ECLI:NL:RBMNE:2017:7059

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 april 2017
Publicatiedatum
28 februari 2024
Zaaknummer
5617809 \ UC EXPL 16-19354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over de rechtsgeldigheid van een overeenkomst tussen twee besloten vennootschappen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 19 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee besloten vennootschappen, waarbij de eiser, [eiser] BV, vorderde dat de gedaagde, [gedaagde], werd veroordeeld tot betaling van een openstaande factuur van € 2.065,50. De factuur was verzonden op 1 juni 2016 voor de levering van 100 m² NatuRocks. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van de factuur en stelde dat er geen rechtsgeldige overeenkomst tot stand was gekomen, omdat de persoon die de bestelling had geplaatst, [D], niet bevoegd was om namens [gedaagde] te handelen.

De procedure begon met een dagvaarding op 28 december 2016, gevolgd door verschillende conclusies van antwoord, repliek en dupliek. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd dat er sprake was van een schijn van volmachtverlening aan [D]. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde niet gebonden was aan de overeenkomst, omdat [D] niet in dienst was van [gedaagde] en niet bevoegd was om namens hen te handelen. De eiser heeft niet kunnen aantonen dat er een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vorderingen van de eiser afgewezen en de eiser veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagde op nihil zijn begroot, aangezien deze zonder gemachtigde procedeerde. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5617809 UC EXPL 16-19354 SW/1581
Vonnis van 19 april 2017
inzake
de besloten vennootschap
[eiser] BV,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: A&O Adviesburo,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] .,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederende bij [bestuurder] , bestuurder.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 december 2016;
- de conclusie van antwoord;
- de conclusie van repliek;
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 1 juni 2016 heeft [eiser] aan [gedaagde] een factuur gestuurd van € 2.065,50, betreffende 100 m² NatuRocks 60x60x4,7 cm Nero betreffende het afleveradres [adres] te [plaats] .
2.2.
Omdat de factuur niet werd betaald heeft [eiser] meerdere betalingsherinneringen gezonden, waarna de factuur uit handen is gegeven en de incassogemachtigde van [eiser] [gedaagde] eveneens heeft aangemaand om de openstaande factuur te voldoen.
2.3.
Per e-mail ( [e-mailadres 1] ) heeft de heer [bestuurder] , bestuurder van [gedaagde] , aan de incassogemachtigde van [eiser] geschreven dat [gedaagde] nooit stenen heeft besteld en dat deze ook nooit zijn ontvangen, zodat de verschuldigdheid van de factuur wordt betwist.
2.4.
Via het e-mailadres [e-mailadres 2] is aan de gemachtigde van [eiser] verzocht om de factuur in gedeelten te mogen voldoen. Hiermee is ingestemd, maar er is geen enkele betaling ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I. € 2.065,50 aan hoofdsom;
II. € 74,94 aan wettelijke rente berekend tot 20 december 2016;
III. € 374,89 aan buitengerechtelijke incassokosten;
IV. de rente vanaf de dag van dagvaarding tot de voldoening ;
V. € 525,- aan incassokosten;
VI. € 11,- voor het uittreksel uit de KvK;
VII. de proceskosten;
VIII. de nakosten.
3.2.
[eiser] legt - kort gezegd - aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] bij haar stenen heeft besteld die op 1 juni 2016 zijn afgeleverd bij de familie [A] op de [adres] te [plaats] en dezelfde dag zijn gefactureerd. De heer [B] heeft in april 2016 € 400,-, € 2.300,- en € 2.000,- betaald aan [gedaagde] . [D] van [gedaagde] heeft betaling van de nota toegezegd en mevrouw [C] heeft via Whatsapp contact gehad met [D] , waaruit blijkt dat [gedaagde] de factuur dient te voldoen. Bovendien heeft [bestuurder] tijdens telefonisch contact erkend dat [D] de bestelling heeft gedaan, zodat deze bestelling moet worden betaald.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] voert aan nooit stenen te hebben besteld en ontvangen. [D] is niet in dienst van [gedaagde] en [bestuurder] is de enige die bevoegd is om overeenkomsten te sluiten namens [gedaagde] , zodat handelingen van [D] niet namens [gedaagde] zijn gedaan. [bestuurder] heeft ook nooit betaling toegezegd. Het e-mailadres [e-mailadres 2] behoort niet aan [gedaagde] toe.

