ECLI:NL:RBMNE:2017:787

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 februari 2017
Publicatiedatum
17 februari 2017
Zaaknummer
5075781 AC EXPL 16-2098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap en uitleg van een schikking met betrekking tot een zakelijk krediet

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, is de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap aan de orde. De partijen, die in 2007 zijn gescheiden, hadden in 2008 een schikking getroffen over de verdeling van hun huwelijksgoederengemeenschap. Deze schikking hield in dat de man een bedrag van € 18.752,- aan de vrouw zou betalen en dat zij ieder voor de helft draagplichtig waren voor een zakelijk krediet van € 31.000,-. De man vorderde nu betaling van € 18.547,82 van de vrouw, stellende dat hij het volledige zakelijke krediet had afbetaald en dat hij recht had op regres van de vrouw voor de helft van het betaalde bedrag. De vrouw verweerde zich door te stellen dat het krediet al verrekend was in de overbedelingsuitkering.

De kantonrechter oordeelde dat de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap was vastgelegd in een schikking, die als een overeenkomst moet worden beschouwd. De rechter concludeerde dat de schikking in 2008 een fout bevatte, omdat het zakelijk krediet al verrekend was in de overbedelingsuitkering. De kantonrechter stelde vast dat de man de juistheid van de vermogensopstelling niet had betwist en dat de toedeling van het krediet aan hem in de schikking was verrekend. Hierdoor was de vrouw niet verplicht om het krediet nogmaals te vergoeden.

De vordering van de man werd afgewezen, omdat de toedeling van het krediet aan hem ook betekende dat hij verantwoordelijk was voor de aflossing ervan. De rechter oordeelde dat de aangroei van het krediet na de toedeling voor rekening van de man kwam. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken op 22 februari 2017 door kantonrechter mr. G.J. van Binsbergen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 5075781 AC EXPL 16-2098 nig/1449
Vonnis van 22 februari 2017
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.N. Mulder,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.F. Vogel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 22 juni 2016;
  • de comparitie van 25 november 2016 en de aantekeningen van de griffier.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. De echtscheiding is uitgesproken in 2007. Over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zijn partijen het eens geworden op de zitting van deze rechtbank van 24 april 2008. Deze schikking is vastgelegd in een beschikking van 28 mei 2008, als volgt:
Ter terechtzitting van 24 april 2008 zijn partijen overeengekomen, dat zij hun huwelijksgoederengemeenschap reeds onderling hebben verdeeld hetgeen er in resulteert dat de man aan de vrouw een bedrag van € 18.752,- dient te voldoen. Na betaling van voormeld bedrag door de man aan de vrouw verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting. Voorts staat tussen partijen vast dat zij op grond van hun onderlinge rechtsverhouding ieder voor de helft draagplichtig zijn terzake het zakelijk krediet (“krediet parketwereld”) ten bedrage van € 31.000,- waarvoor uitsluitend de man aansprakelijk is. Hieruit vloeit voort dat voor zover de man meer dan de helft van het zakelijk krediet betaalt, hij voor het meerdere regres heeft op de vrouw.
2.2.
[eiser] vordert nu betaling van € 18.547,82 met rente en kosten. Hij stelt dat hij het volledige zakelijke krediet heeft afbetaald, in totaal € 39.172,69, zodat hij een regresrecht heeft op [gedaagde] voor de helft. Hij verrekent dat met enkele kleine vorderingen van [gedaagde] op hem. [gedaagde] verweert zich tegen de vordering; volgens haar was het krediet al verrekend in de overbedelingsuitkering.
2.3.
De verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is vastgelegd in een beschikking, maar naar haar aard is het geen rechterlijke beslissing maar een schikking, en dus een overeenkomst. Die overeenkomst is tot stand gekomen tijdens de schorsing van de zitting, in de zittingzaal aan de rechter meegedeeld en vermoedelijk na afloop van de zitting vastgelegd in een proces-verbaal, terwijl de rechter en griffier zelf niet bij de schikking aanwezig zijn geweest. Dat betekent dat er bij die vastlegging een fout kan zijn gemaakt.
2.4.
In dit geval is dat kennelijk gebeurd. Op de zitting in 2008 is gesproken over een vermogensopstelling, op basis waarvan de schikking kennelijk getroffen is. [eiser] ontkent dat wel, maar hij licht niet toe waarop de schikking dan wel gebaseerd was, en hij geeft geen andere verklaring voor het bedrag dat partijen toen hebben afgesproken. In dat staatje is de ‘toedeling’ van het hele zakelijk krediet van € 31.000 aan [eiser] verrekend (schulden kunnen niet worden toegedeeld in die zin dat derden daaraan gebonden zijn, maar wel in de onderlinge verhouding tussen partijen). Ook in een door de kantonrechter gemaakt staatje, dat op de zitting in deze zaak besproken is, is dat zo gebeurd; [eiser] heeft de juistheid daarvan niet betwist. Dat betekent dat het zakelijk krediet al verrekend is in de overbedelingsuitkering, en dat [gedaagde] dat niet (nogmaals) hoeft te vergoeden aan [eiser] .
2.5.
Ter discussie staat dan alleen nog het verschil tussen de verrekende € 31.000 en het door [eiser] betaalde bedrag van ruim € 39.000. Het is onduidelijk waardoor het bedrag zo gestegen is. In het algemeen geldt hiervoor echter het volgende. Als een krediet of het saldo van een bankrekening groeit door opnamen of betalingen, dan geldt daarvoor de peildatum van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap. Tot de datum van ontbinding daarvan vallen die in de gemeenschap van goederen, daarna niet meer. Aangroei door rente en/of kosten kan voor de doeleinden van een verdeling beschouwd worden als waardestijging of –daling. Hiervoor geldt dus de peildatum van de waarde van de gemeenschap, dat is de datum van de feitelijke toedeling. Aangezien het krediet in april 2008 is toegedeeld aan [eiser] , komt aangroei door rente en/of kosten nadien in alle gevallen voor zijn rekening. Ten slotte heeft die toedeling ook tot gevolg dat het aan hem was om het krediet af te lossen; [gedaagde] had op het tijdstip daarvan geen invloed meer. Het oordeel zou anders luiden wanneer het krediet onverdeeld gebleven was, maar dat is zoals gezegd niet gebeurd. Het zou ook anders zijn wanneer de stijging veroorzaakt was door extra opnamen van [gedaagde] , maar daarvan is niets gebleken.
2.6.
De vordering van [eiser] moet dus in haar geheel worden afgewezen. Omdat de zaak samenhangt met de afwikkeling van de echtscheiding van partijen, zullen de proceskosten gecompenseerd worden, zodat ieder de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2017.