ECLI:NL:RBMNE:2017:806

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
20 februari 2017
Zaaknummer
C/16/410075 / HA ZA 16-137
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding na brand in bedrijfspand en de gevolgen van leegstand voor de verzekeringsdekking

In deze zaak vordert de besloten vennootschap Jarogo Invest BV (hierna: Jarogo) dat de rechtbank de naamloze vennootschap ASR Schadeverzekering NV (hierna: ASR) verplicht om dekking te verlenen voor schade die is ontstaan door een brand in haar bedrijfspand. De brand vond plaats op 16 november 2014, terwijl het pand sinds november 2013 leegstond. Jarogo stelt dat ASR haar niet heeft geïnformeerd over de gevolgen van de leegstand voor de verzekeringsdekking, en dat zij recht heeft op schadevergoeding op basis van de herbouwwaarde of verkoopwaarde van het pand. ASR daarentegen voert aan dat Jarogo haar meldingsplicht heeft verzuimd, waardoor de dekking per 1 december 2013 is geëindigd. De rechtbank oordeelt dat de artikelen 7 en 14 van de Bijzondere Voorwaarden van de verzekering duidelijk zijn en dat Jarogo niet heeft voldaan aan haar verplichtingen. De rechtbank wijst de vorderingen van Jarogo af en veroordeelt haar in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/410075 / HA ZA 16-137
Vonnis van 1 maart 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JAROGO INVEST BV,
gevestigd in Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. E.J. Eijsberg te Rotterdam,
tegen
naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING NV,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. S. de Nijs-van ‘t Hof te Utrecht.
Partijen zullen hierna Jarogo en Asr genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 4 mei 2016;
  • het proces-verbaal van comparitie van 26 oktober 2016;
  • de brief van 8 november 2016 van Jarogo naar aanleiding van het proces-verbaal van comparitie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Feiten