4.De beoordeling

4.1.
Partijen zijn het niet eens over de vraag of er tussen hen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen. Als meest verstrekkend verweer heeft [gedaagde] aangevoerd dat er geen overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, omdat [D] - die niet eens in dienst is bij [gedaagde] - niet bevoegd was om namens [gedaagde] een overeenkomst te sluiten.
4.2.
[eiser] heeft niet betwist dat [D] niet tot het sluiten van de overeenkomst bevoegd was. Daarmee staat de onbevoegdheid van [D] ter zake van het sluiten van de overeenkomst namens [gedaagde] vast. [eiser] beroept zich er kennelijk op dat [gedaagde] zich ingevolge artikel 3:61 lid 2 BW jegens haar niet op deze onbevoegdheid van [D] kan beroepen.
4.3.
Blijkens artikel 3:61 lid 2 BW kan geen beroep worden gedaan op het ontbreken van een volmacht jegens de partij die, op grond van een verklaring of gedraging van degene in wiens naam is gehandeld, onder de gegeven omstandigheden heeft aangenomen - en ook redelijkerwijs heeft kunnen aannemen - dat er een toereikende volmacht was verleend.
4.4.
Ter beantwoording van de vraag of er tussen partijen een rechtsgeldige overeenkomst tot stand is gekomen, moet worden bezien of door [gedaagde] bij [eiser] de schijn is gewekt dat [D] tot het sluiten van de overeenkomst bevoegd was en dat [eiser] daarop redelijkerwijs heeft kunnen afgaan. Hierbij moet worden opgemerkt dat de schijn van bevoegdheid, afhankelijk van de verdere omstandigheden, ook kan worden gewekt door het laten voortbestaan van een bepaalde situatie of een andersoortig niet-doen, hetgeen zich ook gedeeltelijk na de totstandkoming van de overeenkomst kan hebben voorgedaan.
4.5.
[eiser] heeft ter onderbouwing van haar beroep op schijn van volmachtverlening gewezen op de volgende door haar gestelde omstandigheden:
I. Uit de Whatsapp-berichten tussen mevrouw [C] , waar de stenen zijn afgeleverd, en [D] blijkt dat [D] zich heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [gedaagde] en dat de tegels zijn geleverd en betaald moeten worden;
II. [D] reed in een auto die op naam staat van [gedaagde] ;
III. De heer [B] heeft in april 2016 in totaal € 4.700,- betaald aan [rekeningnummer] , door de heer [B] gesteld op naam van [gedaagde] bv;
IV. Betaling is toegezegd via het e-mailadres [e-mailadres 2] .
4.6.
De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat er sprake was van schijn van volmachtverlening. Dat [D] zich jegens [A] heeft voorgedaan als vertegenwoordiger van [gedaagde] maakt niet dat
door [gedaagde]de schijn is gewekt dat [D] namens haar overeenkomsten mocht sluiten met derden. De auto was volgens [gedaagde] verhuurd aan ‘ [E] van [bedrijf] ’, zodat zij niet bekend is met het gebruik van de auto door [D] . Naar het oordeel van de kantonrechter valt hier ook geen schijn van volmachtverlening uit af te leiden. [gedaagde] heeft verder betwist dat de betalingen zijn gedaan aan een bankrekening die haar toebehoort en heeft ook betwist dat het e-mailadres [e-mailadres 2] van haar is. [bestuurder] heeft zelf zijn e-mails gezonden via het mailadres [e-mailadres 1] , hetgeen zijn stelling bevestigt dat hij niet bekend is met het e-mailadres [e-mailadres 2] . Het voorgaande moet tot de conclusie leiden dat [eiser] onvoldoende heeft onderbouwd dat door [gedaagde] de schijn is gewekt dat [D] tot het sluiten van de overeenkomst bevoegd was.
4.7.
Dit betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op nihil, nu zij zonder gemachtigde procedeert.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 april 2017.