opgenomen recht op hoor en wederhoor is door de wetgever beschouwd als een debat over de gegrondheid van het verzoek.
3.5.
De wrakingskamer ziet aanleiding om in de onderhavige zaak, in afwijking van het
in artikel 39 lid 2 Rv neergelegde uitgangspunt, uitspraak te doen over het door verzoekers
ingediende wrakingsverzoek zonder dat dit verzoek ter zitting wordt behandeld. Daartoe
wordt als volgt overwogen. Het is vaste rechtspraak dat de wrakingskamer het verzoek tot wraking zonder behandeling ter zitting aanstonds kan afwijzen indien het verzoek kennelijk ongegrond is.
De door verzoekers aangevoerde gronden geven geen blijk van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de gewraakte rechter schade zou kunnen leiden. De wrakingskamer stelt vast dat verzoekers bezwaren van algemene aard zijn en zich richten op de rechterlijke macht in zijn geheel en de rechtbank Midden-Nederland in het bijzonder. Verzoekers noemen vele namen en vele gebeurtenissen uit de afgelopen jaren die niet zien op de behandeling van het kort geding.
De gronden richten zich niet specifiek op de door hen gewraakte rechter. Niet is gebleken van persoonlijke overtuigingen van de rechter waaruit haar vooringenomenheid moet worden afgeleid, net zo min als van feiten of omstandigheden die objectief gezien de (subjectieve) vrees bij verzoeker zouden kunnen rechtvaardigen dat het de gewraakte rechters in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond verklaren.
3.7.
De wrakingskamer ziet aanleiding toepassing te geven aan artikel 39, vierde lid, Rv. Een volgend wrakingsverzoek van verzoekers, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer C/16/425645 KG ZA 16-818 , zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat in het belang van de voortgang van die procedure voorkomen moet worden dat verzoeker door een hernieuwd wrakingsverzoek misbruik maakt van het wrakingsmiddel. De voorschriften tot behandeling van wrakingsincidenten wijzen er op dat beoogd is de vertraging van de behandeling van de hoofdzaak zo kort als mogelijk te doen zijn. Vaststaat dat verzoekers in meerdere procedures waarbij zij partij zijn of optreden als gemachtigde meerdere wrakingsverzoeken heeft ingediend.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
- draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoekers, de gewraakte rechter, de andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civiel recht en de president van deze rechtbank;
- bepaalt dat de procedure van verzoekers met zaaknummer C/16/425645 KG ZA 16-818 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek;
- bepaalt dat een volgend verzoek om wraking in de zaak met zaaknummer C/16/425645 KG ZA 16-818 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, en mr. R.M. Berendsen en mr. N.E.M. Kranenbroek als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.