2.1.
Op 31 januari 2011 is Jarogo eigenaar geworden van een bedrijfspand aan de [adres] in [vestigingsplaats] . In dat pand was sinds 1953 [eetcafé] gevestigd. Voordat Jarogo het pand kocht, werd het eetcafé gerund door twee uitbaters. Op een gegeven moment is het café voortgezet door één uitbater.
2.2.
Op het moment van koop was tussen Asr en [eetcafé] door tussenkomst van assurantietussenpersoon DNA Adviesgroep bv (hierna: DNA) een pakket verzekeringen van kracht, waaronder een bedrijfsgebouwenverzekering. De verzekeringen zijn door Jarogo overgenomen. Op het gehele pakket verzekeringen zijn algemene polisvoorwaarden van toepassing. Op de bedrijfsgebouwenverzekering zijn daarnaast de Bijzondere Voorwaarden Uitgebreide Indexverzekering voor Gebouwen (hierna: Bijzondere Voorwaarden) van toepassing.
Artikel 7 van de Bijzondere Voorwaarden bepaalt:
“Naast de uitsluitingen in de Algemene Voorwaarden gelden de volgende bepalingen.
(…)
2. Wij verlenen voor de periode dat:
(…)
  • het gebouw of een als zelfstandig aan te merken deel daarvan leeg staat,
  • het gebouw of een als zelfstandig aan te merken deel voor een aaneengesloten periode buiten gebruik is, als u verwacht dat die periode langer duurt dan 2 maanden,
geen dekking voor de schade die het gevolg is van:
vandalisme;
diefstal van materialen (…);
rellen, relletjes en opstootjes en plundering.”
In lid 1 van artikel 14 van de Bijzondere Voorwaarden is bepaald:
“U moet ons zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 30 dagen, op de hoogte brengen van:
(…)
b. wijzigingen die een verzwaring van het risico betekenen, zoals wanneer:
(…)
  • het gebouw of van een als zelfstandig aan te merken deel daarvan leeg staat;
  • het gebouw of een als zelfstandig aan te merken deel voor een aaneengesloten periode buiten gebruik is, als u verwacht dat die periode langer duurt dan 2 maanden.
U moet ons de melding in ieder geval binnen 2 maanden doen, tenzij u niet van een van de wijzigingen op de hoogte was en dat redelijkerwijs ook niet kon zijn.
In het derde lid van dit artikel staat:
“Als u ons niet binnen 30 dagen op de hoogte hebt gebracht van een wijziging zoals die in lid 1 staat omschreven, eindigt de dekking 30 dagen na de dag waarop de wijziging heeft plaats gevonden, behalve wanneer het gewijzigde risico op dezelfde voorwaarden verzekerd zou zijn gebleven. (…)”
2.3.
Op 16 november 2014 heeft brand gewoed in het bedrijfspand van Jarogo. Zij heeft daarvan bij Asr melding gemaakt. Asr heeft Pinkerton Consulting & Investigations bv (hierna: Pinkerton) opdracht gegeven technisch en tactisch onderzoek te doen naar de brand. Op p. 5 van haar rapport van 26 november 2014 schrijft Pinkerton:
“Het risicoadres was ingericht als horecagelegenheid (koffiehuis), met dien verstande dat er in het gebouw geen bedrijfsactiviteiten plaatsvonden, daar er geen inventaris meer aanwezig was.”
Als bijlage 3 bij het rapport is de verklaring van [A] (een van de bestuurders van Jarogo) gevoegd. Daarin is in het typerende proza van onderzoekers onder meer vermeld:
“U vraagt mij wanneer het bedrijfspand [eetcafé] leeg is komen te staan.
Ik vertel u dat na november 2013 het pand leeg kwam te staan. In juli 2014 hebben wij de inventaris laten weghalen. Toen was het pand ook helemaal leeg op een paar tafels na. Er stond nog een bar met tapinstallatie en een oud fornuis, maar verder niets van waarde.
U vraagt mij of ik aan a.s.r. of mijn tussenpersoon had gemeld dat het bedrijfspand leeg stond.
Ik vertel u dat dit niet door ons is doorgegeven.”
Op p. 19 en 20 van het rapport beschrijft Pinkerton dat zij contact heeft gehad met DNA en dat DNA heeft aangegeven dat Jarogo niet heeft doorgegeven dat [eetcafé] niet meer in gebruik was als koffiehuis/horecagelegenheid.
2.4.
Bij brief van 12 januari 2015 wijst Asr de claim van Jarogo af, omdat zij heeft verzuimd de leegstand per november 2013 te melden. Daarom is de dekking per 1 december 2013 geëindigd.
2.5.
Daarna hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd. In zijn mail van 11 maart 2015 aan Asr vraagt mr. Backx naar de verhouding tussen artikel 14 en artikel 7 van de Bijzondere Voorwaarden.
In haar mail van 26 maart 2015 aan Backx schrijft [B] van Asr:
“Het is mogelijk dat wij onder bepaalde condities een leegstand tijdelijk verzekeren. Wij bieden dan geen dekking voor de risico’s van diefstal, vandalisme en rellen (artikel 7 lid 2 bijzondere voorwaarden BE 07-1). Wij hebben het pand van [eetcafé] niet als leegstaand verzekerd (afwijkende bestemming). Er is sprake van een risicowijziging. De leegstand had gemeld moeten worden. Op het moment van leegstand moet verzekerde deze leegstand zo spoedig mogelijk maar in ieder geval binnen 30 dagen aan a.s.r. melden. Wanneer verzekerde deze melding wel had gedaan binnen 30 dagen na risicowijziging dan is er tot de melding geen dekking voor risico’s van diefstal, vandalisme en rellen (…). Omdat wij de verzekeringsovereenkomst bij melding niet hadden gecontinueerd onder dezelfde voorwaarden (wij hadden de verzekeringsovereenkomst zelfs beëindigd), eindigt de dekking 30 dagen na de risicowijziging.”
2.6.
Asr heeft Crawford en Company (Nederland) bv opdracht gegeven de hoogte van de schade vast te stellen. Jarogo heeft Von Reth contra-expertise (hierna: Von Reth) als deskundige ingeschakeld. In hun rapport van 11 mei 2015 stellen de deskundigen de schade op basis van herbouwwaarde vast op € 116.410,- en op basis van verkoopwaarde op € 60.000,-.

3.Het geschil

3.1.
Jarogo vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis:
(I) voor recht verklaart dat Asr dekking moet verlenen en de schade als gevolg van de brand op basis van de herbouwwaarde dan wel de verkoopwaarde dient te vergoeden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2015 (zijnde de dag van de afwijzing);
(II) Asr veroordeelt tot betaling van de kosten van de onderzoeker van € 1.029,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 23 februari 2015;
(III) Asr veroordeelt tot betaling van de buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 2.842,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 januari 2015;
(IV) Asr veroordeelt in de kosten van de procedure, inclusief eventuele nakosten.
3.2.
Asr voert verweer en concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van Jarogo in haar vorderingen, althans deze af te wijzen, althans deze te verminderen, met veroordeling van Jarogo in de (na)kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat het bedrijfspand van Jarogo na 30 november 2013 leeg stond. Beide partijen zijn het erover eens dat deze zaak zich in de kern toespitst op de betekenis en uitleg van artikel 7 en artikel 14 van de Bijzondere Voorwaarden.
4.2.
Jarogo stelt zich op het standpunt dat Asr, ondanks de leegstand, gehouden is dekking te verlenen. Daartoe stelt zij dat het op grond van deze artikelen niet duidelijk is welk rechtsgevolg aan leegstand moet worden verbonden. Artikel 7 en artikel 14 gaan beide uit van hetzelfde leegstandsbegrip. Artikel 7 brengt volgens Jarogo geen meldingsplicht mee en verleent in het geval van leegstand een beperkte dekking (waarbij het risico van brand overigens gedekt blijft). Artikel 14 daarentegen spreekt wel van een meldingsplicht en koppelt daaraan verval van dekking. Vanwege deze onduidelijkheid over het rechtsgevolg dienen de bepalingen in haar voordeel te worden uitgelegd, aldus Jarogo.
De conclusie die Jarogo daaraan verbindt is dat zij ervan mocht uitgaan dat er bij leegstand een beperkte dekking was, ongeacht of zij die leegstand bij Asr meldde of niet.
4.3.
Volgens Asr is er geen enkele onduidelijkheid. Artikel 7 en artikel 14 van de Bijzondere Voorwaarden zijn op zichzelf helder, wat Jarogo tijdens de zitting ook heeft erkend. Als beide bepalingen in hun onderlinge verband worden bezien, is er evenmin sprake van onduidelijkheid.
Artikel 7 heeft volgens Asr te maken met de door een verzekeraar te bepalen dekkingsomvang. Het geldt bij een bekende leegstand, bijvoorbeeld als zij besluit een pand leegstaand beperkt in dekking te nemen. Dit artikel geldt niet als een pand leeg is komen te staan zonder dat dit bij Asr bekend is. Als dat het geval is, geldt de meldingsverplichting van artikel 14. Die verplichting is het gevolg van het feit dat leegstand een verzwaard risico met zich brengt. Zij moet daarvan op de hoogte gesteld worden, aldus nog steeds Asr. Overigens geldt de beperkte dekking van artikel 7 automatisch zodra een pand leeg komt te staan. Een verzekerde heeft dan nog 30 dagen de tijd die leegstand te melden, voordat dekking vervalt. Na die melding beoordeelt Asr opnieuw of zij onder dezelfde voorwaarden dekking wil verlenen. Dat doet zij volgens haar in uitzonderingssituaties. Dergelijke situaties doen zich hier niet voor.
Volgens Asr is de conclusie die Jarogo trekt niet logisch. Voor zover Jarogo stelt dat er ongeacht melding een beperkte dekking geldt, is artikel 14 een dode letter. Voor zover zij de stelling betrekt dat bij leegstand geen beperkte dekking geldt, is artikel 7 zinloos.
4.4.
Uitgangspunt bij de uitleg van polisvoorwaarden is dat het, net zoals bij andere contractuele bepalingen, aankomt op de zin die partijen bij de verzekeringsovereenkomst in de gegeven omstandigheden aan deze voorwaarden mochten toekennen en op dat wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Omdat over polisvoorwaarden in de regel niet wordt onderhandeld (in deze zaak in elk geval niet), is de uitleg daarvan met name afhankelijk van zogenaamde objectieve factoren, zoals de bewoordingen van de betreffende bepalingen en in voorkomende gevallen van de bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Bij de uitleg spelen ook aard en strekking van de verzekeringsovereenkomst en de in het geding zijnde voorwaarden een rol. Tegen deze achtergrond zal de rechtbank de stellingen van partijen beoordelen.
4.5.
De rechtbank geeft Jarogo na dat de artikelen 7 en 14 niet briljant zijn geformuleerd. Dit betekent echter niet dat de uitleg die Jarogo daaraan geeft gevolgd wordt. De artikelen hebben namelijk elk hun eigen strekking, wat ook in de bewoordingen van die artikelen tot uitdrukking komt.
Het staat een verzekeraar vrij in de polisvoorwaarden de grenzen te beschrijven waarbinnen zij bereid is dekking te verlenen. Dat heeft Asr in artikel 7 van de Bijzondere Voorwaarden gedaan: bij leegstand geldt een beperkte dekking. Het artikel heeft dan ook, zoals Asr terecht aanvoert, betrekking op de
omvangvan de dekking bij leegstand. Artikel 14 zegt niets over de dekkingsomvang, maar heeft alleen betrekking op de verplichting leegstand te
melden. Als leegstand niet binnen 30 dagen wordt gemeld, eindigt de dekking. Gedurende die 30 dagen geldt de beperkte dekkingsomvang van artikel 7.
Hier komt bij dat een dergelijke systematiek volkomen gebruikelijk is in “verzekeringsland”. De tussenpersoon van Jarogo wordt geacht van deze systematiek op de hoogte te zijn. Indien en voor zover er bij Jarogo enige onduidelijkheid bestond, had zij zich tot DNA kunnen wenden, bijvoorbeeld toen zij het verzekeringspakket overnam. Dat Jarogo – zoals zij tijdens de zitting heeft verteld – dat niet heeft gedaan en de polisvoorwaarden pas na de brand is gaan bestuderen, komt voor haar rekening en risico.
4.6.
Op grond van het voorgaande volgt de rechtbank Jarogo niet in haar stelling dat de artikelen 7 en 14 van de Bijzondere Voorwaarden – gelezen in hun onderlinge verband – onduidelijk zijn. Dit oordeel brengt mee dat haar beroep op de zogeheten contra-proferentemregel reeds hierom niet slaagt en de dekking in beginsel binnen 30 dagen na 30 november 2014 eindigde.
4.7.
Resteert de vraag of Asr het gewijzigde risico op dezelfde voorwaarden zou hebben verzekerd, als zij had geweten dat het bedrijfspand leeg stond.
Volgens Asr hanteert zij bepaalde richtlijnen bij de acceptatie van ter verzekering aangeboden objecten. Criteria die een rol spelen, zijn volgens Asr de (verwachte) duur van de leegstand, de ligging van het pand (in verband met sociale controle) en de onderhoudstoestand van het pand. Zij beoordeelt ieder pand individueel, waarbij het zo kan zijn dat de dekking van een pand dat gedurende de looptijd van de verzekeringsovereenkomst leeg komt te staan, wordt voortgezet; zij het voor maximaal een jaar, tegen beperkte dekking en met inbegrip van additionele clausules in verband met de leegstand. De criteria die Asr hanteert, zijn neergelegd in het door haar als productie 2 in het geding gebrachte document “Acceptatierichtlijnen:
Leegstand”.
In dit geval gaat het volgens Asr om een pand dat langdurig leeg stond (ten tijde van de brand bijna een jaar), dat slecht onderhouden was en op een industrieterrein ligt. Onder deze omstandigheden zou zij het pand überhaupt niet opnieuw in dekking hebben genomen, aldus nog steeds Asr.
4.8.
Volgens Jarogo is het niet aannemelijk dat Asr dit niet had gedaan. Tijdens de zitting heeft zij aangevoerd dat er in de buurt voldoende sociale controle was door de bewoners van de nabijgelegen woonboten. Verder heeft Jarogo aangevoerd dat het pand niet in een slechte staat verkeerde.
4.9.
In het schaderapport van 11 mei 2015 (zie hierboven onder 2.6.) is vermeld dat de “onderhoudsstaat van het koffiehuis matig (is)”. Mede omdat Von Reth de door Jarogo ingeschakelde deskundige is, gaat de rechtbank voorbij aan de – overigens niet gemotiveerde – betwisting hiervan door Jarogo.
Het document met acceptatiecriteria vermeldt dat er geen acceptatiemogelijkheden zijn voor panden die meer dan een jaar leeg staan. Weliswaar stond het pand ten tijde van de brand nog net geen jaar leeg, maar gelet op de samenhang met de matige onderhoudsstaat, mag – mede gelet op de tijdens de zitting gegeven toelichting door Asr – worden aangenomen dat zij het pand niet op ongewijzigde voorwaarden in dekking had gehouden.
4.10.
Jarogo stelt nog dat het pand begin november 2014 door een student aan de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten is gebruikt voor de voorbereidingen op zijn theatervoorstelling in het pand. Voor zover zij hiermee betoogt dat het pand niet (meer) leeg stond, gaat de rechtbank daaraan voorbij. Vast staat dat de aanwezigheid van deze student in tijd beperkt zou zijn geweest. De theatervoorstelling zou volgens Jarogo namelijk daags na de brand hebben plaatsgevonden, zodat aangenomen mag worden dat deze student – ten aanzien van wie gesteld noch gebleken is hoe frequent en hoe lang hij voorafgaand aan de tentoonstelling in het pand aanwezig is geweest – het pand spoedig weer verlaten zou hebben. Onder deze omstandigheden kan niet gezegd worden dat er, zoals Jarogo kennelijk bedoelt, geen sprake was van een zodanige risicoverzwaring dat Asr het pand onder ongewijzigde voorwaarden in dekking zou hebben gehouden.
Dat er, zoals Jarogo heeft aangevoerd, wel enige sociale controle was (wat ook blijkt uit het rapport van Pinkerton), legt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gewicht in de schaal om anders te oordelen.
4.11.
Op grond van al het voorgaande zullen de vorderingen worden afgewezen. De overige stellingen van partijen hoeven niet beoordeeld te worden.
4.12.
Jarogo zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de kant van Asr worden begroot op:
- griffierecht € 1.929,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.771,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Jarogo in de proceskosten, aan de zijde van Asr tot op heden begroot op € 4.771,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek over dit bedrag met ingang van 14 dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Jarogo in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen – onder de voorwaarde dat niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden – met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 1 maart 2017. [1]

Voetnoten

1.type: MaH